Familienstammbaum Van der Waal » jan VOS (1884-1955)

Persönliche Daten jan VOS 


Familie von jan VOS

Er ist verheiratet mit adriaantje ANDEWEG.

Sie haben geheiratet am 28. April 1910 in numansdorp, er war 26 Jahre alt.Quelle 1


Notizen bei jan VOS

mijn jeugd op de ida hoeve

Achtergrond sluiten

SCHIL DE VOS

Van het moment dat ik voor het eerst kennis maakte met deze wereld weet ik niets meer, zoals elk normaal mens. Als ik het me wel bewust zou zijn geweest, dan moet dat toch een vreemde gewaarwording geweest zijn. Ik kwam ter wereld in mijn vaders nekterwijl hij mijn moeder de trap op droeg, naar boven naar bed om daar te gaan bevallen. Op zich misschien iets wat wel meer voorkomt, maar die trap was de trap van de Ida Hoeve op Tiengemeten en dat is toch wel bijzonder. Voor Tiengemeetse begrippen was het eigenlijk een heel normale geboorte. De huisarts was onderweg en ik kon niet op hem wachten. Het was 1947, dus de huisarts moet dokter Van Waasbergen van de Hitsert zijn geweest en de veerman die hem bij ons in de haven bracht Jo Troost ofzijn vader Cor Troost van de Hitsertse kade. De dokter zal geconstateerd hebben dat moeder en zoon het goed maakten en is toen weer vertrokken. Met de veerman die op hem lag te wachten in de haven.
De eerste maanden van mijn leven was ik stokdoof. Mijn ouders hadden zich er al bij neergelegd dat dat blijvend zou zijn. Ook dat is op een Tiengemeetse, wonderbaarlijke manier verholpen. Op een keer toen we overvoeren met Jo Troost blies hij op de scheepstoeter terwijl mijn moeder mij vlak naast hem vast hield. Ik schrok en kon horen. Zo’n toeter had hij altijd aan boord om signalen te geven bij slecht zicht. Of te toeteren dat hij gearriveerd was.

top
VROEGSTE HERINNERINGEN

Ik was de jongste van 4 kinderen en zoon van Schil de Vos (1910-1999) en Bets Aardoom (1915-1980). Mijn oudste broer Jan (1940) en zus Cora (1941) waren van het begin van de oorlog en mijn jongste broer Gert (1946) en ik (1947) van erna.

foto: de hele familie in 1948.

Als je op Tiengemeten opgroeide betekende zo’n leeftijdsverschil dat je je oudste broer en zus nauwelijks kende. Als de een naar school ging, ging de ander eraf en in de stad in de kost om een vervolgopleiding te volgen. Die kwamen dan nog alleen inde weekenden en in de vakanties thuis.

foto: Pannenkoekenfeestje met vriendjes op het stoepje voor de deur 1948.

Wel zijn we alle 4 van voor de Ramp (1953). De Ramp op 1 februari 1953 was echt een keerpunt in ons leven. Sindsdien waren dingen van vóór de Ramp of na de Ramp. Van voor de Ramp weet ik alleen nog losse flarden, na de ramp beginnen mijn echte herinneringen. Met de Ramp woonde mijn broer Jan al in Dordt (Dordrecht), bij tante Ada, een zus van mijn moeder, omdat hij daar naar de middelbare school ging. Cora is na de watersnood ook bij tante Ada gaan wonen om de lagere school verder in Dordt af te maken. Later is ze nog wel enkele jaren thuis komen wonen om in Oud-Beijerland naar de middelbare school te gaan. Maar als ik het in mijn belevingswereld over “we” heb, bedoel ik Gert en ik.
Mijn oudste herinneringen zijn dat ik op het grind achter het hek speelde. Voor ons huis was grind en dat was afgesloten met een hek.

foto: Het grind achter het hek voor het huis.

Ook herinner ik me dat we ’s avonds in de schuur bang waren in het donker. Er was toen nog geen elektrisch licht in de schuur. We hadden wel elektriciteit in huis. Naast het kippenhok op het erf stond de centrale. Dat was een gebouwtje waarin grote accu’s stonden en een generator. Zo nu en dan als de stroom op was ging mijn vader die accu’s opladen. Dat gebeurde via de poulie van de Mouline. De Mouline was een tractor. Een poulie was een ronddraaiend wiel aan de zijkant waar een aandrijfriem overheen gelegd werd die aan de andere kant over het aandrijfwiel van de generator werd gelegd.
Elke vrijdag na het werk kwam Co Kik, die voorman was, met mijn vader alle lonen van de arbeiders uitrekenen. Toen waren er ook nog veel seizoensarbeiders, vooral Brabanders. Door de week woonden die in de schaftlokalen of keten, die op verschillende plaatsen in de polder stonden. Dat geld ging dan in loonzakjes en Co Kik gaf die ‘s zaterdags aan de arbeiders. Altijd als Co Kik er was gingen wij in bad in zo’n zinken teil bovenop de tafel. Ik denk dat ik dit nog herinner omdat ik me er voor schaamde om daar in mijn blootje te zitten terwijl er een ander in huis was. Toen was de aanrecht en het kolenfornuis nog in de achterkamer en wat later de keuken werd was toen nog stookhok. Daarin was en grote op hout gestookte oven waarin brood werdgebakken, maar ook om warm water te maken en voor het steriliseren van groente en fruit in Weckpotten. Toen we in 1952 elektriciteit kregen werd het stookhok keuken. Er kwam een aanrecht met een pomp direct op de regenpunt onder het huis en een elektrisch fornuis. De oude oven bleef voor het verwarmen van water. Hij bestond uit een groot metalen half bolvormig reservoir waaronder hout gestookt werd. Naast die oven kwam een douche. Met een elektrisch pompje werd het warme water uit dat reservoir naar de douche gepompt. Wassen in de teil in de achterkamer was toen afgelopen. Het kolenfornuis en de aanrecht verdwenen uit de achterkamer. Voor het fornuis kwam een kolenkachel in de plaats, zo’n halfronde zwarte, net als in de voorkamer.

DE KLEUTERSCHOOL

Gert en ik gingen voor de Ramp nog een tijdje naar de kleuterschool op de Hitsert. ’s Morgens liepen we dan over het paadje langs de dijk en door het Noordergors naar de Karantijn, naar het veer van Jo Troost. Ik herinner me dat het altijd een heel eind lopen was. In mijn herinneringen zijn alle afstanden op Tiengemeten veel groter dan ik ze nu ervaar. Maar dat komt omdat ik toch vooral als klein kind op Tiengemeten woonde. We liepen dan samen met mijn zus Cora en nog wat andere kinderen. Van die kinderen herinner ik Aagje Kik, een dochter van Co Kik, die in het huis in de polder bij de kreek woonde. Ons laatste perceel over de weg naar de Karantijn werd doorsneden door een kreek. Daar stond voor de Ramp nog een huis. De kortste weg daarheen was een paadje wat onder aan de heuvel achter de schuur bij de rietput begon en langs de sloot de polder in liep. Achter de schuur waar de heuvel ophield was een vrij steile helling eindigend in een put waar veel riet in groeide. We noemde dat de rietput.
Als we bij het veer bij Van Dijl, de boerderij op de oostpunt van het eiland, aankwamen trokken we de sjouw (een mand die je aan een paal omhoog kon hijsen) op en de kwam Jo Troost ons halen. Bij mist of ander slecht zicht had Van Dijl een sirene waar je met een zwengel aan moest draaien. Dat maakte zoveel lawaai, dat Jo Troost aan de andere kant het hoorde. Veel later hoorde ik dat geluid weer, toen woonde ik in de stad en was het de maandelijkse oefening van de BB (Bescherming Bevolking). Soms bij laag water moesten we naar de Marinesteiger om in te stappen. Jo Troost bracht ons naar de Hitsertse kade en van daar moesten we dan naar de Hitsert lopen. Ook dat was weer een heel stuk, de hele Kolenpad uit, die nu Koninginneweg heet. Van die Kolenpad herinner ik me dat hij een keer opnieuw geteerd was. Wij hadden met onze handen in die nog natte wegenteer zitten spelen. Het gevolg was dat er een soort van zwemvliezen van teer tussen onze vingers zaten. Jo Troost, die dat zag, zei onsdat we de hele tocht met onze handen omhoog moesten blijven staan en nergens aan mochten komen. Hij wilde niet dat wij die teer aan zijn boot smeerde.Thuis werd de teer door mijn moeder verwijderd door er veel boter op te smeren.
In de boot van Jo troost zat nog een oude gloeikop dieselmotor. Voor dat hij die motor kon starten moest hij stukjes karton in de uiteinde van twee metalen pennen stoppen. Op die kartonnetjes spuugde hij dan en stak ze aan met een lucifer. Die pennen met gloeiende kartonnetjes schroefde hij dan in de motor. Daarna zwengelde hij de motor opgang. Als klein kind heb ik daar steeds met veel bewondering naar staan te kijken.

Net voor de stoep waar het kolenpad de dijk op ging, tegenover de kerk, stond de lagere school waar Cora en de andere kinderen op zaten. Die dijk die Dorpsstraat heette was eigenlijk het dorp Zuid-Beijerland, maar wij noemden het altijd De Hitsert. Wij moesten nog een stukje die Dorpsstraat aflopen tot de kleuterschool. Dat was een soort verenigingsgebouw, waarin ook de harmonie oefende. Mijn broer en ik vonden het niet leuk om in een lokaal te zitten met je armen over elkaar. Wij waren gewendte schobbejakken rond de boerderij. Tussen de middag gingen we eten op het postkantoortje, bij de familie Andeweg. Waarom weet ik niet meer, maar ik denk dat dat kennissen van mijn ouders waren. We hebben niet zolang op die kleuterschool gezeten. Onderweg naar het postkantoortje hadden we ontdekt dat sommige mensen een bel op de deur hadden. Op Tiengemeten had je dat helemaal niet, daar riep je gewoon “Volluk”. Dus wij drukten op elke bel die we zagen en wachten dan wat er gebeurde. Zelfs de techniek van belletje trekken beheersten we niet. Dat werd ons niet in dank afgenomen en de eerste klachten kwamen op het postkantoortje en de kleuterschool binnen. Toen we tussen de middag dan ook nog een keer weggelopen waren en de juffrouw ons nalang zoeken ruziemakend buiten het dorp aantrof, kregen we het advies om maar niet meer naar school te komen.

foto: Op de brug in de stoep van de Kolenpad naar de Dorpsstraat.

HET NOORDERGORS

Tot aan de lagere school hadden we zo alle tijd om ons op de boerderij te vermaken. Het gekke is alleen dat dat waarschijnlijk zo normaal was dat ik me er nauwelijks nog iets van herinner. Wat ik nog wel herinner is bijvoorbeeld dat Jan in het Noordergors een salamander had gevangen. We liepen altijd door het Noordergors over een laag zomerdijkje naar de Karantijn. Het Noordergors lag voor de Ramp buiten de dijk en na de Ramp erbinnen. Daar was ook het V1-gat. Na de oorlog was daar een V1 ontploft en daardoor was er een groot gat in de grond, omgeven met riet, dat altijd vol met water stond. De tijsloot kwam er in uit, dus er kon altijd water in en uitstromen vanuit het Vuilegat. Later ging ik in het V1-gat nog vaak op paling vissen. Ooklater, toen het Noordergors binnen de dijk lag en weiland was kwam ik er nog vaak. Na het werk mocht ik vaak de paarden naar die wei brengen. Die werden dan met hun koptouwtje aan de staart van een ander paard gebonden. De Dries ging meestal voorop, die luisterde het beste, de Jan moest altijd achteraan, want die had een gecoupeerde staart. Zelf zat ik dan op de voorste. In de wei moest je dan alle koptouwtjes losmaken. Een keer toen de Frits voorop liep, ben ik met het hele stel op hol geslagen en werd over het hek gekieperd bij het Noordergors, waar de Frits ineens vlak voor stopte, zodat ik er voorover afvloog. De Frits was veel minder gehoorzaam.

top
foto: Frits (vooraan) en Dries voor de wagen gespannen.

ANDERE HERINNERINGEN VAN VOOR DE RAMP

Incidenten herinner ik me beter dan het gewone dagelijkse leven; zoals de keer dat ik in de strontsloot was gevallen. De strontsloot was een sloot onderaan de heuvel waar de boerderij op stond. Het gier van de mestvaalt, de afvoer van de beerput en de afvoer van ons huis en van het huis van de knecht onderaan de stoep richting Oude Polder kwamen daar in uit. Dat was echt een heel smerige sloot, het was een open riool. Ik was dan ook helemaal zwart op één helft van mijn gezicht na. Ik moest veel melk drinken van mijn moeder nadat ze me afgeschrobd had. Dat veel melk drinken was een algemene remedie. Een andere keer dat dat moest was toen ik vertelde dat ik van de zwarte besjes van bij de rietput achter de boerderij had gegeten. Daar groeide veel nachtschade. Maar bij nader inzien en vele bekers melk later bleek dat ik vlierbessen had gegeten, van de vlierboom die daar ook stond. Ik hield helemaal niet zo van melk.Toen mijn vader en moeder een weekend met ome Jan en tante Neeltje naar de TT in Assen gingen, moesten Gert en ik bij de oude familie Smits logeren. Dirk Smits was de vader van Jan Smits en een broer van mijn oma. Zij woonden nog bij Jan Smits in op de Louise hoeve op de Oude Polder. We moesten daar samen in een bedstee slapen en vonden dat niet leuk en liepen weg naar huis. Toen Dirk Smits ons op kwam halen wilden we niet mee en vertelden hem dat wij daar de baas waren en hij niets te vertellen had. Uiteindelijk moesten we natuurlijk toch mee en sliepen we tochsamen in die bedstee. Veel later, toen ik op de HBS in Oud-Beijerland zat en weer even thuis woonde, heb ik nog verschillende keren in datzelfde huis opgepast op de kinderen van ome Jan en tante Neeltje Smits: Dirk en Cora.

foto: Tante Neeltje en Ome Jan Smits op kaartbezoek.

De Helena hoeve, naast de Louise hoeve, werd door mijn vader altijd Gunnestee genoemd. Vóór Pons er kwam wonen, woonden daar de ooms, dat waren broers van mijn opa. Daarvan herinner ik me alleen nog ome Jaap de Vos, voor wie we een beetje bang waren. Dat was nogal een mopperpot. Marie Bijl, de zus van Aai (de smid), Kees, Annie en Lena, was inwonend huishoudster bij ome Jaap. Later zijn ome Jaap en Marie Bijl naar Dubbeldam verhuisd.

foto: De ooms (Jaap, Klaas, Bas, Gerrit), mijn opa Jan met schoenen, en bezoek met hoed en schoenen op Gunnestee.

Kees Bijl was mijn steun en toeverlaat toen ik klein was. Ik leerde veel van hem. Hij werkte als knecht bij ons en onderhield de machines. Kees en Co Kik kwamen ook altijd ’s morgens om 11 uur in huis koffie drinken en ’s middags om 4 uur theedrinken. Annie en Lena verzorgden de telefoon op het eiland. We hadden zo’n toestel aan de muur hangen met twee van die grote batterijen eronder. Als je de hoorn van de haak haalde en je draaide aan de zwengel, dan kreeg je Annie of Lena aan de telefoon. Als je dan om de Dikke Jaap vroeg werd je met de juiste Jaap Vos (er woonden er twee op Tiengemeten) doorverbonden. We hadden ook wel een telefoonnummer van hem, maar dat werd nooit gebruikt. Zelf hadden wij nummer 6. Alleen ’s avond moest je wat nauwkeuriger vragen wie je aan de lijn wilde hebben, want dan was de telefooncentrale van de familie Bijl doorgeschakeld naar Oud-Beijerland en daar kenden ze de Dikke Jaap niet. Later had de smid (Aai Bijl) ook een benzinepomp.

foto: Aai, Lena en Annie assisteren mijn vader bij het tanken van de oude Ford V8.

Voor de watersnood kwamen we niet zo vaak op de Oude Polder. We waren toen veel meer op de Karantijn georiënteerd, omdat daar het veer was waar wij altijd mee overvoeren. Nog zo’n herinnering die me bij is gebleven, omdat het niet leuk was, waren debezoeken met mijn vader aan tante Trijn. Die woonde nog voorbij de Oude Polder in een groot huis bij de boomgaard. Schuin tegenover de boerderij van de Dikke Jaap. Trijn Boot was voor ons een deftige mevrouw, de huishoudster bij Jan Vos. Jan Vos was de vader van de Dikke Jaap. Zulke visites vonden we niet leuk. Wij waren niet van die theedrinkers, wij schobberden liever buiten rond.

Ook het paadje, dat van achter onze boerderij naar het huis in de polder bij de kreek liep, herinner ik me nog. Daarlangs vonden we nog wel eens knollen (koolraap), die je kon eten. Die waren overgebleven van een keer dat we een heel veld met koolraap hadden verbouwd. In dat huis woonde voor de Ramp Co Kik. Het was een dubbel huis en ook de familie Crezee woonde daar. Co Kik had twee kinderen, die trokken meer met Jan en Cora op want die waren van hun leeftijd, net als Annie Kooman, de oudste dochter van Cor Kooman die op de boerderij bij het marinesteiger (Tessahoeve) woonde.
Ook herinner ik me nog dat mensen uit Dordt van Merwestroom bij ons elektriciteit aan kwamen leggen. Tiengemeten kreeg in 1952 elektriciteit. Een vele malen verstekt plantje, dat mijn moeder toen van een van die mannen had gekregen, heb ik nog steeds. Dat heeft ondertussen al veel meegemaakt: na de Ramp heeft het een tijd voor oud vuil aan de dijk gelegen, later is het vaak mee verhuisd naar de vele plaatsen waar ik woonde.

top
DE RAMP

De ramp zelf herinner ik me nog wel goed. Mijn broer Jan lag thuis met een hersenschudding op bed, omdat hij bij het schaatsen in Dordt op zijn hoofd was gevallen. Toen betekende een hersenschudding nog 6 weken plat liggen. Wij zaten te luisteren naar een hoorspel op de radio. Op een gegeven moment kwam er iemand aan de deur vertellen dat het water wel heel hoog stond. Ik geloof dat dat Co Kik was. Mijn vader dacht dat het zo'n vaart niet zou lopen. Hij was al een paar keer op de dijk die voorhet huis langs liep wezen kijken en het stond wel meer zo hoog tegen de dijk. Toch zijn zij toen de vloeiborden erin gaan zetten. Bij onze haven was er een verlaging in de dijk waar door een pad van de schuur naar de haven liep. Deze verlaging kon met dikke houten planken afgesloten worden, om te voorkomen dat bij erg hoog water, het water het eiland in stroomde. Die houten planken heten vloeiborden.

foto: Het pad van de schuur naar de haven

foto: Bevestigingspunt vloeiborden

Daarna zijn Gert en ik naar bed gegaan. We hoorden nog wel dat er steeds mensen aan de deur waren. En op een gegeven moment kwamen die ook allemaal naar boven. Het water was via de achterkant (zuidkant) het eiland binnengestroomd en nu stond ook onshuis onder water. We zaten met 28 man op zolder: de familie Koesveld die naast ons woonde onder aan de dijk naar de Oude Polder, Jaap Kik en zijn familie die verderop aan die dijk in een keet woonde, Co Kik en zijn familie plus visite en de familieCrezee. Co Kik vierde zijn verjaardag en daar was dus visite die ook door het water overvallen werden in het huisje in de polder. De vader van Co Kik wilde daar niet weg en ze hebben die oude man op het nippertje, met geweld, uit zijn huis moeten halen. Na de Ramp was er niets van dat huis over, alleen de regenput en de fundering hebben daar nog jaren gelegen.
Onze familie en de vrouwen zaten allemaal op de slaapkamer van mijn vader en moeder. De mannen zaten op de andere kamer en op zolder, nog een trap hoger. De oude vrouwen huilden en jammerden. Jaap Kik zijn vrouw was hoog zwanger. Wij vonden het prachtig al die mensen en al dat water en sprongen op het bed op en neer. Er was niet genoeg beddengoed voor iedereen. Daarom lagen een aantal mensen onder een vloerkleed, dat mijn moeder nog opgerold had en mee naar boven had genomen. Toen het dak van een schuur op ons huis af kwam drijven was iedereen bang dat het huis daardoor zou instorten. Maar dat dak liep vast op de heuvel en werkte zo als golfbreker. Beneden stond overal water en we hadden bijna geen drinken. De mannen stonden zo van de trap af naar beneden te pissen, dat maakte veel indruk op me.
Later kwam de dijk weer droog en daar lag een dode koe. Een van de mensen in huis, visite van Co Kik, kon slachten en heeft vlees van die koe gesneden, dat we opgegeten hebben. Ik denk dat we dat op het butagasstel gebraden hebben. Het elektrische fornuis dat we hadden sinds er elektriciteit was zal vast niet gewerkt hebben. Ook kwamen er vliegtuigen die broodzakken uitgooiden op de drooggevallen dijk. Wij verzamelden dat allemaal en deelden het later uit. Het waren 365 witte broden en een halfje bruin. De vaatjes water die uitgegooid werden vielen allemaal kapot. Mijn moeder wist enkele weckpotten uit de kelder op te vissen die waren gaan drijven. Daarin zaten peren op sap. We hadden toen nog veel perenbomen in de tuin. Ook hield mijn vader daar bijen, waar we honing van hadden. Alle proviand voor de winter, ingemaakte groente en fruit, honing, boter, kaas, eieren, pekelvlees enz. stond altijd allemaal in de grote gewelfde kelder onder de voorkamer van het huis. Onder de achterkamer was de regenput. Maar dat stond nu allemaal onder het zoute water. Van ons vee was alleen een kalfje verdronken. En gelukkig had Winnie onze hond het ook overleefd. Die was bovenop een vracht met stro geklommen.
Zodra de eerste schepen konden komen is de zwangere vrouw van Jaap Kik naar de wal gebracht. Ook Gert en ik zijn toen ondergebracht bij tante Lien, een deftige zus van mijn moeder, in Bergschenhoek. Daarna zijn we nog een tijdje in IJsselmonde bij tante Maaike, een zus van mijn vader, geweest. Die had daar ook een boerderij en dat beviel ons veel beter. Toen wij weer terugkwamen na 2 maanden was het meeste in en rond het huis al weer opgeknapt. Hoewel ik nu nog steeds dingen bezit waar modder van de Ramp in zit.
De weg rond de boerderij, bestaande uit kinderkopjes, was ook weer hersteld. Het stromende water had zelfs die granieten keien eruit gesleurd. Het was een grote sleuf waar we met planken overheen moesten toen we weggingen.

foto: Mijn vader en zijn zus Maaike op de motor, ver voor de Ramp.

foto: Na de Ramp: mijn nichtje Sharonne (Jans dochter) bij mij op de motor, op de kinderkopjes voor het huis. De dijk is sinds de Ramp een meter hoger en het uitzicht op het Vuile Gat vanuit het raam in de achterkamer bij het stoepje is weg.

NA DE RAMP

In april 1953 ging Gert naar de lagere school op De Hitsert en in april 1954 ging ik daar ook heen. Weer overvaren met Jo Troost, maar nu liepen we maar met zijn tweetjes naar de Karantijn, want Cora zat nu in Dordt op school en andere kinderen woonden er toen nog niet bij ons in de buurt. Rina Kooman die wat ouder was dan wij ging toen ook nog naar school op De Hitsert.
De twee jaar dat we daar nog naar school gingen betekende ’s morgens het paadje langs de dijk uitlopen naar de Karantijn. De dijk was nu rechtdoor getrokken en het Noordergors lag ineens binnen de dijk. Het V1-gat lag er nog wel net buiten. ’s Middags bracht Jo Troost ons ook vaak naar onze eigen haven. We brachten dan ook altijd het brood mee. Van die grote broden van een kilo. Niets was lekkerder dan daar de verse korsten af eten. Dat mocht niet en we kregen er voor op ons kop, maar toch wasde verleiding soms te groot. In die tijd werd er nog hard aan Tiengemeten gewerkt door de Heide Maatschappij. De dijken waren ongeveer een meter opgehoogd, met grond van de binnendijken die afgegraven waren. Schapen liepen die nieuwe dijken aan te trappen.
Er werden nu ook nieuwe wegen aangelegd van prachtig glad asfalt. De eerste jaren konden we toen ook rolschaatsen op dat mooie asfalt, maar na enkele jaren werd er een nieuwe laag teer met fijn grind op gelegd. Het was toen gedaan met het rolschaatsen, dat kon alleen nog in de zomer in de schuur als die leeg was.

Naast onze boerderij zouden vier nieuwe arbeiderswoningen komen, de funderingen voor twee dubbele woningen waren al gelegd, maar op het laatste moment kregen we maar drie arbeiderswoningen toegewezen. Op die ene fundering werd toen een glazen pootaardappelbewaarplaats gebouwd. Het derde huisje werd het laatste van de vier nieuwe dubbele huizen aan de Dwarsdijk op de Oude Polder. Ook de centrale was met de Ramp gesneuveld, daar werd een nieuw gebouwtje voor gezet, half kippenhok en half magazijn. Op ons erf stond gedurende al die werkzaamheden een directiekeet van de Heidemij. Over de strontsloot was een huisje met WC gebouwd, voor de mensen uit die keet. Zo deed die sloot ook letterlijk direct zijn naam eer aan.

top
foto: De dijkverbeteraars

foto: Ons erf met kalf, wat losse olievaten waar wij mee speelden en de keet van de Heidemij. Achter de keet zie je onze tuin en de huizen (twee onder een kap) van de buren. Daarvoor dan weer staat het kippenhok en magazijn (ook twee onder een kap). Met nog een houten hanenhok. Er zijn ook twee rennen, een voor de hanen en een voor de kippen plus een haan, voor het nageslacht. Tegen het hanenhok is dan weer een konijnenhok getimmerd, met een wit dak.

foto: Uitzicht op ongeveer dezelfde plaats als waar de keet van de Heidemij stond, maar dan voor de Ramp. Duidelijk is het oude houten houthok en een stukje van het oude kippenhok te zien met daarachter onze tuin met toen nog veel fruitbomen. Hier wordt bruin water uit de put met regenwater van het rieten dak van de schuur gehaald.

foto: De huizen van de buren in de winter. Daarachter de pootaardappelbewaarplaats. Ervoor, gescheiden door de “strontsloot”, het magazijn/kippenhok. Op de voorgrond de drooglijn en de bleek. In de verte de Oude Polder (huidige veerhaven).

Na de Ramp kwamen ook de eerste Zeeuwen en Flakkeeërs op Tiengemeten wonen.
Naast ons in een van de twee huisjes woonde de familie Van der Velden van Flakkee. Die hadden twee kinderen: Adrie die een jaar of drie jonger dan ik was, en nog een baby: Hansje. Van Hansje herinner ik me dat hij altijd met een luier omliep en steeds in zijn “broek/luier” pieste. Adrie lag altijd bij de deur van de schuur naar de loods te roepen naar me: “Schalleke kom joe buten spelen”. Op een keer kwam hun moeder vragen of ze “water uut de tras mocht langen”. Dat was een nieuwe taal voor me. Na wat uitleg begreep ik dat ze water uit de regenput wilde halen. Later woonde daar de familie Breure uit Bruinisse, die hadden twee kinderen: Kees en Adrie. Het waren zevendedagadventisten en ze werkten niet na vrijdag zonsondergang. Kees was ongeveer even oud als ik en Adrie jonger. Ik had vaak ruzie met hen, waarom weet ik niet meer. Een voorval is me wel bijgebleven. Om wraak op ons te nemen presteerde hij het om zelf zijn fietsbanden leeg te laten lopen en dan met de fiets aan de hand naar huis te lopen en daar bij zijn vader te gaan klagen dat wij zijn banden leeg hadden laten lopen. Zijn vader nam vervolgens ons onder handen. Zulke lage streken waren nieuw voor ons. Wij haalden ook veel kattenkwaad uit, maar deden dat altijd heel openlijk en naïef.
Ook de nieuwe opzichter kwam van Flakkee: Van Rossum, die kwam altijd passies (dat is Flakkees voor eventjes) langs. Hij kwam dan zo net na het eten en vertelde hele verhalen over de oorlog, vaak dezelfde, dat hij in een bootje zat en werd beschoten. Hij kletste maar en kletste maar tot het “conversatiewater op de ramen stond”. Zo rond een uur of 10 als mijn vader al in slaap gedommeld was aan tafel, of alvast maar naar bed gegaan was, zat mijn moeder hem nog aan te horen. Dan stapte hij op enpraatte zeker nog een uur lang verder met de deurknop in zijn hand. Mijn broer en ik lagen dan natuurlijk al lang op bed.
Overigens was het in de winter van 1954 weer spannend. De dijken waren net opgehoogd en weer was er springvloed met storm. Het water stond hoog tegen de dijken, de vloeiborden stonden erin, er werd volop dijkwacht gelopen en daar waar nodig gerepareerd met zandzakken. Ik herinner me dat ik toen wel bang was. Ik was ook op de dijk wezen kijken en het water stond stukken hoger dan normaal bij erg hoog water. Meestal stond het dan net een meter onder tegen de dijk, maar nu stond het net een meteronder de top van de dijk. Gelukkig heeft het het toen gehouden. Er waren zo hier en daar wel hele stukken weggeslagen. Die gaten werden weer gedicht en versterkt met rietmatten. En aan de zuidkant bij de Vrouw Maria (Mariapolder), waar weinig gors was, werd de onderkant van de dijk versterkt met basaltblokken, net zo als bij de glooiingen langs het water.

Overzicht gebouwen Ida hoeve

ANDER VEER, ANDERE SCHOOL

Na ongeveer twee jaar verhuisden we van school naar de Nieuwendijk. Jo Troost was toen gestopt met regelmatig overvaren. In die tussentijd hadden we ook leren fietsen en waren de verharde wegen klaar. We hadden de oude fietsen van Jan en Cora, dat waren van die halfslag fietsen, maar wel oerdegelijke BSA’s. Gert had Jan zijn fiets en ik die van Cora. Daar hebben we de hele lagere school verder mee gedaan. Leren fietsen betekende dat ik achter de schuur op de kinderkopjes op de fiets gezet werden dan een duw kreeg, de stoep af naar beneden, in de richting van het hoefpad. Als ik nog niet gevallen was voordat ik op het hoefpad kwam, dan kon ik fietsen. Ik heb het geleerd, maar zeker niet zonder vallen. Toen moest ik nog leren op- en afstappen. Dat ging het handigste langs de dijk, daar kon je je voet dan tegenaan zetten.

foto: Schoonmaken van Gerts fiets in het gras voor de drooglijn op de bleek. Hier bleekte mijn moeder de lakens door ze uitgespreid op het gras te leggen.

foto: Stoppen tegen de dijk met de fiets voor Van Rossum met een bandenwagen vol hoog bezoek.

Mijn ouders beseften dat het belangrijk was dat we vroeg leerden zwemmen. Dat leren zwemmen ging op een eigen manier. Mijn moeder bond me een touw om mijn middel en liep over het stijger met het touw in haar hand, waar ik dan in de haven onderaan bungelde. Dat kon alleen met hoog water, want met laag water stond de haven droog. Wij spraken altijd over hoog en laag water, nooit over vloed en eb. Die begrippen leerde je wel op school, maar die hadden voor mijn gevoel toen iets met de zee te maken en niet met het Vuile Gat.

foto: Gert in ik in de haven bij half tij.

foto: Moeder, Cora, Jan, Gert en ik bij hoogwater op de kaai. Mijn vader zwom nooit.

We fietsten elke dag over de asfaltwegen naar het veer van Wout Bijl aan de dijk voorbij de Schutskooi. Maar in de bietentijd merkte we niet zoveel van dat mooie asfalt. Regelmatig moest je dan de blubber tussen je wiel en spatbord verwijderen wildeje nog enigszins de trappers rond kunnen krijgen. Daar hadden we een apart stokje voor bij ons. Ook het laatste stuk langs de Schutskooi was toen nog niet verhard. In het hokje over de sloot (wat eigelijk een schuilhokje was, zetten we onze fietsenweg. De schoolboot voer toen eerst naar de Nieuwe Polder en pikte daar een aantal kinderen op en de rest stapte bij het steigertje net voorbij de Schutskooi in.

Hoog en laag water speelde ook een belangrijke rol met het overvaren elke dag. Als het heel laag water was kon de boot de haven op de Nieuwendijk niet in of uit varen. Dan stapte we in en uit de boot helemaal op het uiteinde van de strekdam bij de haven. Je moest dan een heel eind over basaltblokken klauteren en een stuk door het weiland voordat je bij de weg was. Hetzelfde gold soms aan de Tiengemeetse kant, maar daar was het klauteren veel minder en was het strekdammetje vlak naast de aanlegsteiger. De oude aanlegsteiger had drie verschillende opgangen loodrecht op de wal, die onder verschillen hoeken afliepen. Eén waarop je uitstapte bij laag water, één voor hoog water en één er tussenin. Later werd er een nieuwe steiger gebouwd die één aflopende opgang had evenwijdig met de wal, zodat je al gelang de hoogte van het water hoger of lager op die opgang uit- of instapte.
Het kon flink tekeer gaan op het Vuile Gat. Soms kwamen we dan, doordat de hoge golven op de juiste manier moesten worden genomen en door de harde stroming, ver voorbij de haven uit. Daarna moesten we dan onder de kust tegen de golven op terugvaren naar de haven. Die golven konden zeker net zo hoog zijn als de veerboot. Bang ben ik nooit geweest; wel vond ik het vaak spannend.

Het schooltje op de Nieuwendijk had toen heel wat kinderen van Tiengemeten. Er waren twee groepen waarbij mevrouw en meneer Van der Velde de schooljuffrouw en de meester waren. Juffrouw Van der Velde had klas 1, 2 en 3. Dat waren drie rijen banken in een lokaal. Meester Van der Velde had klas 4 en hoger. Ook dat waren drie rijen banken, in een ander lokaal. Meneer en mevrouw Van der Velde waren na de Ramp vanuit Dordrecht naar de Nieuwendijk gekomen. Ook de Nieuwendijk was nagenoeg helemaal verwoest met de Ramp. Achter de dijk was een heel nieuw dorpje gemaakt met houten huizen, die door Noorwegen waren geschonken. De straten hadden dan ook Noorse namen, zoals de Koning Hakon weg.
Omdat lang niet iedereen doorging naar voorgezet onderwijs zaten er ook enkele kinderen in de 7e en 8ste klas. Alles bij elkaar waren er zo’n 50 leerlingen, waarvan er variërend per jaar zo’n 10 à 20 van Tiengemeten kwamen.
Tot aan 1958 begon het schooljaar van de lagere school op 1 april, daarna werd het 1 september. Gert zat anderhalf jaar in de 6e en ik anderhalf jaar in de 5e klas.

foto: Klas 1, 2 en 3 van juffrouw Van der Velde in 1956, met 6 kinderen van Tiengemeten. bovenste rij: Ad Kruidenier, Drikus van der Velde, Hans van Rossum, Schil de Vos, Kees Jongkoen, Rinus Beijer midden rij: Juffrouw van der Velde, Jannie Hokke,Jopie van Leenen, Riet Vos, Adrie Izelaar, Corrie Maliepaard, Nellie Ghijsels, Jopie Bierens, Truus van der Velde onderste rij: Jan van den Berg, Cees van 't Hof, Wim Koesveld, Hers van Schouwen, Rinus Ouwens, Lowie van Schouwen, Koos van 't Hof, Aart Jongkoen, Jan Bijl

top
STRENGE WINTERS

Veel knechts en arbeiders woonden vaak niet lang op Tiengemeten. Zij konden niet aan de eenzaamheid, afgelegenheid en afhankelijkheid van de veerman wennen en vertrokken dan na enkele jaren weer. Het was vaak een sober leven met geen enkele vorm vanvermaak. Wel had men gratis wonen, gratis melk, aardappelen, een moestuin en een varken om vet te mesten. Dat was heel aanlokkelijk, maar blijkbaar viel het eenzame leven toch steeds weer tegen.
In strenge winters zoals 1954 en 1956 hadden de Tiengemeetse kinderen een lange extra vakantie. Door de ijsgang in het Vuile Gat kon de veerboot niet varen, zodat we niet naar school konden. Omdat er ’s winters niet veel te doen was, was dat soms wel flink vervelend.
Hoewel er rondom water was, viel er toch niet veel te schaatsen op Tiengemeten. In de sloten stond teveel riet en het water stond nooit stil. Soms werd de Schutskooi vol gezet, maar ook daaruit verdween het water langzaam, zodat het ijs brak en hobbelig werd. Op de Nieuwendijk kon je wel goed schaatsen. Daar werden voor de schoolkinderen ook wel wedstrijden gehouden. Of je kon er over de vliet naar de IJsbaan van De Hitsert rijden. Meestal gingen die wedstrijden om wat geld. Op een keer had ikook een prijs gewonnen. We waren na schooltijd speciaal gebleven voor die wedstrijd. Het geld dat ik gewonnen had was ik gaan versnoepen bij het winkeltje van Buitenhuis.
Toen ik laat thuiskwam wilde mijn moeder weten of ik nog wat gewonnen had. Ik durfde dat niet te zeggen, omdat ik het versnoept had. En zei dus dat ik niets had gewonnen en ook niet zo’n honger meer had. Enkele dagen later las mijn moeder in de Hoeksewaard, een krantje dat enkele keren per week uitkwam, dat ik de eerste prijs (een rijksdaalder) had gewonnen. Ik moest me verantwoorden, ze begreep waarom ik geen honger meer had gehad.

foto: IJsschotsen in het Vuile Gat, dat was geweld en veel kabaal van soms tot hoge bergen opkruiend ijs. Uitzicht vanaf onze haven richting Hitsertse kaai.

GEBRUIKELIJKE PLAATSAANDUIDINGEN OP TIENGEMETEN

Elke echte Tiengemeter noemde de Dwarsdijk met de arbeiderswoningen en de 3 boerderijen bij de grote haven de Oude Polder. Op sommige landkaarten wordt dit ten onrechte als een soort dorpje met de naam Tiengemeten aangegeven, soms zelfs Tien Gemeenten. Tegenwoordig wordt de Karantijn, de polder bij de Oostpunt de Oude Polder genoemd. Dat is feitelijk ook de oudste polder van het eiland Tiengemeten. De twee boerderijen, de arbeiderswoningen en het huis van de opzichter aan de westzijde bij het haventje werd de Nieuwe Polder genoemd.
De Schutskooi was het buitendijkse poldertje tussen de Oude Polder en het veer naar de Nieuwendijk.
De Hoekwei, was een binnendijkse wei aan de zuidzijde grenzend aan de buitendijks liggende Griendwei. De Griendwei hoorde bij de Tessa hoeve, de Hoekwei bij de Ida hoeve.
De eerste en de tweede hoefpad, waren de wegen vanaf de Ida Hoeve naar de Vrouw Maria. De eerste liep tot aan de kruising bij de keet en de tweede vanaf de kruising tot de Vrouw Maria.
De Vrouw Maria was onze benaming voor de Mariapolder die aan de zuidkant van het eiland lag ter hoogte van onze boerderij. Voor de Watersnood lag daar nog een binnendijk tussen.

top
foto: De eerste hoefpad in de herfst met veel bietenslik op de weg. Achter de helikopter die met hoog bezoek op bezoek kwam zie je de keet en ons vervoer op het eiland in die tijd: een Volkswagen busje en de oude Ford V8, die we eerst op het vaste land gebruikte.

De percelen zijn genummerd van 1 t/m 17 en voorzien van een getal dat de grootte aangeeft in bunders (hectares). 14 is de Hoekwei. 15 is het Noordergors. 11,12,13 en 14 vormen een deel van de Vrouw Maria. 16 en 17 zijn na de Ramp afgegraven binnendijken. De sloot met een knik tussen 5 en 6 is de kreek. Langs de sloot tussen 1 en 2 liep het pad naar het huis in de polder bij de kreek. Het huis stond op het hoekje van 7 waar deze aan 5 en de weg grenst.

De naam “Grote Haven” werd nooit gebruikt, dat was de haven bij de Oude Polder. Er waren 4 havens aan de noordkant, die echt gebruikt werden:

Bij Van Dijl op de Karantijn, waar ook een steiger was.

Bij ons, met een heel grote steiger, beginnend bij de dijk en eindigend aan het eind bij het Vuile Gat, met rails er op. Daar konden de kipkarren op rijden, om vandaar de suikerbieten in het schip in de haven langs het steiger te kiepen. Er was bij ons ook een weegbrug.

Op de Oude Polder, waar geen steiger was, maar wel een weegbrug. Overigens was de verharde kade langs de haven en de weegbrug eerst aan de andere kant van de haven dan nu, dus aan de oostzijde.

Op de Nieuwe Polder, hier was ook geen steiger, maar wel een weegbrug.
Dan was er ook nog een haventje tussen de Oude Polder en de Nieuwe Polder, daar liep geen verharde weg naar toe. Die werd vaak gebruikt om fruit en ook riet af te voeren. De boomgaarden die beheerd werden door de opzichter lagen daar vlak achter. Ook was er nog een soort haventje aan de zuidkant achter de hoekwei. Dit haventje werd veel gebruikt om riet af te voeren. Het waren allemaal getijde-havens, die bij laag water droog stonden.
Bij de Tessa hoeve van Cor Koman was de Marinesteiger die direct aan het Vuile Gat lag. Hier kon bij zowel hoog als laag water afgemeerd worden. Dit was een groot betonnen steiger met een oprit vanaf de weg die via een stoep naast de Tessa hoeve over de dijk heen ging. De Marinesteiger dateerde nog uit de tijd dat de Marine de Karantijn als munitieopslagplaats gebruikte nadat de quarantaine functie was verdwenen.

foto: Uitzicht op de Haringvlietbrug vanaf de haven bij Van Dijl. De steiger was toen al enigszins in verval. Het steigertje waar vroeger Jo Troost aanlegde was toen al helemaal verdwenen.

foto: Steiger met een bietenschuit in de haven bij laag water in de winter. De grote mast diende om schuiven omhoog te houden waarop de bieten vanuit de kiepkarren werden gestort. Hiermee kon dan ongeveer de richting bepaald worden waarin de bietenin het schip vielen. De rails van de kiepkarren liepen over het steiger en de karren werden door paarden erop getrokken. De rails liepen door achter de schuur langs tot aan de eerste hoefpad. Daar stopte ze en van daar uit werden ze jaarlijks uitgelegd naar waar de bieten stonden.

DAGELIJKS LEVEN

In die tijd was Lu Jongman bij ons dienstbode. Ze woonde op de Oude Polder in het huisje tussen de boerderij van Jan Smits en het huis van Pons. Het enige Onbewoonbaar Verklaarde huisje dat Tiengemeten ooit had, dat wel de ramp overleefde en toen maar weer bewoonbaar werd gemaakt. Als wij uit bed kwamen was ze er altijd al. Zij zorgde dat wij naar school kwamen en smeerde ons brood voor tussen de middag. Lu kwam oorspronkelijk uit Groningen en was bij meer boeren dienstbode. Later is zij weer teruggegaan naar Groningen en is met een schipper getrouwd.
Er werd toen op de boerderij gewerkt van ’s morgens vroeg half zeven tot ’s middags een uur of 5. Om 9 uur ’s morgens werd er dan ook terecht voor de eerste keer geschaft, want dan zat er al 2,5 uur werken op. Om 11 uur was het koffietijd en van 1 tot 2 uur middageten. Bijna iedereen at warm tussen de middag, behalve de mensen die van de overkant kwamen. Om 4 uur was het dan theetijd. Om 5 uur stopten de arbeiders en om 6 uur de knechts. Wij zaten op school vanaf half negen. De schoolboot gingom kwart over 8. En ’s middags ging de boot om kwart voor 4. Behalve op woensdag en zaterdag: dan hadden we ’s middags vrij. Op die vrije middagen kwam er wel eens een vriendje van de andere kant bij ons spelen. Of Hans van Rossum (de zoon van Gilles van Rossum, de opzichter) kwam langs. Samen met Hans ging ik ook onder de hoogtezon. Hij en ik zagen nogal bleek en dan was een hoogtezon -waar je per dag enkele minuten met zo’n klein zwart brilletje op onder lag- een geijkte remedie om aan te sterken. Wij hadden zo’n hoogtezon, dus kwam Hans bij ons “zonnen”. Verder speelden we met de buurkinderen als die er waren. Regelmatig woonden er nieuwe knechts in het huisje naast ons. Alleen Piet Dolaard heeft er lang gewoond. Hij had 3 kinderen. Leo was van onze leeftijd, dan kwam Ria en Klarie was de jongste. Leo heeft ook nog bij ons gewerkt na zijn verplichte schooltijd. Wat ik me nog van de spelletjes herinner was verstoppertje in de schuur, wat altijd uitdraaide op eindeloos lang zoeken, omdat je je daar zo goed kon verstoppen. Ook gingen we vaak vissen met een bonenstaak in het haventje of ook wel in het V1-gat. We voetbalden ook wel eens, maar meestal was de bal snel kapot op het prikkeldraad of kapotgebeten door de hond. We maakten pijl-en-bogen : de boog van een dikke wilgentak met zelfbindertouw van de stropers en de pijlen van riet met een punt van vlierhout. Daar schoten we dan mee de lucht in of op mussen. We raakten zelden wat, hooguit elkaar. Ook maakten we katapults van wilgenhout en elastiekjes geknipt van een fietsband en dan aan elkaar geregen. Daar konden we iets beter mee schieten dan met een pijl-en-boog. We schoten met grind wat er genoeg lag voor het huis. Soms raakten we dan wel eens een mus of ander beest. Verder zwierven we door de polder en zochten eendeneieren of vingen ratten samen met de hond. Bij warm weer gingen we zwemmen in de haven.
Verder moest ik ook altijd voor mijn dieren zorgen. Ik had kuikens, van eieren die ik door een broedse kip uit had laten broeden en die altijd opgroeiden tot veel hanen en maar enkele kippen. Ik had konijnen die zich harder voortplantten dan dat we ze opaten. Ook mijn duiven vermenigvuldigden zich snel. Op een keer waren ineens alle konijnen dood, op één zwaar gewonde na. Er was een wezel op bezoek geweest. Bij de kippen en hanen gingen het op laten groeien en opeten redelijk gelijk op. De duiven zijn op den duur uitgestorven, omdat ik iedere keer de nestjes leeghaalde. Dat was toen ik toelatingsexamen gedaan had voor het Lyceum in Dordt en toegelaten werd.

foto: Cora bij een ren met konijnen en wat loslopende kippen op het erf. Tevens twee kleine kinderen die op bezoek waren

foto: Het trapje tegen de dijk naast het huis was een geliefd plaatsje. Allemaal minus vader.

foto: Vader met verrekijker

VAN HET EILAND AF EN WEER TERUG

Na de lagere school kreeg ik een nieuwe fiets en ging naar een kosthuis in Dordt om daar de middelbare school te volgen. Gert zat toen al een jaar op datzelfde lyceum. Zondagmiddag fietsten we dan naar Dordt en zaterdagmiddag kwamen we terug met huiswerk en wasgoed. Dat was een hele overgang, enigszins vergelijkbaar met de overgang van het erf naar de kleuterschool. Dat was mislukt. Er zo op terugkijkend was het eigenlijk voorspelbaar wat er zou gebeuren. Want ook dat avontuur, samen met Gert in een kosthuis bij een oudere dame, waar we alleen samen mee aten mislukte. We brachten de tijd op onze kamertjes door, als we niet het dak op klommen, of op straat gingen spelen. Ik bouwde radiootjes met een spoel, een diode en een oortelefoontje:zogenaamde kristalontvangers. Van huiswerk kwam niet zoveel. Ook had ik mijn katapult meegenomen. Hierdoor belandden we beide op het politiebureau, omdat Gert niet zo goed kon mikken toen we er mee op duiven op het dak van de achterburen schoten. Die mensen, waarvan de kinderen ook bij ons op school zaten, waren nogal in paniek geraakt toen hun ruit kapot geschoten werd. Zij dachten dat een andere buurman, een oud Indiëstrijder doorgedraaid was en met een geweer op hen had geschoten. Toen uitkwam dat wij dat gedaan hadden, moesten we als strafmaatregel één voor één op het politiebureau komen melden wat we gedaan hadden en ons wapen meebrengen. Ik had mijn katapult onklaar gemaakt, want ik wilde niet dat de politie mijn katapult goedwerkend in handen kreeg. Omdat die politieagent geïnteresseerd was in de werking trok hij flink aan de elastieken die toen losschoten in zijn gezicht. Daar schaam ik me nu nog een beetje voor, want hij was heel aardig en dat had ik niet verwacht. Maar toen was ik er wel trots op, zo in de stijl van “eigen schuld, dikke bult”. Ook werden we nog bij die achterburen uitgenodigd om chocolademelk te komen drinken.

Maar al met al was het ook wel duidelijk dat het zo niet langer kon, dus het volgend schooljaar vertrok ik naar de Rijks HBS in Oud-Beijerland en Gert bleef in Dordt. Ik ging toen in de kost in Heinenoord bij de hoofdonderwijzer van de lagere schooldaar: Keidener en zijn vrouw en twee kleine kinderen.
Zij was Zeeuws en hij was Fries. Ik fietste elke dag met medeleerlingen van Heinenoord naar school en terug. Alleen de weekenden en vakanties kwam ik nog op Tiengemeten. Zo’n dorp en de Hoekse Waard beviel me toch beter dan de stad. De overgang was minder groot. Alleen moest ik na twee jaar weer een ander kosthuis zoeken. In de strenge winter van 1960 was ik zes weken aan één stuk bij de familie Keidener geweest en dat klikte op den duur niet zo goed. Toen kwam ik in een kosthuis in Oud-Beijerland. Ook dat duurde maar een jaar: de hospita wilde meer van me dan ik wou. Toen de prijs voor de kost flink werd verhoogd, vond mijn vader het beter dat ik maar weer thuis kwam wonen en dan kreeg ik wel een brommer om naar school te gaan. De veerdienst en de fietstijd sloten slecht aan op de schooltijden: òf ik kwam te laat òf ik was veel te vroeg. Zo woonde ik dan toch weer op Tiengemeten, maar het was anders. Ik was een puber, wilde veel sporten en op stap.

foto: Soms ging de brommer mee naar Tiengemeten, maar meestal bleef hij op de Nieuwendijk in de garage bij Wout Bijl.

Mijn vrienden woonden in de Hoekse Waard en niet op Tiengemeten. Ik werd een frequent gebruiker van de laatste veerdienst om 12 uur op zaterdagavond. Verder bleef ik een eigen gevoel voor vrijheid en rechtvaardigheid houden, terwijl ik gelijktijdig toch ook nogal verlegen was. Zoveel dingen waren nieuw dat je dat toch niet allemaal zomaar durfde en dus maar ontweek. Want niet durven daar kwam je openlijk niet voor uit. Dat botste soms flink met de toen soms nog autoritaire docenten. Zo was ik noodgedwongen (van school gestuurd voor enkele dagen en zelfs enkele weken) wat meer thuis. Mijn vader vond dat ik dan ook maar mee moest werken. Die twee weken waren juist met het groenrooien. Ik heb toen dus van ’s morgens tot ’s avonds op mijn knieën gezeten en aardappels gerooid.

foto: Drikus Fledderman tijdens het groenrooien.

foto: ikzelf tijdens het groenrooien.

De andere keer was het tijdens het bieten dunnen, ook daar heb ik de nodige kilometers afgelegd met de schrepel. Geleidelijk aan begon ik een beetje te beseffen wat zelfstandigheid echt inhield. Dat was zeker met veel vallen en opstaan gepaard gegaan, zonder erg veel steun van wie dan ook. Maar ik denk dat dat het lot van elk Tiengemeets kind was dat al zo vroeg van huis ging en lang niet altijd in een goed kosthuis terecht kwam.

ZELFSTANDIG

Ik had besloten niet meer in de kost te gaan, maar op mezelf te gaan wonen en de HTS te gaan doen in Dordt. Ik was 17, bijna 18 en ging in 1964 op een kamer wonen, op zolder bij een oude mevrouw op de Aardappelmarkt in Dordt. Ik kookte mijn eigen potje en ging zes dagen in de week naar school. Er was toen nog steeds op zaterdagochtend les. Geleidelijk aan leerde ik de stad kennen. Verhuisde nog een keer naar een eigen huisje op Vest 26, waar ik eerst samen met Ludwig, een klasgenoot en vriend,en mijn zus Cora woonde. Zij werkte toen in Dordt als kleuterleidster. Later toen Cora trouwde en in Dubbeldam ging wonen, woonden wij daar met 3 vrienden: Ludwig uit Koewacht en Dees uit Terneuzen. Op een of andere manier kon ik het altijd goed vinden met Zeeuwen. Waarschijnlijk vanwege dezelfde openheid, weidsheid en wind, die zij ook hebben ervaren. Vanaf dat moment was Tiengemeten en de boerderij alleen nog voor de weekenden dat ik zelf naar huis wilde en in de vakanties als ik moest komen helpen.

foto: Zakken met graan laden en wegbrengen toen dit nog niet in een graantank werd opgevangen.

Jaren lang zorgden Gert en ik samen in ieder geval voor het stropersen tijdens de oogst. Zolang we vakantie hadden en niet hoefden te werken trokken we langs de Zeeuwse kust. Wel moesten we elke dag bellen om te informeren of we nog langer weg konden blijven.
Ondertussen stond het ene huis naast de boerderij leeg. Regelmatig gaf ik daar een feest voor al mijn vrienden van de HTS. Verplichting was wel dat iedereen een vriendin meebracht. Tegen een uur of twaalf ging mijn moeder dan de ouders bellen van wie dezelfde avond nog thuis moest komen: dat de boot niet meer voer en dat iedereen moest blijven slapen. Dat was natuurlijk al lang gepland en we sliepen dan ook allemaal op de bovenverdieping van dat huis. Vele liefdes zijn daar ontstaan en gesneuveld. Ook het uitwaaien op Tiengemeten -de zondag na het feest- was altijd een bijzondere ervaring. ’s Winters was dat de polder in, en zomers de plons, lekker zwemmen in het Vuile Gat.
Na de HTS ging ik in Eindhoven studeren. Als vervoermiddel kreeg ik toen van mijn vader een motorfiets om mee naar huis te kunnen komen. Tijdens de oogst moesten we nog steeds komen helpen. Zo werd ik een keer gebeld dat ik zo snel mogelijk thuis moest komen om te helpen bij het stropersen. Zo snel als ik kon reed ik richting Tiengemeten. Op de driebaansweg tussen Tilburg en Breda was het druk en ik probeerde zoveel mogelijk auto’s in te halen. Achter mij reed een motoragent, die hetzelfde deed. Toen hij mij inhaalde moest ik stoppen. Hij wilde weten waarom ik zo’n haast had. Mijn opmerking dat ik de boot van 1 uur moest halen begreep hij niet. Na uitleg had hij er alle begrip voor en liet me zo snel mogelijk gaan.
Na mijn motor gestald te hebben in onze garage op de Nieuwendijk onder aan de stoep bij de timmerwerkplaats van Cees Langendoen en snel de stoep op gerend te zijn, zag ik juist de boot de haven uit varen. Dat was dus weer eens een uur wachten en verwijten van mijn vader aanhoren. Hij betaalde onze studie onder voorwaarden dat we er ’s zomers wat van terug kwamen verdienen.
In mijn HBS-tijd die ik thuis woonde heb ik de nodige uurtjes in of bij het café gewacht. In die wachttijden heb ik heel wat afgespeeld met de kinderen van Wout Bijl. Zij vonden het prachtig om op mijn brommer te zitten, die ik beneden in de garage onder het café mocht stallen. Ik was daar heel blij mee. Onze eigen garage was nog een heel stukje lopen, met nog meer risico om de boot te missen ’s middags, of te laat op school te komen ’s morgens. Een gevolg van dat altijd haasten om op tijd te moeten zijn voor de veerman is dat ik nog altijd enigszins zenuwachtig ben als ik ergens op tijd moet zijn. Ik ben er dan ook nagenoeg altijd veel te vroeg.
In 1972 hebben mijn ouders het bedrijf op Tiengemeten verkocht aan Verlinden en zijn in Dinteloord gaan wonen. Dat betekende ook het einde van het werken op de boerderij in de zomervakantie. Vanaf toen was “naar huis gaan”, naar Dinteloord gaan. Ik heb dat nooit als thuis ervaren. Thuis is altijd de boerderij op Tiengemeten gebleven.
Al die herinneringen, uit een unieke samenleving waar ik deel van uitmaakte, maken me weemoedig, niet omdat ik er geen deel meer van uitmaak, maar omdat die samenleving is verdreven. Op kunnen groeien in vrijheid en de ruimte van een weidse natuur was hard en uniek. Ik ben er door gevormd, oprecht, eigenzinnig en heel direct.

Schil de Vos
voorjaar/zomer 2005
Schil de Vos

top

Haben Sie Ergänzungen, Korrekturen oder Fragen im Zusammenhang mit jan VOS?
Der Autor dieser Publikation würde gerne von Ihnen hören!


Zeitbalken jan VOS

  Diese Funktionalität ist Browsern mit aktivierten Javascript vorbehalten.
Klicken Sie auf den Namen für weitere Informationen. Verwendete Symbole: grootouders Großeltern   ouders Eltern   broers-zussen Geschwister   kinderen Kinder

Vorfahren (und Nachkommen) von jan VOS

jan VOS
1827-1864
jacob VOS
1855-1919

jan VOS
1884-1955

1910

Mit der Schnellsuche können Sie nach Name, Vorname gefolgt von Nachname suchen. Sie geben ein paar Buchstaben (mindestens 3) ein und schon erscheint eine Liste mit Personennamen in dieser Publikation. Je mehr Buchstaben Sie eingeben, desto genauer sind die Resultate. Klicken Sie auf den Namen einer Person, um zur Seite dieser Person zu gelangen.

  • Kleine oder grosse Zeichen sind egal.
  • Wenn Sie sich bezüglich des Vornamens oder der genauen Schreibweise nicht sicher sind, können Sie ein Sternchen (*) verwenden. Beispiel: „*ornelis de b*r“ findet sowohl „cornelis de boer“ als auch „kornelis de buur“.
  • Es ist nicht möglich, nichtalphabetische Zeichen einzugeben, also auch keine diakritischen Zeichen wie ö und é.

Quellen

  1. nat arch akte 8

Historische Ereignisse

  • Die Temperatur am 12. Februar 1884 war um die 10,2 °C. Der Winddruck war 3 kgf/m2 und kam überwiegend aus Süd-Westen. Der Luftdruck war 77 cm. Die relative Luftfeuchtigkeit war 70%. Quelle: KNMI
  • Koning Willem III (Huis van Oranje-Nassau) war von 1849 bis 1890 Fürst der Niederlande (auch Koninkrijk der Nederlanden genannt)
  • Von 23. April 1884 bis 21. April 1888 regierte in den Niederlanden das Kabinett Heemskerk mit Mr. J. Heemskerk Azn. (conservatief) als ersten Minister.
  • Im Jahr 1884: Quelle: Wikipedia
    • Die Niederlande hatte ungefähr 4,5 Millionen Einwohner.
    • 18. Januar » Vor der Insel Martha’s Vineyard an der Küste des US-Bundesstaats Massachusetts sinkt der amerikanische Passagierdampfer City of Columbus nach einer Felskollision. 29 Menschen können gerettet werden, während 103 ertrinken oder im eiskalten Wasser erfrieren, darunter alle Frauen und Kinder an Bord.
    • 1. Februar » Das erste Faszikel des Oxford English Dictionary erscheint.
    • 5. Februar » Der englische Fußballverein Derby County wird als Ableger des Derbyshire County Cricket Club gegründet.
    • 17. Mai » Das bisherige Department of Alaska erhält eine Zivilverwaltung und wird US-amtlich zum District of Alaska umbenannt. Der Republikaner John Henry Kinkead wird erster Gouverneur des Districts.
    • 9. Juni » Der deutsche Kaiser WilhelmI. legt den Grundstein für das Berliner Reichstagsgebäude, das nach den Plänen des Architekten Paul Wallot errichtet wird.
    • 15. November » Die Berliner Kongokonferenz, an deren Ende die Aufteilung Afrikas in Kolonialgebiete steht, beginnt auf Einladung Otto von Bismarcks.
  • Die Temperatur am 28. April 1910 lag zwischen 1,4 °C und 13,0 °C und war durchschnittlich 8,3 °C. Es gab 0.8 mm Niederschlag. Es gab 1,0 Stunden Sonnenschein (7%). Die durchschnittliche Windgeschwindigkeit war 4 Bft (mäßiger Wind) und kam überwiegend aus Süd-Süd-Westen. Quelle: KNMI
  • Koningin Wilhelmina (Huis van Oranje-Nassau) war von 1890 bis 1948 Fürst der Niederlande (auch Koninkrijk der Nederlanden genannt)
  • Von 12. Februar 1908 bis 29. August 1913 regierte in den Niederlanden das Kabinett Heemskerk mit Mr. Th. Heemskerk (AR) als ersten Minister.
  • Im Jahr 1910: Quelle: Wikipedia
    • Die Niederlande hatte ungefähr 5,9 Millionen Einwohner.
    • 15. Mai » Die Fußballabteilung des Hamburg-St. Pauli Turnverein 1862 wird unter dem Namen FC St. Pauli offiziell neu gegründet. Erst 1924 allerdings wird der Verein im Zuge der reinlichen Scheidung zwischen Turn- und Fußballvereinen als selbständiger Club in das Vereinsregister eingetragen.
    • 28. August » Das Fürstentum Montenegro wird vom Parlament zum Königreich erhoben und Regent Nikola I. nunmehr König.
    • 14. Oktober » Der britische Flieger Claude Grahame-White landet mit seinem FarmanIII-Doppeldecker auf der Executive Avenue (heute Pennsylvania Avenue) in Washington, D.C. in der Nähe des Weißen Hauses. Der Pilot wird festgenommen, die Presse berichtet über die Flugsensation.
    • 14. November » Dem Flugpionier Eugene Burton Ely gelingt als erstem Menschen der Start von einem Schiff, von einer Plattform auf dem leichten Kreuzer USS Birmingham.
    • 19. November » In Wien wird die Operette Die schöne Risette von Leo Fall uraufgeführt.
    • 1. Dezember » Deutschlands erste rein kommunale U-Bahn-Linie, die Schöneberger Untergrundbahn, heutige Linie4 der Berliner U-Bahn, nimmt ihren Betrieb auf.
  • Die Temperatur am 20. Mai 1955 lag zwischen 1,6 °C und 10,3 °C und war durchschnittlich 6,0 °C. Es gab 2,6 mm Niederschlag während der letzten 0.5 Stunden. Es gab 8,6 Stunden Sonnenschein (54%). Es war halb bewölkt. Die durchschnittliche Windgeschwindigkeit war 3 Bft (mäßiger Wind) und kam überwiegend aus Westen. Quelle: KNMI
  • Koningin Juliana (Huis van Oranje-Nassau) war von 4. September 1948 bis 30. April 1980 Fürst der Niederlande (auch Koninkrijk der Nederlanden genannt)
  • Von 2. September 1952 bis 13. Oktober 1956 regierte in den Niederlanden das Kabinett Drees II mit Dr. W. Drees (PvdA) als ersten Minister.
  • Im Jahr 1955: Quelle: Wikipedia
    • Die Niederlande hatte ungefähr 10,7 Millionen Einwohner.
    • 17. Januar » Das erste Atom-U-Boot Nautilus bricht zu seiner ersten Fahrt auf.
    • 10. Juli » David Ben-Gurion wird zum israelischen Ministerpräsident gewählt.
    • 17. Juli » Im kalifornischen Anaheim öffnet Disneyland seine Pforten.
    • 28. Juli » Der US-amerikanische Präsident Dwight D. Eisenhower lässt durch den Sprecher des Weißen Hauses, James Hagerty, verkünden, dass er als nationalen Beitrag der USA zum Internationalen Geophysikalischen Jahr einen Erdsatelliten in Auftrag geben werde.
    • 20. Oktober » In Großbritannien erscheint mit Return of the King der dritte Teil von Tolkiens The Lord of the Rings.
    • 1. Dezember » Die Bürgerrechtlerin Rosa Parks wird in Montgomery festgenommen, weil sie in einem Bus einem Weißen ihren Sitzplatz nicht überlassen will. Dieses Ereignis führt in weiterer Folge zum 382-tägigen Busboykott von Montgomery und zur Aufhebung der Rassentrennung in den USA.


Gleicher Geburts-/Todestag

Quelle: Wikipedia

Quelle: Wikipedia


Über den Familiennamen VOS

  • Zeigen Sie die Informationen an, über die Genealogie Online verfügt über den Nachnamen VOS.
  • Überprüfen Sie die Informationen, die Open Archives hat über VOS.
  • Überprüfen Sie im Register Wie (onder)zoekt wie?, wer den Familiennamen VOS (unter)sucht.

Geben Sie beim Kopieren von Daten aus diesem Stammbaum bitte die Herkunft an:
W.A. van der Waal-VISSER, "Familienstammbaum Van der Waal", Datenbank, Genealogie Online (https://www.genealogieonline.nl/van-der-waal-stamboom/I248124.php : abgerufen 6. Juni 2024), "jan VOS (1884-1955)".