Groningen; A-kerk
Dopeling
Jacob
geboren te Groningen; bij de Kranepoort
Vader
Peter Ebels
Moeder
Cornellisjen Tammens
Overledene
Jacob Ebels
overleden te Groningen, bij de A
relatie van Jantje Woldendorp
Er ist verheiratet mit Jantjen Woldendorp.
Sie haben geheiratetQuelle 3
06-09-1699Sie haben in der Kirche geheiratet am 27. April 1699 in Groningen, Nieuwe Kerk.Quelle 4
Acta Consistorii Groningen
Jantje Woldendorp Vleselijke Conversatie met Jacob Ebels; op order raad getrouwd 1 kind, gedoopt. Voor het gerecht gekomen.
Bruidegom
Jacob Ebels
Diversen: van Groningen
Bruid
Jantjen Woldendorps
Diversen: van Groningen
p.q. Claes Woldendorp als vader
ds. Selbach; Nieuwe Kerk
Kind(er):
(Scheeps)commandeur
Van https://loodjes.nl/Tekst%20gedeelte.html
Jacob Ebels werd op 28 maart 167? in de A-Kerk in Groningen gedoopt, was schipper, commandeur vanaf 1705 (of eerder?), stedelijk tonnemeester vanaf het overlijden van zijn vader in 1718, overleden in het eerste halfjaar van 1735.
In 1700 had hij al officiële taken te vervullen. De Gedeputeerde Staten van Stad en Lande accorteerden de schipper Jacob Ebels toen op zijn verzoek, om "de montuire en andere bagagie" met zijn schip van hier naar 't regiment van de overste Prott over te brengen... Gedurende de laatste dagen van 1717 gelastten zij de commandeur Jacob Ebels om een bekwaam scheepje met enige luiden te bemannen, en de schepen en boten dewelke met geen mensen of koebeesten, maar met enige meubelen of andere goederen zijn geladen, te visiteren (namelijk, op verdenking van plundering tijdens een overstroming).
Hij kocht op 18 januari 1729 de helft van een geconfiskeerd smakschip, samen met Willem Jans, tegen de prijs van ruim ƒ 370.
Na het overlijden van zijn vader nam hij diens functie van tonnemeester over; mogelijk had hij de praktische uitvoering van de desbetreffende taken reeds eerder op zich genomen? Hij werd, volgens de stadsrekeningen, uitbetaald vanaf 1718 tot halverwege 1735 à raison van ƒ 250 per jaar. Op 21 mei 1722 namen de Gecommiteerden zich voor dit traktement opnieuw af te schaffen en wel bij de eerste vacature, doch dat zal Jacob Ebels niet meer gedeerd hebben. Hij rekestreerde regelmatig inzake het bergen en weer uitbrengen van losgeslagen zeetonnen. Ook verzocht hij authorisatie voor het jaarlijkse inhalen en uitbrengen, doch op 23 februari 1724 fixeerde het stadsbestuur dat tijdstip op Sint Pieter (uitbrengen) en voort na Sint Meerten (ophalen), beide na de oude stijl ...sunder nadere ordre af te wagten, of instantie te doen".
Ook nu was het baakgeld een belangrijke bron van inkomsten en in 1726 klaagde hij nevens de olderman en heuvelingen van het schuitenschippersgilde, dat de schuitenschippers welk met grote schepen naar Holland, Hamburg en elders kwamen te varen weigerden baakgeld te betalen....Het stadsbestuur liet het bij de apostille van 16 februari 1693 verblijven, zodat ieder schip dat het baken passeerde twee stuivers moest betalen. In 1730 werd hij gelast om diverse bakens en tonnen te verleggen, door het verloop van de gronden; hierbij werden hem uitvoerige instrukties verschaft en ook de opdracht om twee loodsen van Schiermonnikoog in te zetten. Dit alles op verzoek van het bestuur van het grootschippersgilde.
Zijn feitelijke aktiviteiten zullen wel rond 1732 zijn gestaakt: op 22 november 1732 rekestreerde de commandeur Jacob Ebels hoe hij door ouderdom en lichaamszwakheid om de zeetonnen zelve mede te kunnen halen, verzocht dat hem moge worden geacordeerd dat de beurtschipper Wolter Luitjes dit voor de suppliant tijdelijk moge waar nemen. Dit werd toegestaan.
De kwitanties van de traktementsbetaling over de eerst kwartalen van 1735 waren, gedateerd 28 februari en 28 mei 1735, nog op naam van Jacob Ebels gesteld, doch een derde van 28 augustus reeds op naam van zijn weduwe; hij zal dus in dit tijdvak zijn gestorven. Uit een rekest van 18 november 1747 van zijn weduwe bleek dat haar overleden man het takelwerk, touwen en andere materialen tot het ophalen der tonnen nodig, in eigendom had gehad; bij zijn overlijden was het door de Gezworene Folkers getaxeerd en betaald, daarna doorgegeven aan de opvolger Wolter Luitjes die in 1747 ook al was gestorven. Zij lijkt er dan financieel niet bijzonder goed voor te staan; volgens een rekest van dat-zelfde jaar moest zij met enkele andere aanwonenden een buininge (schutting) laten vernieuwen maar verzocht, hebbende zeer veel desasters gehad en bijna niet in staat, de buininge te laten maken, daartoe enig hout mocht worden toegevoegd mits de remonstrante de arbeidsloon daarvan bekostige (welk verzoek overigens werd afgewezen). Toen zij vijftien jaar later overleed, verbleef zij in het Jacobigasthuis (een der Groninger hofjes).
Het Tractement van de Tonneboeier.
“De Tonnemeester zal van de Stad, sjaarlijks een Tractement genieten vijf en zeventig Car[oli] g[u]l[den], voor het opzigt over de zeekapen op de Engelsmansplaat, zo lange dezelve aldaar zullen staan, voor jeder sjaars veertig Car[oli] gulden, en vijftien guldens voor jeder kaap voor roeten en Teeren, het roet en Teer daar in mede begreepen, En daar en boven voor jeder zeeschip ‘s jaarlijks voor Ton en baakengelt een gulden en tien st[ui]vers, voor ieder turfschip telken reise twee st[ui]vers, en van jeder schip dat de baakens op den Dollardt gebruikt ‘s jaars ses st[ui]ver.”
Aldus artikel 17 van de Instructie voor de Stads Tonneboeier, zoals het Groninger stadsbestuur die in 1762 vaststelde. Er blijken dan twee stadskapen op de Engelsmanplaat te staan, die schippers waarschuwden niet te ver naar het westen af te dwalen, als ze vanuit de Noordzee het Groninger Gat instaken. De Stadstonneboeier of Tonnemeester had het toezicht op die kapen. Voor dat werk kreeg hij 80 gulden per jaar, voor het onderhoud 30, maar dan moest hij zelf wel zelf het benodigde roet en het teer betalen, waarmee het hout ingesmeerd werd.
Ik schat dat die Tonneboeier zijn werk redelijk goed betaald kreeg. Zijn vaste tractement bedroeg 75 gulden, met het geld voor de kapen maakte dat 185 gulden. Maar interessanter waren waarschijnlijk de inkomsten aan ton- en bakengeld: een daalder voor een zeeschip, een paar stuivers voor een turfschip. Ik meen me te herinneren dat een paar honderd zeeschepen per jaar de Groninger Noorderhaven aandeden, voornamelijk voor het laden van haver met de bestemming Engeland. Dat moet dan een paar honderd daalder hebben opgebracht. Op de turfschepen heb ik geen kijk, maar dat kan wel eens een beste vloot geweest zijn.
Daar staan uiteraard ook weer kosten tegenover, zoals aan een bemanning van vijf koppen. En aan de ervaren loodsen van Schiermonnikoog en Zoutkamp, die ieder voorjaar, als er weer open (ijsvrij) water was, de route moesten uitpeilen, voordat de Tonneboeier en zijn mannen hun steekbakens en tonnen konden uitzetten.
Net als de kleine kaap en de grote loopkaap op Schiermonnikoog werden de beide kapen op Engelsmanplaat in 1802 opnieuw gebouwd. In 1811 werden ze overgedragen aan het Franse Gouvernement. Nog weer later zal de landelijke Nederlandse overheid er wellicht zorg voor hebben gedragen.
Jacob Ebels | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1699 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jantjen Woldendorp |
Algemeen doopboek 1658-1676, archiefnummer 124, Doop-, trouw- en begraafboeken enz. in de provincie Groningen, inventarisnummer 147, Gemeente: Kerkelijke gemeente Groningen, Periode: 1658-1676
https://www.allegroningers.nl/zoeken-op-naam/deeds/3a870f12-1c17-6153-6108-e8f8a0a5f90d
https://hdl.handle.net/21.12105/DE8FE399DC2B40ABE0530132A8C0A954
https://www.allegroningers.nl/zoeken-op-naam/deeds/8b555694-8ae9-6da6-244f-c261c3869f1c