Familienstammbaum Smit, Zimmermann » Klaas Cornelis Nijdam (1774-1845)

Persönliche Daten Klaas Cornelis Nijdam 


Familie von Klaas Cornelis Nijdam

Er ist verheiratet mit Antje Ruurds Veemans.

Sie haben geheiratet am 27. September 1800 in Irnsum, Leeuwarden, Friesland, Nederland, er war 26 Jahre alt.


Kind(er):

  1. Hinke Nijdam  ± 1802-± 1849 
  2. Teertske Klazes Nijdam  1805-1879 
  3. Hiltje Nijdam  ± 1807-± 1867


Notizen bei Klaas Cornelis Nijdam


«b»'It is ek mar fan in boer fan it lân'. Klaas Cornelis
Nijdam (1774-1845), een Fries dichtende eigenerfde
boer
SYMEN A. SCHOUSTRA EN HAN NIJDAM
«/b»«i»Nou ha ik en rjimke makke
Het dat jimme nou net smakke
't Is ek mar ven en boer van 't l√¢n
Mei en roeg en plomp verst√¢n
Dij ha meastal net volle leerd
Op hêge schoalen net verkeerd
«/i»De Irnsumer boer Klaas Cornelis Nijdam (1774-1845) greep geregeld naar
de pen.

Hij schreef onder andere gedichten in het Fries over zijn dagelijkse
belevenissen op en rond de boerderij, over gebeurtenissen in zijn familie en
dorp. Zijn Friestalige dichtwerk bundelde hij in een serie handschriften, die hij
Bottersgoed in mijn Liddige Ægenblikken('Vermaak in mijn loze momenten')
doopte. Van deze handschriften is slechts het 'Eerste Stikje' integraal bewaard
gebleven, met verzen daterend uit de jaren 1825-1828.

De gedichten van Klaas Nijdam ontlenen hun bijzonderheid voornamelijk
aan het feit dat ze geschreven zijn in de periode dat het Fries voorzichtig
weer een geschreven taal begon te worden: de jaren twintig en dertig van
de negentiende eeuw.

Van zijn zeer vroege Friese taalmateriaal is dankbaar
gebruik gemaakt door de lexicografen van het Woordenboek van de Friese
Taal, die vanaf het lemma 'aardichheid' tot aan 'wurk' tientallen citaten uit
het Bottersgoedhebben opgenomen, niet zelden als eerste attestatie van een
bepaald woord.

Tot een editie van zijn werk of nader onderzoek naar deze schrijvende
boer uit het begin van de negentiende eeuw is het echter nog nooit gekomen.
Dat is jammer, want zijn dichtwerk is, als gezegd van vroege datum. Het wordt
wellicht zelfs nog interessanter als we weten dat Nijdams vrouw verwant was
aan de gebroeders Halbertsma, de pioniers van de wederopbloei van het
Fries in die periode. Bovendien ligt Irnsum op een steenworp van Grouw,
het geboortedorp van de Halbertsma's. Eeltje Halbertsma was hier en in de
omringende dorpen jarenlang huisarts. In hoeverre stond Klaas Cornelis
Nijdam in contact met hem? Werd hij door het werk van de Halbertsma's
geïnspireerd om ook in het Fries te gaan schrijven?
Hoe dan ook verdient deze boer meer wetenschappelijke aandacht dan
hij tot nu toe heeft gekregen. Hij is namelijk tevens een vertegenwoordiger
van de Friese boerenelite, waarnaar voor Friesland nog nauwelijks onderzoek gedaan is. Een onderzoek zoals dat van IJnte Botke naar de Groninger boeren
in de periode 1760-1960 ontbreekt bijvoorbeeld voor Friesland.

Dit artikel is dan ook bedoeld als bouwsteen voor nader onderzoek naar enerzijds
die Friese boerenelite en anderzijds naar het herontwaken van het Fries
als literaire taal in de negentiende eeuw. Een korte levensschets van Klaas
Nijdam en een beschrijving van zijn sociale achtergrond worden gevolgd
door een inventarisatie van zijn nagelaten geschriften en een analyse van zijn
dichtwerk.

«b»Een welgestelde boer onder Irnsum in de eerste helft van de
negentiende eeuw
«/b»Klaas Cornelis Nijdam werd geboren op 19 januari 1774. Hij was een telg
uit een gevestigd boerengeslacht dat op dat moment al bijna twee eeuwen
tussen Irnsum en Grouw boerde.

Zijn vader en moeder, Cornelis Klazes Nijdam (1740-1800) en Taetske Stevens Reitsma (1743-1794), waren boer en boerin op Doumastate onder Friens, samen met Cornelis' ongetrouwde broer Keimpe. Cornelis Klazes was een vooraanstaande patriot op lokaal
niveau. Na de Bataafse revolutie van 1795 vormde hij samen met vier anderen
de 'provisioneele municipaliteit' - het tijdelijk gemeentebestuur - van
Idaarderadeel.

Doumastate was een van de boerderijen die de grootvader van beide
broers, Bote Idzes Nijdam (1658-1717), verworven had. Aan het einde van zijn
leven was het Bote Nijdam, mede door fortuinlijke huwelijken met eerst zijn
achternicht Sibbeltje Idserts Nijdam in 1678 en later met de rijke boerendochter
Hiltje Clazes Goslinga in 1692, gelukt om niet alleen zijn voorouderlijke state
Nijdamstra geheel in eigendom te verkrijgen, maar ook de twee naastliggende
boerderijen, te weten Doumastate onder Friens en Ludringastate bij Irnsum.

Verder bezat hij nog het leeuwendeel van een boerderij onder Deersum, waar
zijn neef Birde Sybrens Nijdam op boerde en was hij samen met zijn zwager
Hanne Cornelis Glesse eigenaar van plaats nr. 1 te Greonterp.

Na het overlijden van Bote Nijdam was er versnippering opgetreden van
zijn bezitscomplex. Zo waren er in 1788 maar liefst vijftien eigenaren van
Ludringastate (waaronder Cornelis Nijdam), dat 97 pondematen land besloeg.
Het gebruik bleef al die tijd wel in de familie. In 1795 werd Cornelis gebruiker
van Ludringastate, zodat hij met zijn zoons van Friens naar Irnsum verhuisde.
Ludringastate staat ook wel bekend als Doumastins, naar de stins die ooit
tussen de boerderij en de Boornoever stond. Samen vormden zij het bekende
complex van state en apart staande, vaak ook apart omgrachte, stins.

Klaas Nijdam verhuisde in 1795 dus van Doumastate(Friens) naar Doumastins
(Irnsum). De overeenkomst in naamgeving is niet toevallig: het betreft hier
een oorspronkelijk bezitscomplex van de middeleeuwse adellijke familie
Dou(we)ma, waartoe onder andere de bekende hoofdeling Janko Douwema
behoorde.

Ludringastate viel tot 1 januari 1839 onder Akkrum (Utingeradeel),
maar lag wel dicht tegen de dorpskom van Irnsum (Rauwerderhem) aan en
was daarom op dat dorp georiënteerd. De rivier de Boorn was de grens tussen
de twee grietenijen. De middeleeuwse stins (die er in de negentiende eeuw al
niet meer was) stond zeer strategisch binnen in een wijde bocht van de Boorn
en beheerste op deze manier de scheepvaart over de belangrijkste vaarweg
van Leeuwarden naar het zuiden.

Voor de boeren van Ludringa en de leden van hun huishouding betekende
deze ligging dat ze met een bootje - in de winter op de schaats of lopend
over het ijs - de Boorn recht moesten oversteken om uit te komen bij de
Wijde Steeg in de dorpskom van Irnsum. Hier stond de herberg Het Wapen
van Rauwerderhem, waar in het begin van de negentiende eeuw kastelein
Tjalling Jans Jorna de scepter zwaaide.

Op deze plek legden schepen aan om te laden en te lossen. Ook was hier een overzet (schouw) in de vorm van een voetgangersveerpontje. De Leppedijk, langs de oostelijke oever van de Boorn, vormde de middeleeuwse landverbinding tussen Leeuwarden en het zuiden.
Vanaf de Wijde Steeg liep het pad naar de oude terp van Irnsum, op een
paar honderd meter van de Boornoever. Hier stonden de middeleeuwse kerk
met zijn zadeldaktoren en de school. Al vroeg verplaatste het centrum van
het dorp zich vanaf de terp naar een lintbebouwing langs de Boornoever.
Vlak voor de Franse tijd waren de noord- en zuidkant van het dorp nog
afgesloten met een hek om het vee buiten te houden.

Dat heeft vermoedelijk geduurd tot 1827, toen de straatweg van Zwolle naar Leeuwarden werd aangelegd. Tijdgenoten van Klaas Nijdam, Lieuwe Jans de Jong en Doeke
Wijgers Hellema, schreven hier uitgebreid over in hun dagboeken.

Toen zijn vader in 1800 overleed volgde Klaas hem op als boer op Ludringastate en trouwde nog in hetzelfde jaar met Antje Ruurds Veemans (1770-
1853). Zij was de dochter van Ruurd Eeltjes (ca. 1730-1803), pachtboer op
Nijdamstrastate, en Hinke Douwes (ca. 1735-1798). Klaas en Antje waren
dus buren van elkaar. Ruurd Eeltjes had een zuster Geertje Eeltjes, die in
1758 trouwde met Tjalling Binnerts. Hun dochter Ruurdje Binnerts was de
moeder van Joost (1789-1869), Tjalling (1792-1852), Binnert (1795-1847) en
Eeltsje (1797-1858) Halbertsma.

Tenslotte moet nog opgemerkt worden dat de gemeenschappelijke voorvader van Antje Ruurds Veemans en de Halbertsma's, Eeltje Mattheus, pachtboer was op Wytsmastate (plaats nr. 10) onder Grouw. Recent is een collectie archiefstukken van Ruurd Eeltjes en
Eeltje Mattheus opgedoken.

Met zijn twee broers, Steven Cornelis (1776-1851) en Hille Cornelis
(1783-1843), onderhield Klaas Nijdam zijn hele leven lang contacten.

Steven was boer te Rauwerd, later Grouw en Baard, en Hille te Grouw.

Er zijn nieuwjaarswensen en gelegenheidsgedichten van Klaas aan Steven en Hille
overgeleverd. Daaronder bijvoorbeeld een bedankje op rijm nadat Hille aan
Klaas in 1825 een stuk rookvlees had gestuurd (Brief, Tank, of Sankje op en stik
ljirre van mijn broer ontvongen).
Klaas Nijdam heeft goed geprofiteerd van de economische opgang van
de boerenstand, zoals die zich vanaf 1783 manifesteerde.

Bij verschillende gelegenheden heeft hij zijn familieleden kunnen uitkopen uit Ludringastate.
n 1818 bezat hij al ruim tweederde van de boerderij. In 1833 of eerder verwierf
hij het volledige eigendom. En zo staat dan ook in het Aardrijkskundig
Woordenboek der Nederlandenvan Van der Aa tussen de wetenswaardigheden
over het dorp Irnsum vermeld: 'Vroeger stond hier nog het Huis-de-Winkel,
thans behoorende aan den heer J. Lojenga, te Leeuwarden, en de state
Douma, thans behoorende aan Klaas C. Nijdam, te Grouw.'
In 1838 kocht Klaas Nijdam nog een boerderij, Molenzijl (Molesyl), een eindje verder aan de
Boorn gelegen.

Waarschijnlijk in 1836 / 1837 schrijft Klaas Nijdam een gedicht aan Tjalling
Aedo Johan van Eysinga, de oud-grietman van Rauwerderhem, getiteld Mijn
ouwskeid as Administrerende Tjerkvoud oon T.A.J. van Eysinga te Ljouwert.

Het begin luidt als volgt:
«i»Ik ha rom en jier of tjien
Yn d' Administratie west
My tinkt it meits nou mar ris dien
Want 't wud my ta in lest
Ik wud te oad, te stief en steeg
Net broekber noag myn vreeun
Het oade leit my al te heeg
In't nije min bedreun
Er is za volle mear oan vest
As oender jins bestjoer
Doe ha 'k het meigenoegen west
Mar dat is nou gled oer

«/i»Hendrik Algra, die dit gedichtje in 1958 in een artikeltje in het Friesch Dagblad
uitgaf (daarover hieronder meer), weet te vertellen dat Klaas Nijdam een
aanvaring had gehad met Jhr. Mr. Onno Reint van Andringa de Kempenaer
(1801-1868), die in 1830 Tjalling van Eysinga opgevolgd was als grietman van Rauwerderhem. Het voorval klinkt vrij onbenullig. Hoewel het niet op
de begroting stond had Nijdam een schuld aan ene Feike afgelost, omdat die
man het geld nodig had en er voldoende in kas was. Dat was de grietman niet
naar de zin. In zijn gedicht begint Klaas Nijdam echter eerst omstandig uit te
leggen dat hij te oud wordt voor dit werk. Pas midden in het gedicht volgt een
cryptische verwijzing naar het voorval:
«i»Derbij ha ik het spul bedoan
Dat zei hij my rjuchtuit
Er help welligt gin goeddwaan oan
Derom skied ik mar uit
Ik joeg het jild oon Feike wer
Omdat hy 't wie vendwaen
Us tochte der wie hast gjin ker
Om 't net oan him to jaen
«/i»Algra vermeldt de datum van dit gedicht niet. Afgaande op het andere gedicht
dat hij in 1958 publiceerde, zal het uit 1836 of 1837 stammen.
Wat ook de ware toedracht is geweest, de functie van administrerend
kerkvoogd van de gereformeerde (lees: hervormde) kerk in Irnsum is door
Klaas Nijdam dus tot ca. 1836 vervuld. Deze werkzaamheden vallen te vergelijken met die van een penningmeester en boekhouder. Hij was in 1821 begonnen als toeziend kerkvoogd. Daarna werd hij in 1823 administrerend kerkvoogd en bleef dat tot 1836. Op dat moment staat onder de jaarrekening van de kerkvoogdij: 'G.F. Bergsma zal de eerstvolgende rekening verantwoorden'.
Nijdam werd weer toeziend kerkvoogd en zou dat tot aan zijn dood blijven.
Hij had dus bij zijn aftreden als administrerend kerkvoogd inderdaad, zoals
hij in zijn afscheidsgedicht zegt, die functie rom en jier of tjienvervuld.

In die hoedanigheid komen we hem verschillende keren tegen in notarisakten
uit die periode.
Op 19 januari 1845 schreef Klaas Nijdam dit tweeregelige gedichtje: Het is
vandaag net Een-en Seventig jaren dat ik ben geboren / Nog leef ik (God dank)
en mogt de verkondiging van uw woord nog horen.

Het was achteraf zijn laatste verjaardag, want op 20 november van dat zelfde jaar overleed hij.
Een onuitgegeven ego-document van een zekere Mindert Everts Hoekstra
(1825-1879), over wie Klaas Nijdam toeziend voogd was geweest, laat een
extra licht schijnen op Nijdams overlijden. In 1827 overleed namelijk Minderts
vader, Evert Sjoerds Hoekstra (1792-1827). Deze was bij leven een welvarend
boterkoopman. Zijn pakhuis stond in Irnsum aan de Boorn, tegenover
Ludringastate. Hoekstra's weduwe, Minke Jans Sybinga (1790-1869), hertrouwde na enige tijd met de acht jaar jongere politieagent Jantje Johannes Kuperes (1798-1866). Waarom juist Nijdam tot toeziend voogd werd benoemd is niet helemaal duidelijk. Er is geen familierelatie gevonden. Wel was de vader van Jantje Kuperes, Johannes Gjolts Kuperes, net als Klaas Nijdam kerkvoogd van de hervormde kerk.
Klaas Nijdam en Jantje Kuperes konden het om verder niet overgeleverde
redenen niet goed met elkaar vinden. Deze moeizame relatie zal ook zijn
schaduw hebben geworpen over die tussen Mindert Hoekstra en zijn
voogd, want op 20 november 1845 schreef Mindert (toen 19 jaar oud) in zijn
dagboek:
«i»Heden is overleden de eerzame Klaas C. Nijdam, in leven kerkvoogd en
landbouwer in de nabijheid van Irnsum. Hij leefde sedert enige jaren
in onmin met mijnen stiefvader, en deze eindigde niet (zoals ook wel te
voorzien was) dan met den dood een hunner. Hij was mijn toeziende
voogd, omdat ik thans nog minderjarig ben. Hij bezat onderscheiden
goede eigenschappen, doch ontluisterde deselve geheel door eene al te
groote zucht om zijne tijdelijke goederen te vermeerderen; daarbij mogt
hij gaarne pretjes lijden, waar men zich te goed kon doen zonder dat het
hem koste. Voor het overige had hij nog wel eens wat over voor een boek of
iets anders daar zijn smaak op viel. Het hinderde hem niet weinig dat men
hem op het laatst die achting niet meer toedroeg die men in het eerst wel
voor hem koesterde, hetwelk voornamelijk door zijn al te grote karigheid
veroorzaakt werd. Als toeziende voogd over mij kan ik hem noch prijzen
noch laken, want bij mijn weten heeft hij nooit iets gedaan, waardoor
hij van zijne waardigheid blijken gaf. C'est le mode ordinaire de ces
hommes.
«/i»
Deze opmerking van Mindert Hoekstra over het karakter van Klaas Nijdam is
niet onverdeeld positief. Dat Klaas Nijdam goed voor zijn financiën zorgde,
staat overigens als een paal boven water. Na het overlijden van Klaas' weduwe
werd namelijk op 1 september 1853 de nalatenschap getaxeerd. De akte van
de inventaris telt maar liefst 23 volgeschreven foliovellen.

Samengevat bestond deze uit:
«i»Levende have (waaronder 30 zwartbonte koeien) fl. 3.924,00
Gereedschappen, inventaris, huisraad fl. 3.368,00
Goud- en zilverwerken en sieraden (incl. gouden oorijzer) fl. 956,45
Contanten, enig vreemd geld en te vorderen huur fl. 5.118,87
Leningen aan derden, deels op hypothecair onderpand fl. 17.632,33
Effecten, waaronder 1/32 deel in kofschip Zwaantje Cornelia fl. 79.442,27
Totale taxatiewaarde: fl. 110.441,93
«/i»Ter vergelijking: in die tijd verdiende de schoolmeester van Irnsum fl. 200
per jaar. Een goede koe kostte toen tussen de 100 en 120 gulden, waarmee
Nijdams bezit gelijkstond aan ongeveer 1000 koeien. Daarin waren nog niet
eens begrepen de beide 'zathes en landen', te weten Ludringa (fl. 40.400) en
Molenzijl (fl. 30.100). Het totale vermogen van Klaas Nijdam (bijna fl . 181.000)
kwam derhalve overeen met de waarde van minimaal vijf grote boerderijen.
De contanten, leningen en effecten vormen samen het leeuwendeel van het
beschreven bezit.
Nijdam had dus inderdaad flink wat geld vergaard en misschien nam dat,
zoals Mindert Hoekstra het beschrijft, aan het einde van zijn leven wel de
vorm aan van een 'al te grote karigheid' die hem voor een deel zijn aanzien
gekost heeft. Nu zou Nijdam niet de eerste boer zijn die voor zuinig werd
uitgemaakt. IJnte Botke beschrijft deze houding zo: 'De spaarzaamheid en
zuinigheid van boeren konden ook als schraperigheid worden ervaren. [..]
[G]eld werd met overleg besteed en dat moest om in geval van slechte
oogstjaren zich te kunnen redden, om voor de oude dag te zorgen, en om de
kinderen te kunnen helpen in de wereld vooruit te komen.'

«b»Netwerk«/b»
Hoewel er weinig is overgeleverd over het leven van Klaas Nijdam, is het
toch mogelijk het netwerk waarin hij in Irnsum (en een heel klein beetje
daarbuiten) verkeerde enigszins in beeld te brengen. Achtereenvolgens
worden behandeld het leesgezelschap waar Nijdam lid van was, de Jouster
wijnhandelaar en dichter Pier Annes Borger, de Irnsumer scheepsontwerper
Folkert van Loon, de grietmannen Van Sytzama en Van Eysinga en de
gebroeders Halbertsma.

«b»Het leesgezelschap«/b»
Klaas Nijdam is in zijn gedichten erg bescheiden en schildert zichzelf er
bij herhaling in af als een simpele boer. In een deels berijmde brief aan
wijnkoopman Pier Annes Borger uit 1826 zegt hij bijvoorbeeld:Taal en spelling mat Jou mij sa vrij wat te goede hoade. Gijsbert Japiks,
Siegenbeek (of hoe dat Volkje ek hjitte mei) haw ik net. Ik schreeuw, of
praat er sa wat hinne, sa dat ik het van mijn Oaden hjerd, of leerd haw.
3Dit is echter duidelijke topiek. Door eerst te verwijzen naar de twee auteurs
die maatgevend waren voor de spelling van het Fries en het Nederlands
liet hij natuurlijk blijken dat hij wel degelijk wist hoe het hoorde. Verder
beschikte hij misschien zelf niet over een exemplaar van de werken van
Gysbert Japicx, maar zijn broer, Steven Cornelis Nijdam, deed dat zeker wel.
Hij prijkt namelijk op de lijst van intekenaars op Ecco Epkema's heruitgave
van Gysbert Japicx werk van 1821 (die ook een belangrijke impuls heeft
betekend voor de heroplevende belangstelling voor het geschreven Fries
aan het begin van de negentiende eeuw).

Philippus Breuker heeft deze lijst van intekenaars geanalyseerd en brengt Steven Cornelis Nijdam onder in het selecte groepje van zeven boeren dat op dit werk intekende.
Hij merkt daarover op: 'Gewoane boeren wienen dat net', waarna hij van
allen kan aantonen dat ze zich met schrijven bezighielden of anderszins
cultureel bezig waren.

Ook Klaas' vader, Cornelis Nijdam, las al. Hij liet in
elk geval een boekenkast met boeken na, zoals blijkt uit de overgeleverde
boedelinventaris.

Klaas Nijdam geeft zelf in zijn geschriften aan dat hij lid was van een
leesgezelschap. Een van de gedichten in Bottersgoedis namelijk getiteld:
Op het Leasen van A. Jeltema's Rjimstikjes, dij wij in het Leasgeselschip hoan ha.
Weistjoerd de ien-en-tweintigste Jannewaris agtien-hondert-Soan-en-tweintig.
In het gedicht schrijft hij hoe hij door het lezen van de gedichtenbundel van
Anne Jeltema (hoogstwaarschijnlijk doelt hij op de bundel Mengeldichten) tot
's avonds laat die nacht de slaap niet kan vatten en uiteindelijk maar uit bed
gaat om zelf een gedicht te componeren.
Leesgezelschappen bestonden al sinds de achttiende eeuw. Vooral
in de tweede helft van die eeuw was er sprake van een sterke groei van het
aantal lezers en verkrijgbare titels.
Leesgezelschappen waren in feite de
voorgangers van de openbare bibliotheken. Het was economisch aantrekkelijk
om in verenigingsverband boeken aan te schaffen, deze onderling te laten
rouleren en met gelijkgestemden van gedachten te wisselen over literatuur.
Helaas is niet overgeleverd van welk leesgezelschap Klaas Nijdam precies
lid was. We weten dat er in 1834 een leesgezelschap 'Tot Nut en Vermaak'
in Grouw bestond.
En in 1826 tekende Andries C. Sjollema in voor het
leesgezelschap 'Lees en Oordeel' te Grouw op het boek Geschiedkundig
tafereel van den watervloed en de overstroomingen in de provincie Vriesland
voorgevallen in Sprokkelmaand MDCCCXXV. L.D. Durksz tekent op dat
zelfde boek in voor de 'Sociëteit tot Nut en Vermaak' te Grouw, waarbij het
de vraag is of dat hetzelfde is als het gelijknamige leesgezelschap dat in 1834
genoemd wordt. Klaas Nijdam tekent echter zelf ook in voor dat boek (evenals ijn broer Steven Cornelis Nijdam en diens zoon Keimpe). Dit maakt de kans
weer kleiner dat hij lid was van beide Grouwster leesgezelschappen. Gezien
Nijdams gerichtheid op Irnsum moeten we het leesgezelschap waar hij lid van
was daar verwachten. Had hij wellicht samen met enkele leden van zijn lokale
netwerk, waaronder bijvoorbeeld Folkert van Loon en Sipke Jelles van Teerns
(zie hieronder) een leesgezelschap opgericht?
Pier Annes Borger(1787-1860)
Deze wijnkoopman uit Joure werd hierboven al kort vermeld. Borger was niet
alleen wijnkoopman maar ook dichter. Hij schreef in 1826 een Dichtkransje.
Borger had bovendien een geleerde broer, Elias Annes Borger (1784-1820), die
het tot hoogleraar in de theologie en de letteren te Leiden bracht. Klaas Nijdam
correspondeerde met Pier in 1826, hetzelfde jaar waarin het Dichtkransje
uitkwam. Hoe goed Klaas Nijdam en Borger elkaar gekend hebben is niet
helemaal duidelijk. In de overgeleverde brief op rijm bestelt Nijdam een kwart
vat wijn op flessen bij Borger, maar refereert bovendien aan diens dichtwerk:
Sa dat ik disse brief klear hie krigge ik Jou Digt-kranske (bij Frans Hessels op het
Hjerrenveen drukt) in de hannen.
Borger was een niet onbelangrijk persoon om te kennen. Hij ontsteeg het
lokale niveau van het merendeel van Nijdams netwerk. Waarschijnlijk gaat
het hier om een oppervlakkig contact, dat echter wel aantoont dat Nijdam
bescheiden literaire ambities had. Hij schrijft Borger immers een Fries gedicht
en gaat ook nog eens direct in op de inhoud van diens dichtbundel.
Folkert van Loon
Met Folkert Nicolaas van Loon (1775-1840) keren we terug naar de directe
omgeving van Irnsum en het sociale netwerk waarin Klaas Nijdam dagelijks
verkeerde. Van Loon kwam uit een doopsgezinde patriottenfamilie. Hij was
geboren in Harlingen, maar woonde tussen 1798 en 1823 in Irnsum waar hij
onder andere een houtzaagmolen exploiteerde. Hij verdiende goed met de
handel op Engeland. In die periode was hij tevens secretaris, en zelfs enige
tijd maire, van Rauwerderhem.
Van Loon werd vooral bekend door zijn werk als scheepsontwerper,
waarover hij ook enkele boeken publiceerde. Hij deed proeven in de Boorn
en had een bootshuis laten bouwen dat zich bevond op de 'venne', een stukje
land direct naast de boerderij van Klaas Nijdam. Daarin had hij een van zijn
snelste ontwerpen liggen, het zeewaardige zeiljacht 'Mercurius'.
Folkert van Loon heeft in de loop der tijd weliswaar enige aandacht
gekregen van historici, maar diepgaand onderzoek is er nog niet naar hem
gedaan. Nog begin 2004 werd door het Fries Scheepvaartmuseum in Sneek
een tentoonstelling aan hem gewijd, onder de titel 'Een baanbrekende,
Friese scheepsontwerper'. Toch is er tot nu toe geen monografie over hem
verschenen, hoewel daarvoor genoeg materiaal voorhanden lijkt te zijn. Zo is er een onuitgegeven dagboek van zijn hand bewaard gebleven.
In dat 'memoriaal' beschrijft Van Loon onder andere uitgebreid hoe hij
tijdens een zeiltocht naar Heeg op 31 juli 1822 plotseling onwel wordt. Door
het heftige braken en 'purgeren' dat dit tot gevolg heeft, loopt hij een liesbreuk
op. Na een paar dagen moet deze geopereerd worden, waarbij zijn buurman
Nijdam aanwezig is:
De kunstbewerking duurde vrij lang, na gissing tusschen de 8 en 10
minuten. Wij waren met ons 5en bij deze gewigtige zaak namelijk mijn
buurman Claas Cornelis Nijdam, Hendrik Althuizius, ik en de twee
genoemde geneesheren. [...] Nadat men mij op mijn bedstede hadde
teruggelegd ontdekte ik het weldadig gevolg der kunstbewerking ogenblikkelijk. Ik konde ruim ademhalen en was ontlast van de woedende
buikpijnen, en had eetlust. Roerloos stil leggen tot genezing van de wonde
was mijn plicht gedurende 14 dagen.
Daarna vermeldt Van Loon nog enkele details omtrent zijn ziekte en herstelperiode:
Sipke Jelles van Teerns, leraar bij de D.G.G. alhier, Klaas Cornelis Nijdam,
eigenerfde op Douma onder Akkrum bij de buuren van Irnzum, Meindert
Wijbes Pekema, Coopman aan de Irnzumerzijl, Klaas Klazes Timmerman
te Irnsum, Hendrik Jans Althuizius mijn buurman, Jan Douwes Wildschut
zaagmolenaarsknegt, Ruurd Wijtzes arbeidsman alhier. Deze hebben
eenige nachten bij mij gewaakt.
De Heeren Grietmannen van Eyzinga van Rauwert en van Zytzama van
Friens hebben mij fruit gezonden.
Mijn buurman Claas Cornelis Nijdam bracht mij langen tijd aaneen zelf
des morgens eene pot met magere weij zijnde de grootste weldaad geweest
welke mij bewezen konde worden. Deze dronk ik des morgens en at er des
avonds brij met rozijnen van. Daarmee hield ik twee maanden lang aan:
toen nam ik weder de thee als voorheen.

De beschrijving die Folkert van Loon van Klaas Nijdam geeft lijkt bijna
onverenigbaar met het beeld dat de jonge Mindert Hoekstra bij zijn dood in
1845 van hem schetst. We zien hier een meelevende, attente buurman, die in
weinig lijkt op de schraperige boer die Hoekstra schetst.
De grietmannen Van Eysinga en Van Sytzama
In het hierboven vermelde voorval rond Folkert van Loon zagen we dat de
twee grietmannen van de omgeving, Van Eysinga en Van Sytzama, fruit
stuurden aan de herstellende Van Loon. Ook Klaas Nijdam onderhield relaties
met beide grietmannen. De meeste aanwijzingen zijn te vinden voor een warme relatie met Tjalling
Aedo Johan van Eysinga (1790-1858), die van 1816 tot 1830 grietman van
Rauwerderhem was. Hij woonde 's zomers op Jongemastate te Rauwerd en 's
winters in het Eysingahuis te Leeuwarden (tegenwoordig onderdeel van het
Fries Museum). Klaas Nijdam had als administrerend kerkvoogd met hem te
maken, omdat de grietman de jaarrekeningen van de kerk moest goedkeuren.Er zijn twee gedichten overgeleverd die Nijdam aan Van Eysinga richt. Het eerste
is een nieuwjaarswens van 1 januari 1828, die is opgenomen in Bottersgoed.
Het origineel bestaat echter ook nog steeds en is te vinden in het Familiearchief Van Sminia.
Het tweede betreft het hierboven reeds aangehaalde Mijn
ouwskeid as Administrerende Tjerkvoud oon T.A.J. van Eysinga te Ljouwert,
waarin hij kond doet van het feit dat hij zijn functie van administrerend
kerkvoogd neerlegt. Hij is echter zeer vriendelijk tegen Van Eysinga:
«i»Myn goede vreun kom ris by my
By Jinsom oer de veert
Der libje ik stil en vroed en vrij
Tevrede in mijn staet
«/i»
Ook met Maurits Pico Diederik baron Van Sytzama (1789-1848), grietman
van Idaarderadeel, onderhield Klaas Nijdam contacten. In Bottersgoed
is een gedicht bewaard met de titel Op het stjoeren van en hasse de 15 van
Wintermoanne Agtien honderd saon en tweintig, trog de Heer M.B.D. van
Sijtsma te Friens, oon mij.

Hierin bedankt Nijdam Van Sytzama in een niet al
te lang rijm voor het zenden van een haas. Onder het gedichtje staat echter de
opmerking 'Niet verzonden'. Veel vragen dus naar aanleiding van dit rijmpje:
hoe goed kenden Nijdam en Van Sytzama elkaar? Van Maurits van Sytzama
is bekend dat hij zeer ontspannen en 'gemeenzaam' met zijn dorpsgenoten
omging.
Maar Van Sytzama, die in 1827 al was opgeklommen tot lid van de
Tweede Kamer (later zou hij zelfs gouverneur van Friesland worden), zal niet
iedere dorpsgenoot een haas toegezonden hebben.

De Halbertsma's
Tenslotte komen we bij wat vanuit de invalshoek van Klaas Nijdams Friese
dichtwerk de belangrijkste relatie moet zijn geweest. Kende hij de gebroeders
Halbertsma en werd hij door hen geïnspireerd om in het Fries te gaan dichten?Er is veel dat voor dat laatste pleit. De Lapekoer fan Gabe Skroor, het eerste
boekje met gedichten dat de Halbertsma's in 1822 in eigen beheer uit lieten
komen en dat later zou uitgroeien tot de Rimen en Teltsjes, heeft een enorme
impact gehad in heel Friesland. Nijdams oudst bekende gedichten dateren
uit 1825 en zijn bovendien in de simpele Halbertsmaspelling - schrijf zoals je
het hoort - opgeschreven en niet in de ingewikkeldere Gysbert Japixspelling.

Hij zet zich in zijn gedichten zelfs herhaaldelijk tegen Gysbert Japix af onder
verwijzing naar zijn 'simpele boerenafkomst': daar zou alleen maar bij passen
om het Fries zo op te schrijven zoals hij het hoorde:
Taal en spelling nou te leeren
Dat is heel mijn wurkje net
Gijsbert Japiks, en dij Heeren
Al suk volkje ha ik net
Ik schreeuw, en sjong, [...]
Sa dat mijn boere-tonge stiet.
Eeltje Halbertsma was vanaf 1820 huisarts in Grouw en bediende ook de
omliggende dorpen - waaronder Irnsum. Hij was bevriend met Maurits van
Sytzama, waarvan we zonet zagen dat deze op zijn beurt Klaas Nijdam en diens
goede vriend Folkert van Loon kende. Verder was er natuurlijk de familierelatie
via de vrouw van Klaas Nijdam. Het is kortom hoogstwaarschijnlijk dat Klaas
Nijdam en Eeltje Halbertsma contacten met elkaar onderhielden, maar de
bewijsvoering blijft helaas circumstantial.

«b»Nageslacht«/b»
Klaas Nijdam en Antje Veemans kregen vier kinderen die de volwassen leeftijd
bereikten: Hinke (1802-1849), Taetske (1805-1879), Hiltje (1807-1867) en
Cornelis (1810-1885). Daarvan stierven de twee laatstgenoemden ongehuwd
en kinderloos. De enige zoon, Cornelis, volgde zijn vader op als boer op
Ludringastate, hield in 1870 boelgoed en ging daarna rentenieren in het dorp.
De boerderij bleef daarna nog meer dan tachtig jaar in de familie.
Bij de eigendomsrechten van Ludringastate hoorden vanouds vier begraafplaatsen in de kerk, later op het kerkhof, van Irnsum. Deze rechten verklaren
het rijtje van vier graven dat nu nog op het kerkhof van de oude kerk van
Irnsum ligt (zie afbeelding). Hier liggen Hiltje en Cornelis begraven naast
hun ouders, Klaas en Antje. De oude kerk is overigens in 1880 afgebroken.
De dochters Hinke en Taetske zorgden wel voor nageslacht. Hinke trouwde
in 1824 met Syne Aukes van der Goot, boer op de Kloosterplaats (plaats nr. 46
onder Akkrum, ook wel Aalzumer Klooster genoemd). Deze boerderij was in
1754 gekocht door Syne Aukes, de gelijknamige grootvader van Syne Aukes
van der Goot.
Het eerste kind van Hinke Nijdam en Syne van der Goot werd geboren op
28 juni 1825. Het jongetje werd volgens de traditie vernoemd naar grootvader
van vaders kant: Auke. Voor de kraamvisite die Klaas Nijdam daar een krappe
maand later aflegde, componeerde hij het oudste Friestalige gedicht dat van
hem overgeleverd is: Rjimke, voorleasen op de Kreamboesijte van Sijne en Hinke
har eerste Jonkje, dij west is de fjouwer-entweintigste van de Simmermoane
agtienhondert fiefentweintig. Uit de tekst blijkt dat de hele familie bij deze
gelegenheid bijeen was. Klaas refereert onder andere nog even aan het feit
dat het jongetje niet naar hem vernoemd is, maar dat hij zich toch meteen
verwant voelt met deze lijtse leave pop(Of is hij net nei mij neamd / Derom is
hij mij net vreamd).
Samen kregen Hinke en Syne elf kinderen, waarvan er slechts vijf
volwassen werden. Zo werd er uiteindelijk op 14 augustus 1834 een Klaas
Synes van der Goot geboren die de leeftijd van zestig jaar zou bereiken.
Maar in 1826, 1829 en 1831 waren er ook al jongetjes geboren die Klaas
waren genoemd. Deze werden telkens niet ouder dan enkele dagen.
De tweede dochter, Taetske Klazes Nijdam, trouwde in 1835 met Bauke
Annes Boersma. Tijdens de eerste jaren van hun huwelijk waren ze boer te
Warga. In 1838 kocht Klaas Nijdam als gezegd de boerderij Molenzijl. Bauke
en Taetske werden hier boer en boerin en zouden er tot mei 1877 blijven
wonen. Molenzijl ligt tussen de Kloosterplaats, waar Taetskes zus Hinke en
haar man Syne van der Goot boerden, en Ludringa. We zien hier hoe deze
boerenfamilies Nijdam, Boersma en Van der Goot sterk met elkaar vervlochten
waren en dicht bij elkaar in de buurt leefden op het vruchtbaarste land uit de
omgeving, langs de oever van de Boorn.
In de daarop volgende generaties komen er nog een paar familienamen
bij: een dochter van Hinke en Syne, Antje van der Goot, trouwde met Bonne
Hylkes Hylkema en een dochter van Bauke Boersma en Taetske Nijdam,
Grietje Baukes Boersma, trouwde met Klaas Feites de Haan. Deze laatste werd
na het rentenieren van Cornelis Klazes Nijdam in 1870 boer op Ludringa en
zou dit tot 1890 blijven. Ook hij speelde als kerkvoogd een belangrijke rol in
Irnsum en omgeving. Achterkleindochter Taetske Klazes Boersma trouwde in
1891 met Arjen Schoustra, eveneens afkomstig uit de eigenerfde boerenstand van Irnsum. Via deze lijn bleef een deel van het werk van Nijdam behouden
voor het nageslacht.
Het zou veel te ver voeren hier op de afzonderlijke geschiedenissen van al
deze families in te gaan. We volstaan daarom met te zeggen dat verscheidenen
van hen eveneens tot de dorpselite van Irnsum behoorden in de tweede helft
van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw.
Enkelen van hen hebben net als hun voorvader naar de pen gegrepen - hetzij om toneelstukken
te componeren, hetzij om een veelomvattend Leerboek der zuivelbereidingte
schrijven.

Nagelaten geschriften
Alleen al uit zijn regelmatige handschrift blijkt dat Klaas Nijdam de pen vaak
hanteerde, zowel uit hoofde van zijn functie als kerkvoogd als voor privédoeleinden. Zijn schriftelijke nalatenschap bestaat uit drie consistente
reeksen handschriften:
1) Bottersgoed in mijn Liddige Ægenblikken
2) Zondagsboekje
3) Tijdkorter
We zullen bekijken hoe deze reeksen opgebouwd waren, wat hun inhoud was,
hoe ze gedateerd zijn en wat hun onderlinge samenhang is.
De reeks die terecht de meeste aandacht trekt is die met de Friese gedichten:
Bottersgoed in mijn Liddige Ægenblikken. Zoals in de inleiding reeds vermeld
gaat het hier om een reeks handschriften, waarvan op dit moment alleen
nog het eerste deel is teruggevonden.

Dat eerste deel beslaat de jaren
1825-1828. Het bevat 21 gedichten, die samen uit 1060 dichtregels bestaan.
Een waarschijnlijk scenario is, dat Klaas Nijdam deze reeks aan het einde
van zijn leven heeft samengesteld, waarbij hij oudere, gedateerde gedichten
in chronologische volgorde heeft afgeschreven. Een andere mogelijkheid is
dat de reeks door de jaren heen gegroeid is, maar ook dan zijn de gedichten
afgeschreven van oudere originelen.
Dat het Bottersgoedcompilatiewerk is, blijkt duidelijk uit de opmerkingen
- vaak in het Nederlands - die de auteur her en der maakt. Na het gedicht
Op het stjoeren van een hasse de 15 van Wintermoanne Agtien honderd saon
en tweintig, trog de Heer M.B.D. van Sijtsma te Friens, oon mij, schrijft hij
bijvoorbeeld: 'Deze behoorde volgens de tijdorde voor de twee vorige te staan.
Niet verzonden'.
Uit twee artikeltjes in het Friesch Dagbladvan respectievelijk 6 en 13
september 1958, geschreven door Hendrik Algra, blijkt dat er meer Bottersgoed
geweest is. Algra publiceerde namelijk twee gedichten uit wat zonder twijfel
een ander deel moet zijn geweest van Bottersgoed. Hij schrijft daarover:
'Wij ontvingen van een bevriende relatie in bruikleen een schrift met Friese
gedichten. Ze zijn van de hand van K.G. (sic SAS/HN) Nijdam, die nu een eeuw
geleden boer was in Akkrum.'

Algra voegt de dateringen van de gedichten
niet toe, maar uit de titel van een van de twee blijkt dat ze van rond 1836 zijn:
Op het Nijegaeshaayen dot wy dien krijge ha de agtiende van de Wynmoanne
agtien honderd seis en trijtig.

Het tweede gedicht betreft de hierboven reeds
aangehaalde tekst die Nijdam aan grietman Van Eysinga opdroeg bij zijn
afscheid als administrerend kerkvoogd. Dat bleek inderdaad in 1836 plaats
te hebben gevonden, zodat we via een andere route ook voor dit gedicht over
een datering beschikken.
In 1958 was er dus nog minstens een ander deel van het Bottersgoedin
omloop. Als we er van uitgaan dat elk handschrift net als het eerste deel
ongeveer drie jaren besloeg en dat Klaas Nijdam tot aan het einde van zijn
leven geschreven heeft, dan kunnen er wel zeven van deze handschriften ijn geweest. Ook in de genealogie Nijdam en in het orgaan van de
familievereniging, de Nijdamstra Tynge, (vanaf 1949) zijn in de loop der tijd
enkele gedichtjes van Klaas Nijdam afgedrukt. De oogst van het speurwerk
naar het verdwenen werk heeft vijf Friese en zeven Nederlands gedichten
opgeleverd.
Geen compilatiewerk zijn de Zondagsboekjes, een serie die in totaal
16 delen omvatte, lopend van 1836 tot 1845. Hierin schreef Klaas Nijdam
bijna elke zondag enkele overpeinzingen, bijvoorbeeld over de preek die hij
had aangehoord of over een bijbeltekst die die dag aan de orde was gesteld.
Doordat niet alleen de laatste delen van de zondagsboekjes zijn overgeleverd
(collectie Schoustra), maar ook enkele van de eerste (tweede t/m vijfde stukje),
hebben we een beter zicht op de chronologische opbouw van deze reeks.
Deze eerste deeltjes vormen een onderdeel van een kleine collectie handschriften die rond 1930 aan de Provinciale Bibliotheek Friesland geschonken
is door Hylke Bonnes Hylkema (1858-1935).
Ze bevatten geschriften van de
voor ouders van Hylkema, die via zijn moeder Antje Synes van der Goot van
Klaas Nijdam afstamde. Deze collectie laat tevens mooi zien hoe diens handschriften na zijn dood verspreid zijn geraakt onder de diverse na komelingen.
Nijdams Friese gedichten begonnen als gezegd in 1825. Waarom hij pas
in 1836 met de serie Zondagsboekjesbegon en of hij daarvoor een andere
serie schreef is niet bekend. Wellicht is hier een relatie met het beëindigen
van zijn functie als kerkvoogd in deze periode? Had hij daardoor nu tijd om
de Zondagsboekjeste schrijven, tijd die hij eerder met de administratie van de
kerkvoogdij kwijt was?
Vaak schreef Klaas Nijdam in de Zondagsboekjeseen kort gedichtje over
zijn kerkbezoek. Dit kon gaan over de preek van die zondag, maar ook over de
weersomstandigheden of zijn eigen gesteldheid die het kerkbezoek hadden
bemoeilijkt dan wel onmogelijk gemaakt. Een voorbeeld volstaat hier:
Zondag de 25 december 1836
Op zondag, op Kerstdag, zat ik bij het vier
Dat geeft en dat heeft voor mij geen plesier
Maar het waait en het vriest en 't is zo koud
En ik word kleumscher, word minder, word oud
Het gaan, het lopen, heeft beter geweest
Want anders bleev ik niet thuis op dit feest
Nog jonger, nog sterker, was't mij geen werk
te gaan of te lopen na Rauwerd te kerk
Uit de Zondagsboekjeskunnen we tevens opmaken dat Klaas Nijdam
verschillende kerken bezocht: niet alleen in Irnsum, maar ook in dorpen als
Baard, Rauwerd, Grouw, Mantgum en Schillaard. Dat hoge aantal werd mede
veroorzaakt door het feit dat hijzelf hervormd was en zijn vrouw doopsgezind. Hij frequenteerde de diensten van beide kerkgenootschappen. Vaak ook
combineerde hij dat met een bezoek aan een van zijn broers. Steven woonde
aan het einde van zijn leven in Baard, en dat vinden we dan ook regelmatig
terug in de Zondagsboekjes. Een keer hoorde Nijdam in Irnsum zelfs de
later landelijk bekend geworden doopsgezinde dominee Jan de Liefde aan.
Deze was waarschijnlijk naar Irnsum gekomen op uitnodiging van zijn
toekomstige schoonvader Isaäc Molenaar, de dominee van Irnsum.
Nijdam was niet erg enthousiast over dit kerkbezoek:
Opmerking, bij het aanhoren van eene leerrede, gedaan door De Liefde,
doopsgezinde predikant te Zutphen de 9 Feb. 1840
't Was broertjes susjes 't oude merk (a) [(a) van Molenaar]
Ooh Liefdes kost en taal
En ik als 't hondje in de kerk
Ontving een slegt onthaal52
Nijdam voelde zich dus bij deze gelegenheid als hervormde niet thuis tussen
alle doopsgezinde 'broeders en zusters'. De Liefde staat bekend als een orthodoxe dissident, die de interkerkelijke banden niet bevorderd zal hebben.

De derde te bespreken reeks handschriften plaatst ons voor een klein
mysterie. In de collectie Schoustra is namelijk een handschrift overgeleverd,
dat de titel Tijdkorter 8. stukjedraagt. Een analyse van deze tekst brengt al
gauw aan het licht dat het hier gaat om een bloemlezing uit de Zondagsboekjes.
Klaas Nijdam verwijst, vooral in het begin van het handschrift, naar de delen
en paginanummers waaruit hij het origineel heeft afgeschreven. De Tijdkorter
nr. 8beslaat zo de jaren 1836-1845. De grote vraag is nu wat er in de eerste
zeven delen van de Tijdkorter heeft gestaan, aangezien de Zondagsboekjes-
hoogstwaarschijnlijk - pas in 1836 begonnen. We weten dat Klaas Nijdam op
zijn minst vanaf 1825 (de oudste gedichten in Bottersgoed) dichtwerk heeft
geschreven. Het vermoeden rijst dan ook, dat hij met zijn Bottersgoedeen reeks
Friese gedichten onderhield, terwijl hij daarnaast parallel in de Tijdkorterzijn
Nederlandse dichtwerk opschreef. Voor het laatste en enig overgeleverde deel
zien we dat hij daarvoor het beste werk uit de Zondagsboekjesuitkoos, maar
we weten dus niet hoe de eerdere delen er uit hebben gezien.
Ten slotte beschikken we over een Nederlandstalige gedichtje bij het
overlijden van Nijdams kleinzoon Ruurd Synes van der Goot in 1843. Het
is afgedrukt in het tijdschrift Nijdamstra Tynge. In 1969 vermeldt de eindredacteur van het familieblad: 'Ik ontving van mevr. J.T. Slot-Hylkema uit
Amsterdam enige gedichten, geschreven door K.C. Nijdam, omstreeks 1830.'

Daarna worden in 1969 en 1970 in totaal zeven gedichten afgedrukt als een
soort curiosum en bladvulling (zie bijlage 3). Twee ervan zijn correct gedateerd:
de eerste is van 27 juli 1836, en de tweede is die op het overlijden van Nijdams
kleinzoon in 1843. De andere vijf zijn in de Nijdamstra Tynge incorrect gedateerd op 1851 (Nijdam was toen al overleden). Deze gedichten stammend
uit 1836-1843 overlappen zo wat de chronologie betreft met de Tijdkorter 8uit
de collectie Schoustra. Het is onduidelijk of deze collectie Slot-Hylkema een
ander deel van de Tijdkorter-reeks heeft bevat, of andersoortige handschriften.
Wanneer alles bij elkaar opgeteld wordt, moet de totale hoeveelheid
geschriften die Klaas Nijdam na zijn dood naliet aanzienlijk geweest zijn.
Als er inderdaad, zoals hierboven geschat, zeven handschriften Bottersgoed
geweest zijn, en we die optellen bij de acht delen Tijdkorteren zestien
delen Zondagsboekjes, dan zijn er op zijn minst 31 handschriften geweest.
Hiervan zijn er acht overgeleverd: vier in de collectie Hylkema en vier in de
collectie Schoustra. Als er aan de Zondagsboekjeseen andere reeks vooraf
ging zou het aantal handschriften nog hoger zijn. We kunnen in ieder geval
concluderen dat Klaas Nijdam een ijverig schrijver geweest is, met een flinke
productie. Deze productie hoeft ons overigens niet te verbazen. Hij wordt
ruimschoots overstegen door die van Doeke Wijgers Hellema. Alleen al diens
aantekeningen over de jaren 1821-1856 omvatten dertien handschriften van
elk ruim 200 pagina's.

Een analyse van het Bottersgoed
Door de inhoud, topiek en spelling van het Bottersgoed- en daarmee
bedoelen we al zijn overgeleverde Friese dichtwerk - onder de loep te nemen
is het mogelijk het werk van Klaas Nijdam beter te plaatsen en te begrijpen.
Maar uitsluitend zijn Friestalige gedichten te bekijken zou zondigen tegen de
nieuwste inzichten in de Frisistiek zijn. Juist door ze te vergelijken met wat hij
in het Nederlands schreef kunnen we zijn werk beter duiden.
Van de 26 Friese gedichten die momenteel bekend zijn (21 in het overgeleverde handschrift van het Bottersgoeden vijf via secundaire bronnen) gaat
ongeveer de helft over Klaas Nijdams directe omgeving: het boerenbedrijf (3),
het dorp Irnsum (3) en zijn familie (6). De andere helft is op te delen in drie
groepen. Zes (misschien zeven) gedichten hebben betrekking op personen
in zijn netwerk: zijn medekerkvoogden, zijn buren Oege Tjerks de Jong en
Pietje Sybrens (op Asingastate), grietman jonkheer Tjalling van Eysinga,
grietman Maurits baron van Sytzama en de Jouster wijnkoopman Pier Annes
Borger. De resterende gedichten bevatten algemene literaire of filosofi sche
bespiegelingen (5) of religieuze overpeinzingen (3).
De inhoud van de Friese gedichten wijkt interessant genoeg sterk af van
wat Klaas Nijdam in het Nederlands schreef. De gedichten in de Tijdkorteren
die uit de Nijdamstra Tyngezijn voor het merendeel religieus en moralistisch
getint. Het contrast is overduidelijk. In zijn Friese werk is een vrolijkheid
en boertigheid aanwezig die in zijn Nederlandse werk mist. Het is net alsof
Nijdam twee verschillende stramienen aangereikt heeft gekregen en daarnaar
heeft gewerkt. Het contrast tussen de twee 'stijlen' is duidelijk zichtbaar in bijlagen 1 en 3, waar respectievelijk de Friese en Nederlandse gedichten die
buiten de collectie Schoustra zijn overgeleverd zijn te vinden.
In zijn Friese gedichten gebruikt Klaas Nijdam enkele opmerkelijke topoi.
De eerste troffen we al aan in het hierboven geciteerde gedicht dat hij heeft
voorgedragen tijdens de kraamvisite bij zijn dochter Hinke en haar man
Syne Aukes van der Goot. Hij sluit daar af met een alinea waarin hij zich
bijna verontschuldigt voor zijn rijmelarij: Nou ha ik en rjimke makke / Het
dat jimme nou net smakke / 't Is ek mar ven en boer van 't l√¢n / Mei en roeg en
plomp verstân. Het topos van de simpele boer met een 'rûch en plomp ferstân'

komt in verschillende gedichten terug, met name in de stukjes die gericht zijn
aan mensen in zijn netwerk.
Verschillende malen ook merkt Klaas Nijdam op - vaak nadat hij gezegd
heeft dat hij maar een simpele boer is - dat hij het Fries opschrijft zoals hij
het hoort. Hierboven werd al een stukje uit zijn brief op rijm aan Pier Annes
Borger geciteerd, waar hij zegt het Fries maar te schrijven zoals hij het hoort.
Hij koppelt dit aan zijn geringe opleiding. Gysbert Japicx noemt hij in dit
verband een aantal malen. Het is duidelijk dat diens spelling van het Fries
destijds nog maatgevend geacht werd.
Wellicht reageert Nijdam in het gedicht aan Borger zelfs heel expliciet op
iets dat deze heeft geschreven. In de brief zegt Nijdam namelijk dat hij Borgers
net verschenen Dichtkransjeheeft gelezen. En Borger nu zegt in de voorrede
op deze bundel over de paar gedichtjes in het Fries die hij heeft opgenomen:
de Boere-Vriesche Versjes, die men achter aan geplaatst vindt, en welke
ik meende dat bij de zo aanwakkerende zucht voor Vriesche taal en
dichtkunde, velen mijner lezers niet ongevallig zouden zijn. Dezelve waren
oorspronkelijk in het gewone hedendaagsche Land-Vriesch vervaardigd;
doch ik heb op aanwijzing van anderen in spelling enz., zo veel zulks
behoudens rijm en voetmaat geschieden kon, den Gysbert Japiks van den
heer Epkema gevolgd.

Klaas Nijdam spelde duidelijk niet in de zogenaamde Gysbert Japicx-spelling,
die een grote status genoot na de heruitgave van zijn werk door Ecco Epkema
in 1821, maar volgde die van de gebroeders Halbertsma, die inderdaad neer
kwam op: schrijf zoals je het zegt.

Een voorzichtige conclusie van de inhoudelijke analyse van het Friese
dichtwerk mag luiden dat Klaas Nijdam hier getracht heeft literatuur te
scheppen. In bijlage 2 is het gedicht over de Irnsumer kermis opgenomen, dat
niet alleen als exemplarisch, maar tegelijk ook als een van de hoogtepunten
van zijn dichtwerk kan worden gezien. Op de vraag waarom hij er nooit voor
gekozen heeft zijn werk in druk te laten verschijnen, zijn meerdere antwoorden
te bedenken. Als het topos van de eenvoudige boer als meer dan alleen topiek
moet worden gelezen, dan beschouwde hij zelf zijn dichtwerk als aangenaamijdverdrijf - letterlijk 'boartersguod' dus - maar ook niet meer dan dat. Daar
staat tegenover dat hij zijn gedichten wel inzette om er zijn netwerk mee te
bespelen.
Conclusie
Schrijvende boeren zijn er al sinds de Middeleeuwen.
Voor Friesland kennen we ze vanaf de periode vlak daarna, in de persoon van Rienk Hemmema en na hem Dirck Jansz.
Een schrijvende tijdgenoot van Klaas Cornelis Nijdam
was de Wirdumer boer Doeke Wijgers Hellema, wiens dagboeken sinds de
jaren 1950 bij een groter publiek bekend zijn geworden dankzij de editie van
Hendrik Algra. In 1998 kwam daar de uitgave van de dagboeken van Lieuwe
Jans de Jong, boer te Poppenhuizen onder Oldeboorn bij. Van deze en andere
schrijvende boeren zijn meestal geschriften overgeleverd die ergens in het
spectrum tussen een boekhouding en een persoonlijk dagboek geplaatst
kunnen worden.
Helaas is deze nalatenschap vaak verloren geraakt of versplinterd door vererving en opsplitsing.

Dat Klaas Nijdam schreef past bij zijn sociaal-culturele milieu. Hij behoorde tot de groep notabelen van Irnsum en omgeving, die bestond uit
kooplieden zoals Folkert van Loon en Evert Hoekstra, de dokter (in dit geval
Eeltsje Halbertsma), de hervormde dominee, de doopsgezinde leraar (Van
Teerns) en uiteraard andere welgestelde en eigenerfde boeren.
Maar wat Klaas Nijdam zo uniek maakt is dat hij dichtte en dan ook nog
in het Fries. Er is van hem nu juist geen boerenboekhouding overgeleverd
(hoewel die er hoogstwaarschijnlijk wel geweest zal zijn), maar diverse
handschriften met gedichten. Hij begon bovendien al heel vroeg (vanaf 1825)
met het dichten in het Fries. Dat maakt hem tot een niet onbelangrijke schakel
in het onderzoek naar het begin van het herleven van het Fries als geschreven
taal in de negentiende eeuw. Dit artikel is bedoeld als een eerste aanzet tot
onderzoek naar zijn persoon en dichtwerk. Wellicht zal uit nader onderzoek
blijken dat Klaas Nijdam en Eeltje Halbertsma wel degelijk met elkaar van
gedachten wisselden over dichten in de Friese taal.

«b»Literatuur«/b»
Aa, A.J. van der, Aardrijkskundige woordenboek der Nederlanden.13 dln. (Gorinchem
1839-1851).
Algra, H., 'De Nijgersûngetiid', Friesch Dagblad6.9.1958.
Algra, H., 'Afscheid als kerkvoogd', Friesch Dagblad13.9.1958.
Algra, H., Kroniek van een Friese boer. De aantekeningen (1821-1856) van Doeke Wijgers
Hellema te Wirdum(Franeker 1978).
Borger, P.A., Dichtkransje(Heerenveen 1826).
Botke, IJ., 'Gaat, krijgt een boek of pen in hant en ofent daarin u verstant'. Drie generaties
Teenstra en de Verlichting op het Groninger platteland (1775-1825)(Groningen
1988).
Botke, IJ., Boer en heer. De Groninger boer 1760-1960. Groninger Historische Reeks 23
(Assen 2002).
Breuker, Ph.H., It wurk fan Gysbert Japix(Leeuwarden 1989).
Breuker, Ph.H. (ed.), De Fryske heilingen fan de Halbertsma's(Leeuwarden 1997).
Breuker, Ph.H., Eeltsje Halbertsma.Skriuwers yn byld 7 (Leeuwarden 2008).
Broos, W.F., 'F.N. van Loon, een vergeten Friese scheepsontwerper', Jaarboek Fries
Scheepvaartmuseum(1980), 70-75.
Dijkstra, G., Bydrage ta de kennis fan it libben, de persoan en it wurk fan dr. Eeltje
Halbertsma 1797-1858(Drachten 1946).
Eekhoff, W., 'Levenschets van Folkert Nicolaas van Loon, Friesch scheepsbouw- en
werktuigkundige', Leeuwarder Courant2 maart 1841.
Epkema, E. (ed.), Gysbert Japicx Friesche Rijmlerye(Leeuwarden 1821).
Faber, J., '"Uit eersugt en om geld en eer en hoge staat". De familie Bourboom, het
succesverhaal van een Leeuwarder regentengeslacht temidden van tijdgenoten
(1652-1791)', Leeuwarder Historische ReeksVI (1997), 99-209.
Folkertsma, B., De stavering fan it Westerlauwerske Frysk yn de njoggentjinde ieu
(Groningen 1973).
Haan, H.C. de, De Hoannebeam. Foar√¢lden en neiteam fan Klaas Feites de Haan en
Grietje Baukes Boersma(Eigen beh.: s.l. 1982).
Halbertsma, H., et al. (red.), Joast Hiddes Halbertsma, 1789-1869. Brekker en bouwer.
Stúdzjes fan ûnderskate skriuwers oer syn persoan, syn libben en syn wurk, útjown ta
gelegenheit fan de bitinking fan syn hûndertste stjerdei(Drachten 1969).
Jeltema, A., Mengeldichten. Eerste stukje(Leeuwarden 1805).
Jensma, G., Het rode tasje van Salverda. Burgerlijk bewustzijn en Friese identiteit in de
negentiende eeuw. Fryske histoaryske rige 16 (Ljouwert/Leeuwarden 1998).
Jong, L.J. de (ed.), De dagboeken (1825-1855) van Lieuwe Jans de Jong, boer te
Poppenhuizen onder Oldeboorn(Aldeboarn 1998).
Kampen, N.G. van, Gedenkboek van Nederlands moed en trouw gedurende den Belgischen
opstand(Haarlem 1834).
Knottnerus, O., 'Renaissance op het Bildt. Over een boerenzoon die rederijker wilde
zijn', De Vrije Fries84 (2004), 65-132.
Kuiper, Y., Adel in Friesland, 1780-1880(Groningen 1993).
Kuperus, J.A., 'Boekhoudingen op Nederlandse landbouwbedrijven vóór 1900', in:
Ceres en Clio, zeven variaties op het thema lanbouwgeschiedenis. AgronomischHistorische bijdragen VI (Wageningen 1964), 79-111.
Laurense, L., 'Ds Jan de Liefde, een doperse radicaal in Zutphen', Doopsgezinde Bijdragen
18 (1992), 83-100.
Leeuwen, J. van, Geschiedkundig tafereel van den watervloed en de overstroomingen in
de provincie Vriesland voorgevallen in sprokkelmaand MDCCCXXV(Leeuwarden
1826).
Lennep, M.J. van, 'De voorouders van dr. Joost Halbertsma', in: H. Halbertsma et
al. (red.), Joast Hiddes Halbertsma, 1789-1869. Brekker en bouwer. St√∫dzjes fan
ûnderskate skriuwers oer syn persoan, syn libben en syn wurk, útjown ta gelegenheit
fan de bitinking fan syn hûndertste stjerdei(Drachten 1969), 33-44.
Loon, F.N. van, Memoriaal(onuitgegeven handschrift, kopie in bezit Fries Scheepvaartmuseum).
Meer, D.J. van der, Friens en de Van Sytzama's(Alphen aan den Rijn 1994).
Meer, P.L.G. van der, Opkomst en ûndergong fan in boerebedriuw ûnder Achlum.
De famylje Hibma, 1697-1824(Leeuwarden 2001).
Mijnhardt, W.W., Tot heil van 't menschdom, culturele genootschappen in Nederland,
1750-1815(Amsterdam 1988).
Mijnhardt, W.W., en A.J. Wichers, Om het Algemeen Volksgeluk. Twee eeuwen particulier
initiatief 1784-1984. Gedenkboek ter gelegenheid van het tweehonderdjarig bestaan
van de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen(Edam 1984).
Mostert, M., Maken, bewaren en gebruiken. Over de rol van geschreven teksten in de
Middeleeuwen(Oratie: Utrecht 2010).
Noomen, P.N., De stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners(Hilversum 2009).
Noomen, P.N., Stinzen in middeleeuws Friesland: een voorlopige inventarisatie(CD
behorende bij P.N. Noomen, De stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners
[Hilversum 2009]).
Norder, M., Het leesgezelschap 'Ledige uren nuttig besteed' 1792-1992(St. Annaparochie
1991).
Paping, R.F.J., 'Nederland in de negentiende eeuw. Enige perspectieven voor regionaal
economisch-historisch onderzoek', NEHA-Bulletin. Tijdschrift voor de economische
geschiedenis in Nederland10 (1996), 3-21.
Pasma, F.H., 'Grouw in den patriottentijd', Frisia. Nieuws- en advertentieblad24.2.1928
en 2.3.1928.
Poortinga, Y., 'De opbou fan de Fryske literatuertael oan it bigjin fan de 19
de
ieu', in:
K. Dykstra et al. (reds.), Fryske st√∫dzjes oanbean oan prof. dr. J.H. Brouwer op syn
sechstichste jierdei 23 augustus 1960(Assen 1960), 313-326.
Postma, J.S. (ed.), Korte schets van mijn leeven. Jelle Sipkes(Leeuwarden 1978).
Schoustra, S., 'Een onverwachte ontdekking', Letterhoeke3 (2009), 26.
Spahr van der Hoek, JJ., Geschiedenis van de Friese landbouw. 2 dln. (Leeuwarden
1952).
Vleer, W.Tsj., en C. van der Schoot, Het Nijdamstra-boek. 5 dln. (Sneek, 1956-1971).
Woud, A. van der, Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland(Bakker:
Amsterdam 2006).
Woude, R. van der, 'De sociaal-economische ontwikkeling, 1795-1917', in: J. Frieswijk et
al. (red.), Geschiedenis van Friesland 1750-1995(Amsterdam en Leeuwarden 1998),
61-104.
Wumkes, G.A., Bodders yn de Fryske striid(Bolsward 1926).

«b»Symen A. Schoustra en Han Nijdam«/b»

Haben Sie Ergänzungen, Korrekturen oder Fragen im Zusammenhang mit Klaas Cornelis Nijdam?
Der Autor dieser Publikation würde gerne von Ihnen hören!


Zeitbalken Klaas Cornelis Nijdam

  Diese Funktionalität ist Browsern mit aktivierten Javascript vorbehalten.
Klicken Sie auf den Namen für weitere Informationen. Verwendete Symbole: grootouders Großeltern   ouders Eltern   broers-zussen Geschwister   kinderen Kinder

Vorfahren (und Nachkommen) von Klaas Cornelis Nijdam

Klaas Botes Nijdam
1701-± 1763

Klaas Cornelis Nijdam
1774-1845

1800
Hinke Nijdam
± 1802-± 1849
Hiltje Nijdam
± 1807-± 1867

Mit der Schnellsuche können Sie nach Name, Vorname gefolgt von Nachname suchen. Sie geben ein paar Buchstaben (mindestens 3) ein und schon erscheint eine Liste mit Personennamen in dieser Publikation. Je mehr Buchstaben Sie eingeben, desto genauer sind die Resultate. Klicken Sie auf den Namen einer Person, um zur Seite dieser Person zu gelangen.

  • Kleine oder grosse Zeichen sind egal.
  • Wenn Sie sich bezüglich des Vornamens oder der genauen Schreibweise nicht sicher sind, können Sie ein Sternchen (*) verwenden. Beispiel: „*ornelis de b*r“ findet sowohl „cornelis de boer“ als auch „kornelis de buur“.
  • Es ist nicht möglich, nichtalphabetische Zeichen einzugeben, also auch keine diakritischen Zeichen wie ö und é.



Visualisieren Sie eine andere Beziehung

Die angezeigten Daten haben keine Quellen.

Anknüpfungspunkte in anderen Publikationen

Diese Person kommt auch in der Publikation vor:

Historische Ereignisse

  • Die Temperatur am 19. Januar 1774 war um die 3,0 °C. Der Wind kam überwiegend aus Westen. Charakterisierung des Wetters: omtrent helder zeer betrokken. Quelle: KNMI
  • Erfstadhouder Prins Willem V (Willem Batavus) (Huis van Oranje-Nassau) war von 1751 bis 1795 Fürst der Niederlande (auch Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden genannt)
  • Im Jahr 1774: Quelle: Wikipedia
    • 2. Juni » Das britische Parlament beschließt den zweiten Quartering Act, wonach die Siedler der amerikanischen Kolonien verpflichtet sind, britische Soldaten zu beherbergen. Das Gesetz wird von diesen als einer der Intolerable Acts angesehen, die zum Ausbruch des Amerikanischen Unabhängigkeitskrieges und zur Einberufung des ersten Kontinentalkongresses führen.
    • 21. Juli » Der Friede von Küçük Kaynarca beendet den Russisch-Türkischen Krieg.
    • 1. August » Der Gelehrte Joseph Priestley beschreibt erstmals den Sauerstoff, den er jedoch nicht als chemisches Element erkennt.
    • 5. September » Der Erste Kontinentalkongress beginnt in Philadelphia, Pennsylvania. Zwölf britische Kolonien sprechen sich für die Einstellung des Handels mit Großbritannien aus.
    • 14. Oktober » In Kaiserslautern wird die Hohe Kameral-Schule zu Lautern, die älteste kameralistische Fachhochschule Europas, eröffnet.
    • 1. Dezember » In den dreizehn Kolonien in Nordamerika beginnt der Boykott von britischen Waren, den der erste Kontinentalkongress beschlossen hat.
  • Die Temperatur am 27. September 1800 war um die 12,0 °C. Der Wind kam überwiegend aus Süd-Westen. Charakterisierung des Wetters: omtrent helder. Quelle: KNMI
  •  Diese Seite ist nur auf Niederländisch verfügbar.
    De Republiek der Verenigde Nederlanden werd in 1794-1795 door de Fransen veroverd onder leiding van bevelhebber Charles Pichegru (geholpen door de Nederlander Herman Willem Daendels); de verovering werd vergemakkelijkt door het dichtvriezen van de Waterlinie; Willem V moest op 18 januari 1795 uitwijken naar Engeland (en van daaruit in 1801 naar Duitsland); de patriotten namen de macht over van de aristocratische regenten en proclameerden de Bataafsche Republiek; op 16 mei 1795 werd het Haags Verdrag gesloten, waarmee ons land een vazalstaat werd van Frankrijk; in 3.1796 kwam er een Nationale Vergadering; in 1798 pleegde Daendels een staatsgreep, die de unitarissen aan de macht bracht; er kwam een nieuwe grondwet, die een Vertegenwoordigend Lichaam (met een Eerste en Tweede Kamer) instelde en als regering een Directoire; in 1799 sloeg Daendels bij Castricum een Brits-Russische invasie af; in 1801 kwam er een nieuwe grondwet; bij de Vrede van Amiens (1802) kreeg ons land van Engeland zijn koloniën terug (behalve Ceylon); na de grondwetswijziging van 1805 kwam er een raadpensionaris als eenhoofdig gezag, namelijk Rutger Jan Schimmelpenninck (van 31 oktober 1761 tot 25 maart 1825).
  • Im Jahr 1800: Quelle: Wikipedia
    • 20. März » In der Schlacht von Heliopolis schlägt die französische Expeditionsarmee unter dem Befehl von Jean-Baptiste Kléber osmanische Truppen unter dem Großwesir Jussuf Pascha vernichtend.
    • 2. Mai » Anthony Carlisle und William Nicholson gelingt es, Wasser mittels elektrischen Stroms in Wasserstoff und Sauerstoff zu spalten. Diesen Vorgang wird Michael Faraday dementsprechend als Elektrolyse bezeichnen.
    • 7. Mai » US-Präsident John Adams unterzeichnet ein Gesetz, mit dem aus einem Teil des Nordwestterritoriums das Indiana-Territorium als Hoheitsgebiet der Vereinigten Staaten hervorgeht. Das Gesetz tritt am 4. Juli in Kraft.
    • 15. Mai » Im Londoner Theatre Royal Drury Lane verübt James Hadfield ein Attentat mit einer Pistole auf den britischen König GeorgIII. Der Herrscher bleibt unverletzt, der Attentäter wird festgenommen.
    • 1. November » US-Präsident John Adams bezieht seinen neuen Amtssitz, das spätere Weiße Haus.
    • 3. Dezember » Im Zweiten Koalitionskrieg besiegt das französische Heer unter General Jean-Victor Moreau in der Schlacht bei Hohenlinden die von Erzherzog Johann von Österreich kommandierten österreichisch-bayerischen Streitkräfte. Der Erfolg ermöglicht das Vorrücken in Richtung Wien und stärkt das politische Gewicht Napoleon Bonapartes.
  • Die Temperatur am 20. November 1845 war um die 10,0 °C. Der Wind kam überwiegend aus Süd-Westen. Charakterisierung des Wetters: half bewolkt regen . Quelle: KNMI
  •  Diese Seite ist nur auf Niederländisch verfügbar.
    De Republiek der Verenigde Nederlanden werd in 1794-1795 door de Fransen veroverd onder leiding van bevelhebber Charles Pichegru (geholpen door de Nederlander Herman Willem Daendels); de verovering werd vergemakkelijkt door het dichtvriezen van de Waterlinie; Willem V moest op 18 januari 1795 uitwijken naar Engeland (en van daaruit in 1801 naar Duitsland); de patriotten namen de macht over van de aristocratische regenten en proclameerden de Bataafsche Republiek; op 16 mei 1795 werd het Haags Verdrag gesloten, waarmee ons land een vazalstaat werd van Frankrijk; in 3.1796 kwam er een Nationale Vergadering; in 1798 pleegde Daendels een staatsgreep, die de unitarissen aan de macht bracht; er kwam een nieuwe grondwet, die een Vertegenwoordigend Lichaam (met een Eerste en Tweede Kamer) instelde en als regering een Directoire; in 1799 sloeg Daendels bij Castricum een Brits-Russische invasie af; in 1801 kwam er een nieuwe grondwet; bij de Vrede van Amiens (1802) kreeg ons land van Engeland zijn koloniën terug (behalve Ceylon); na de grondwetswijziging van 1805 kwam er een raadpensionaris als eenhoofdig gezag, namelijk Rutger Jan Schimmelpenninck (van 31 oktober 1761 tot 25 maart 1825).
  • Im Jahr 1845: Quelle: Wikipedia
    • Die Niederlande hatte ungefähr 3,1 Millionen Einwohner.
    • 11. März » Nachdem der Vertrag von Waitangi aus dem Jahre 1840 von den Briten gebrochen worden ist und der Māori-Stammesführer Hone Heke aus diesem Grund einen britischen Fahnenmast mehrfach umgesägt hat, beginnt der Fahnenmastkrieg als Teil der Neuseelandkriege zwischen den Māoristämmen und den Briten.
    • 9. April » Die Oper Der Traum der Christnacht von Ferdinand von Hiller mit dem Libretto von Carl Gollmick hat seine Uraufführung in Dresden.
    • 1. Juli » Im Kanton Basel-Stadt wird die erste mehrfarbige Briefmarke der Welt ausgegeben, die unter Philatelisten als Basler Taube bekannt wird.
    • 12. August » Während des Leipzigbesuchs des sächsischen Prinzen Johann erschießt das königliche Militär mehrere Leipziger Bürger. Anschließend kommt es zu Protestkundgebungen.
    • 2. Dezember » US-Präsident James Knox Polk verkündet vor dem Kongress, dass die Monroe-Doktrin konsequent durchzusetzen sei und dass die USA ihre Sphäre im Westen aggressiv erweitern würden, um ihrem göttlichen Auftrag nach Expansion zu entsprechen.
    • 20. Dezember » Das 2. Klaviertrio von Felix Mendelssohn wird in Leipzig uraufgeführt.


Gleicher Geburts-/Todestag

Quelle: Wikipedia

Quelle: Wikipedia


Über den Familiennamen Nijdam

  • Zeigen Sie die Informationen an, über die Genealogie Online verfügt über den Nachnamen Nijdam.
  • Überprüfen Sie die Informationen, die Open Archives hat über Nijdam.
  • Überprüfen Sie im Register Wie (onder)zoekt wie?, wer den Familiennamen Nijdam (unter)sucht.

Die Familienstammbaum Smit, Zimmermann-Veröffentlichung wurde von erstellt.nimm Kontakt auf
Geben Sie beim Kopieren von Daten aus diesem Stammbaum bitte die Herkunft an:
Erik Smit, "Familienstammbaum Smit, Zimmermann", Datenbank, Genealogie Online (https://www.genealogieonline.nl/stamboom-smit-zimmermann/I23504464.php : abgerufen 2. Mai 2024), "Klaas Cornelis Nijdam (1774-1845)".