Familienstammbaum Stuivenberg » Sjoukje Poppes Posthumus (Postmus Postma) (1798-1861)

Persönliche Daten Sjoukje Poppes Posthumus (Postmus Postma) 


Familie von Sjoukje Poppes Posthumus (Postmus Postma)

(1) Sie war verwandt mit Willem Jans Talen (Taalen, Thalen).


Kind(er):

  1. Klaaske (Klaske) Talen  1837-1906 
  2. Jan Postma  1845-1922

Ereignis (MYHERITAGE:REL_PARTNERS).


Kind(er):

  1. Baukje Postmus  1828-1829

Ereignis (Aleenstaand).

Ereignis (MYHERITAGE:REL_UNKNOWN).


Notizen bei Sjoukje Poppes Posthumus (Postmus Postma)

Volgens het inschrijvingsregister is ze in 1805 in Leeuwarden geboren, als dochter van Poppe Posthumus en Baukje Tabes Haar vader, Poppe Tysses Posthumus, is in 1747 geboren onder Gerkesklooster in de grietenij Achtkarspelen. Uit zijn eerste huwelijk heeft Sjoukje een halfbroer, Dirk (1877). Sjoukje is het jongste kind uit het derde huwelijk van haar vader. Hij was bij haar geboorte plm 58 jaar oud en in 1811 is hij overleden. Sjoukje heeft twee zussen met dezelfde moeder, Jeltje (1794) en Janke (1801). Ze zijn alle drie ongehuwd als Sjoukje in 1825 naar Ommerschans wordt gestuurd. Waarschijnlijk is haar moeder dan al overleden.


Volgens het bevolkingsregister zou ze in 1801 in Leeuwarden geboren zijn. Maar daar vind ik vooralsnog geen doop. Het vroegste teken van leven dateert van 24 december 1825, de dag waarop Sjoukje Poppes Posthumus wordt ingeschreven als bedelaar-koloniste te Ommerschans.


In december 1825 is het bedelaarsgesticht drie jaar in bedrijf. Bijna alle kolonisten zijn uit de grote steden afkomstig. De grietenij Wymbritseradeel heeft pas onlangs besloten om met de Maatschappij van Weldadigheid in zee te gaan. Op 22 december 1825 wordt de 20-jarige Roeloffje Lammerts ingeschreven te Ommerschans. Zij krijgt het hoofdelijk nummer 1582. Twee dagen later wordt Sjoukje ingeschreven, samen met haar 35 jaar oude plaatsgenote Catharina Simons Luikstra. Ze krijgen de hoofdelijke nummers 1585 en 1586. Tot nu toe hebben alle kolonisten een uniek nummer gekregen. In de loop van 1826 zal men beginnen om vrijgevallen nummers (door overlijden, ontslag of desertie) te gaan hergebruiken.


Sjoukje Posthumus en Catharina Luikstra zijn het samen eens over wat ze in Ommerschans aantreffen: hier wil je niet blijven tot je eindelijk je oververdienste van 25 gulden bij elkaar hebt gesprokkeld. Ze besluiten er samen vandoor te gaan en dat lukt hen na ruim een maand: op 1 februari 1826 knijpen ze er tussen uit. In het stamboek lezen we: gedeserteerd.


Catharina wordt als eerste in haar kraag gevat. Op 21 juli 1826 wordt ze opnieuw door de autoriteiten van Wymbritseradeel op Ommerschans aangeleverd. Een week later stuurt de directeur der Koloniën, Jan Visser, een staatje naar de Permanente Commissie met alle kolonisten die op kosten van Wymbritseradeel in de bedelaarskoloniën verblijven. Het zijn er inmiddels 14, waarvan 1 ontslagen, 1 overleden en 5 gedeserteerd (waaronder Sjoukje Posthumus.



Sjoukje blijft langer uit handen van de Maatschappij van Weldadigheid. Op 11 december 1828 bevalt ze in Leeuwarden van een "onegte" dochter, Baukje. Het meisje overlijdt op 26 januari 1829. Het beroep van Sjoukje is dan breidster. Dat beroep zal ze in haar geboortestad niet lang uitoefenen, want als ze een jaar later, op 30 maart 1830, voor de tweede maal wordt ingeschreven te Ommerschans, is ze opgezonden vanuit Alkmaar.


Zitting van den 31 Maart 1830.
Sjouke Poppus Posthumus, zich schuldig gemaakt hebbende aan Ontvlugting voor de Eerste Maal, zal ingevolge Art.11 van bovengemeld Reglement met drie dagen opsluiting en het dragen van een distinctief Pak gestraft worden.


Gedaan en Gevonnisd in den Raad als boven en door derzelver Leden Ondertekend.


Het distinctieve pak, een bontgekleurde outfit, had als doel er voor te zorgen dat de gestrafte kolonist bij een volgende desertiepoging sterk in het oog zou springen, opdat de kans op een succesvolle vluchtpoging zou worden verkleind. Of dit kostuum binnen de bedelaarskolonie als een vernedering werd gezien, is maar de vraag. Het kan onder de kolonisten evenzogoed als een eervolle onderscheiding zijn gezien: je had toch maar mooi het lef gehad om te deserteren.


24 Januari 1832 moet een verrassende dag voor Sjoukje zijn geweest. Die dag namelijk wordt haar zus Jeltje Posthuma ingeschreven in de Schans, samen met haar 2-jarig dochtertje Maria Wink. De vader van het kind, kleermaker Jan Posthumus Wink, heeft het kind bij haar geboorte erkend maar is daarna uit beeld verdwenen. Vier jaar eerder had hij al een zoon met Janke Du Pon. Dat kind zit intussen in het kindergesticht in Veenhuizen, waar het in 1835 zal overlijden. Jeltje zal tot 1850 drie lange periodes, maar samen met haar dochter Maria, verblijven in Ommerschans en Veenhuizen. Maria zal tussen 1854 en 1862 vier onegte kinderen krijgen, waarvan de twee jongste, dochter Maria Jeltje en zoon Jan, in leven blijven. Jan zal in 1868 met zijn moeder worden ingeschreven in Veenhuizen, maar na hun ontslag in 1869 zullen zij de gestichten niet meer zien. Jan trouwt in Vlissingen en Maria Jeltje trouwt in Amsterdam.


Terug naar Sjoukje in 1832. Zij heeft tijdens haar verblijf in de Schans geen nieuwe desertiepoging gedaan. Ze heeft zich zo te zien aan de regels gehouden. De "beste" kolonisten slagen er in om na één jaar ontslag te krijgen. Sjoukje doet er vier jaar over: op 21 juni 1834 zwaait de hoofdpoort van Ommerschans open en mag ze terug in de "Gewone Maatschappij". In haar bagage heeft ze haar oververdienste (als het goed is tenminste 25 guldens); een mooi kapitaal voor een nieuwe start.


Sjoukje moet haar vrijheid uitbundig hebben gevierd, want een maand na haar ontslag raakt ze zwanger. Op 22 april 1835 bevalt ze in Wommels, grietenij Hennaarderadeel, van een dochter. Het meisje krijgt de bijzondere voornamen Antje Pieters Sinnap. Mogen we hieruit concluderen dat een zekere Pieter Sinnap de verwekker van het kind is?


beroep van Sjoukjen Poppes Postma (inmiddels is Posthumus verbasterd tot Postma): van beroep bedelaarsche...


Sjoukje zit niet lang bij de pakken neer. We komen haar weer tegen in Terzool, gemeente Rauwerderhem, waar ze op 14 november 1837 het leven schenkt aan dochter Klaaske.


De aangever, de 37-jarige Willem Jans Talen, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en ook geen beroep. Hij verklaart het kind te erkennen als het zijne, waardoor ze de achternaam Talen zal krijgen. Het kind is bovendien vernoemd naar Willem's moeder.


Willem Jans Talen is in 1801 geboren in Nijehaske. Zijn broer Lubbert is op 15 april van dit jaar ingeschreven in Ommerschans, terwijl zijn vrouw en hun zoontje van 7 maanden in Joure achterblijven. Het kind zal daar in 1839 overlijden en zijn vrouw wacht hetzelfde lot in 1840, een maand nadat Lubbert is ontslagen. In 1842 zal Lubbert opnieuw in Ommerschans worden ingeschreven. In 1847 overlijdt hij in Veenhuizen.


Willem weet buiten de gestichten te verblijven. En vooralsnog leeft hij samen met Sjoukje en hun dochter. Op 26 mei 1840 wordt het gezin uitgebreid.


Willem Jans Taalen als Sjoukjen Popes Pasma het beroep uit van bedelaar. Het is nu wel duidelijk: in Friesland is bedelen een echt beroep.
Hun dochter wordt geboren in de watermolen van Cornelis IJmes van der Meulen te Oosterend.


Op 6 september 1842 wordt het gezin opnieuw uitgebreid.


Het is opnieuw Willem Jans Talen "gedomicilieerd in de Haske", die verklaart dat Sjoukjen Popes Postma die ochtend in de watermolen van Sikke Pieters Huizinga is bevallen van een dochter. Zij krijgt de naam Baukje, vernoemd naar Sjoukje's moeder. In de akte is niet vermeld dat Willem het kind als het zijne erkent.


In 1843 woont het gezin in Franeker, als dochter Lumme overlijdt.


We zien dat het kind nu Lemkje wordt genoemd in plaats van Lumme, een verandering waar we in 1843 niet wakker van liggen. En de aangevers weten niet beter dan dat zij een dochter is van Willem Talen. Bij een overlijdensaangifte hoeven er geen bewijzen op tafel te komen.


Dat het gezin geen permanente verblijfplaats heeft in Franeker wordt duidelijk op 23 mei 1845, als Willem zich andermaal in het gemeentehuis van Hennaarderadeel meldt:


Willem heeft nu een beroep: hij is schipper. Hij ligt met zijn schip in Easterein en aan boord van zijn schip is Sjoukje bevallen van een zoon, die de naam Jan krijgt, venoemd naar Willem's vader. En ook deze keer verzuimt Willem het kind als het zijne te erkennen...


 


Dit verhaal startte met het bevolkingsregister van Easterein van 1850. Daar vallen nu twee dingen op. Waar is Willem Talen en waar is dochter Baukje Postma?


Welnu, Willem vinden we in het overlijdensregister van Leeuwarden in 1848:


De akte laat niet zien waar precies hij is overleden, maar de beroepen van de aangever en zijn getuige laten weinig aan de verbeelding over: Johan Godhelp is bewaarder in het huis van Burgerlijke en Militaire verzekering en Johan Lodewijk Petit is bewaarder in het huis van Tuchtiging en Opsluiting...


En Baukje? Zij is op 18 april 1849 ingeschreven op het wezengesticht te Veenhuizen. Ze is opgezonden vanuit Leeuwarden "op kosten van het Rijk". Hoe kan het dat Sjoukje één van haar drie kinderen heeft moeten afstaan? Wellicht zullen we daar nooit achter komen. Wel is het navrant om vast te stellen dat deze -ongetwijfeld goed bedoelde- interventie van de overheden niet een aantoonbaar goed resultaat heeft. Want waar de twee kinderen die bij Sjoukje blijven volwassen zullen worden, overlijdt de kleine Baukje op 14 september 1850 in het Eerste Gesticht te Veenhuizen


Sjoukje krijgt 2 maanden gevangenisstraf, de 18-jarige Klaaske krijgt 1 jaar en de straf voor de 11-jarige Jan is vooralsnog niet te ontcijferen.


Vijf jaar later, op 14 februari 1861, is Sjoukje overleden in het Stads burger ziekenhuis van Leeuwarden.


Zoals gebruikelijk worden ze veroordeeld tot een paar weken gevangenisstraf, gevolgd door 3 jaar Veenhuizen. Na haar ontslag in 1870 keert Klaaske terug naar haar geboortegrond. Als zij op 24 oktober 1872 in Franeker het leven schenkt aan haar onegte zoon Geert Jacob, legt de ambtenaar vast dat haar woonplaats Terzool is. Tien jaar later krijgt Klaaske nog een zoon, Harmen, die in 1893 overlijdt aan boord van een woonschip te IJsbrechtum. Klaaske woont dan waarschijnlijk samen met eene Jacob Stal, zonder vaste woonplaats. Kortom, zij leidt een leven zoals dat van haar moeder. Na Klaaske's overlijden, in 1906, trouwt zoon Geert Jacob in 1912 met Tietje van Apeldoorn. Zij krijgen samen tenminste 8 kinderen. Geert Jacob is stoelenmatter en venter. HIj komt af en toe in aanraking met de sterke arm. Zo wordt hij in 1936 veroordeeld wegens wederspannigheid en in 1937 wegens het niet betalen van hondebelasting. In 1947 is hij in Leeuwarden overleden.


Sjoukjes zoon, Jan Postma (1845) wordt in tegenstelling tot zijn zus Klaaske een bekende verschijning in Ommerschans en Veenhuizen. Op 10 september 1857 wordt hij -12 jaar oud- voor de eerste maal ingeschreven te Ommerschans. Na een maand wordt hij overgebracht naar Veenhuizen. Je zou verwachten dat een jongen van zijn leeftijd in het kindergesticht wordt geplaatst. Maar Jan blijft in de "sterkte" van de bedelaarsgestichten. En daar blijft hij meer dan 7 jaar, tot 2 mei 1865. Hij treedt dan in militaire dienst. Waarschijnlijk heeft hij intussen niets mee gekregen van het overlijden van zijn moeder.


Jan's militaire carriëre zal de geschiedenisboekjes niet halen: op 3 december 1866, is hij terug in Veenhuizen, opgezonden vanuit Leeuwarden. Daar neemt hij 3 jaar later, op 26 juni 1869, de benen. Een week later is hij terug van desertie. Na zijn ontslag op 7 december 1870, volgen nog drie opzendingen naar Veenhuizen. Op 26 februari 1876 wordt hij in Veenhuizen gearresteerd en voor de rechter gebracht (vermoedelijk in Assen). Na het uitzitten van 3 maanden gevangenisstraf wordt hij meteen doorgestuurd naar Ommerschans, waar hij op 22 februari 1878 voor de laatste maal ontslagen wordt.


In de jaren '80 keren de kansen voor Jan Postma. Hij trouwt op 20 november 1884 in Enkhuizen met Geertje Kreeft, een weduwe met 7 kinderen. Samen krijgen ze in 1886 een zoon, die de naam Jan krijgt. Deze zoon trouwt in 1909 met Geertje Vader; Ze krijgen tenminste drie kinderen.


Via de haar twee kinderen heeft Sjoukje Poppes Posthumus in de 21e eeuw een schoolklas vol afstammelingen, die allemaal mogen weten dat één van hun voormoeders officieel het beroep van bedelaarsche uitoefende.

Sjoukje leeftijd 12 jaar en haar zus Janke 16 werden na het overlijden van hun moeder Baukje Tabes Kooistra in 1817 op 30 september 1817  in het weeshus te Leeuwarden opgenomen.


Transcriptie: Opgenomen in het N.S. Weeshuis: het kind Sjouke van Trijntje Sijdses Jonker, 1-g- jaar, en de 2 jongste kinderen van: Baukje Tabes Kooystra, Janke 16 jaar en Sjoukje 12 jaar 30-09-1817. Verzoek van Gerrit Knielder, Cornelis Blokpoel, Pieter Gravenaer.


Bronvermelding: Historisch Centrum Leeuwarden


Besluiten Leeuwarden 1811-1850 (Repertorium de Roos) | pagina 216


https://periodieken.historischcentrumleeuwarden.nl/issue/REP/1811-01-01/edition/14/page/216?query=Baukje%20Tabes&sort=relevance&f_periodicalcode%5B0%5D=REP


 


Sjoukje Postmus leeftijd 63 jaar, geboren te Leeuwarden, wonende te Leeuwarden, is overleden op 14 februari 1861 te Leeuwarden.


Bronvermelding

a-ng-if="register.metadata.archiefnummer">, archiefnummer 1002
am">Gemeentebestuur van Leeuwarden, 1811-1941
ass="ng-binding ng-scope" data-ng-if="register.metadata.inventarisnummer">, inventarisnummer 3747, aktenummer 0093