Beroep: Koopman, gepatenteerd huidenzouter en droger, commissionair in vetten, expediteur.
Hermanus krijgt op 6-5-1853 van B. en W. van Nijmegen de concessie tot het oprichten van een huidendrogerij op de zolders van het pakhuis Korenmarkt Wijk D no. 327, ofschoon verscheidene omwonenden hiertegen bezwaar hebben aangetekend. Voorwaarde is wel dat hij het raam aan de zuidwest-zijde altijd gesloten zal houden.
Erg breed zal Hermanus het niet hebben gehad. Van zijn oom, landdeken Triebels, leent hij namelijk onderhands f 450, - tegen 4%, zonder dit ooit aan hem te hebben terugbetaald. Bij diens overlijden (1869) is hij bovendien nog zeven jaar rente schuldig. Verder heeft zijn eerdervermelde
oom hem beleend met twee obligaties van/ 1000, - van 4 en 5%. Wanneer deze overlijdt is daarvan sedert acht jaren geen rente verantwoord en worden de schuldvorderingen met de rente 'wegens totale insolventie' van de schuldenaar gewaardeerd in de boedel van de deken Triebels op het bedrag van één cent31 .
Omstreeks 1860 vestigt Hermanus zich samen met zijn neef Henricus Jacobus Hubertus (Henri) Triebels, koopman in huiden, vellen, leder en traan aan de Pepergas. Het is niet helemaal duidelijk in hoeverre zij hun zaken combineren. In ieder geval voert Herman voor een aanzienlijk deel de zakelijke correspondentie voor zijn neef, richt brieven aan de leveranciers, schrijft de wissels uit, enz. In de eerste vier maanden van 1863 gaat de handel van Henri dramatisch achteruit.
Een faillissement volgt en al gauw constateert de curator, mr. W. Franc ken N. Gz. allerlei onregelmatigheden. Er zijn grote partijen koopmansgoederen aangekocht met het faillissement in zicht en tegen dumpprijzen van de hand gedaan. Daarbij zijn wissels getekend op de Associatie Cassa te Amsterdam zonder dat er provisie aanwezig was. Grote partijen handelswaar, oplopend in waarde tot/ 11.760, - zijn spoorloos verdwenen. Henri, die bedrieglijke bankbreuk ten laste wordt gelegd, weet zich aan de greep van de justitie te onttrekken. Hermanus echter, zich wellicht van geen kwaad bewust, wordt gearresteerd op verdenking van medeplichtigheid. Dit vermoeden is gebaseerd op zijn samenwerking met de bankbreukige én zijn 'neefschap'. Na inzage in de financiële administratie acht de rechter diens medeplichtigheid bewezen, ondanks het ontkennen door Hermanus iets te hebben geweten van de kwade bedoelingen van Henri.
Bij arrest van het provinciaal gerechtshof in Gelderland van 28-10-1863 wordt hij schuldig verklaard aan de misdaad van medeplichtigheid aan bedrieglijke bankbreuk en veroordeeld tot een confinement in een rasp- of tuchthuis voor de tijd van zes achtereenvolgende jaren, en solidair
met de medebeschuldigde in de kosten van het geding. Nadat ook zijn cassatieverzoek door de Hoge Raad op 12-1-1864 is verworpen, wordt hij in april daaraanvolgend overgebracht naar het Huis van Opsluiting en Tuchtiging te Leeuwarden, alwaar hij tot aan zijn ontslag op 27-10-1869
geïnterneerd blijft. Daarna vestigt hij zich wederom in Nijmegen.
Blijkens het patentregister van 1870 en 1871 is hij opnieuw huidenzouter; in laatstgenoemd jaar heeft hij zich aan de Oude Haven gevestigd
en wordt als beroep tevens commissionair of commissiehandelaar vermeld. Het aantal knechts in zijn dienst blijft beneden de drie. In later jaren wordt hij ook veelal vettenhandelaar genoemd. Hij trekt enige tijd op met het gezin van zijn broer Anton. Na een verblijf in Krefeld wordt hij
in 1890 ambsthalve bij zijn zuster Josephine ingeschreven. Op 19 augustus van dat jaar volgt hij zijn broer Anton en diens gezien naar Molenbeek. Vervolgens vestigt hij zich in Brussel.
.
Die angezeigten Daten haben keine Quellen.