Familienstammbaum Mentink » Peter Johannes Marinus "Piet" van de LAAK (1899-1972)

Persönliche Daten Peter Johannes Marinus "Piet" van de LAAK 

• Spitzname ist Piet.
• Er wurde geboren am 30. September 1899 in Hengelo (O).
• Beruf: Kon.Marechaussee.
• Er ist verstorben am 18. Februar 1972 in Groningen, Groningen, Nederland, er war 72 Jahre alt.
• Er wurde eingeäschert am 23. Februar 1972 in Groningen, Groningen, Nederland.
• Ein Kind von Gerardus Johannes Maria van de LAAK und Geertrui KOSTERINK
• Diese Information wurde zuletzt aktualisiert am 6. April 2022.

Familie von Peter Johannes Marinus "Piet" van de LAAK

Er ist verheiratet mit Elizabeth FELLINGER.

Sie haben geheiratet am 5. Oktober 1925 in Hoogezand, er war 26 Jahre alt.

Kind(er):

1. Gerardus Johannes van de LAAK  1926-2014 
2. Johannes Harmannus van de LAAK  1928-2012 
3. Adrianus Josephus Anthonius van de LAAK  1930-1984
4. (Nicht öffentlich)
5. (Nicht öffentlich)

Notizen bei Peter Johannes Marinus "Piet" van de LAAK

Levensloop van Peter J.M. van de Laak. Door hemzelf opgetekend in januari 1947.

Op 30 September 1899 werd ik te Hengelo (O) geboren. Toen ik 2 jaar oud was, verhuisden mijn ouders nar Rotterdam en op mijn 7e jaar van daar naar Enschede. Na aldaar 2 jaar de lagere school bezocht te hebben, keerden mijn ouders naar Hengelo terug. Inde laatstgenoemde plaats doorliep ik met goed gevolg de resterende klassen van de lagere school en trad in 1912 (Ik was de oudste van zeven kinderen) in dienst van de Gebr. Stork en Co., de bekende machinefabriek.
In dit grootbedrijf begon ik als loopjongen, was vervolgens ruim een jaar werkzaam op een kantoortje in een der afdeelingen van deze fabriek en werd tenslotte, volgens den gewonen gang van zaken, als leerling in de afdeeling metaaldraaierij geplaatst. Tot het einde van 1918 was ik als zodanig werkzaam. Gedurende de jaren 1912 – 1918 bezocht ik de aan het bedrijf verbonden fabrieksschool, welk onderwijs, blijkens een aan mijn verstrekt getuigschrift, minstens gelijk te stellen is met 4 jaar MULO zonder vreemde talen. Bovendien werd, hetgeen minder terzake doet, gedurende al die jaren het eveneens verplicht vakteekenonderwijs door mij gevolgd.
In 1918 nam ik ontslag en werkte vervolgens eenige maanden als metaaldraaier bij een kleinen patroon te Delden totdat ik op 20 Maart 1919 als dienstplichtige onder de wapens moest komen.
Ik werd ingedeeld bij de infanterie te Ede. Vooraf had ik moeite gedaan bij een bereden wapen te worden ingedeeld, omdat ik voornemens was na afloop van mijn diensttijd naar het bereden gedeelte van het wapen de Kon. Marechaussee over te gaan. Op 20 December 1920 ging ik met groot verlof. Intusschen had ik een verzoek ingediend om bij het Wapen te worden geplaatst, waarop goedgunstig was beschikt. In afwachting van mijn indiensttreding werd ik op verzoek als soldaat geplaatst bij een grenswachtbataljon in Enschede. Op 26 Maart 1920 was het de groote dag waar ik reeds enige jaren naar had verlangd: waardig gekeurd te worden om te worden opgenomen in het Korps Kon. Marechaussee.
Het politievak trok mij reeds lang sterk aan, zonder dat ik evenwel den omvang van de politietaak kende of vermocht te bevroeden. Ik was mij er echter wel van bewust, dat die taak mij alleen bevrediging zou schenken, indien ik deze binnen het korpsverband der Kon. Marechaussee zou mogen vervullen. Was het de wijze waarop dit Korps gezag afdwong dan wel de rijke afwisseling van taken en dienstverrichtingen waardoor het politievak in den vollen omvang werd beoefend, dat mij aantrok? Ik vermoed beide, want het zou nooit in mij zijn opgekomen naar de gemeentepolitie te solliciteren.
Na een halfjaarlijksche opleiding aan het Depot Kon. Marechaussee te Apeldoorn, waar ik behalve de voorgeschreven lessen wetskennis en voorschriften ook rijlessen kreeg, werd ik in September 1920 in den practischen politiedienst op brigade Hoogezand geplaatst.
In September 1922 slaagde ik te Amsterdam voor het politiediploma met aanteekening van den A.N.P.B., en wel met het hoogste aantal punten van dien dag, zooals mij later uit de publicatie van het examenverslag bleek.
In Maart 1924 werd ik geplaatst op den cursus voor onderofficier aan het Depot te Apeldoorn. Zoowel met mijn maandcijfer als met het examencijfer mocht het mij gelukken den kop te nemen en te houden. Ik slaagde met lof als nummer 1 van ongeveer 30 cursisten en mocht bij de bekendmaking van de examenuitslag van den H.E.G. Heer Depotcommandant, den Majoor Kappelhof, een bijzonder compliment in ontvangst nemen met de mededeling, dat mijn eindcijfer zoo ver boven dat der anderen lag, dat indien het predicaat met veel lof nog zou hebben bestaan, ik dit ten volle zou hebben verdiend.
Hierna werd ik teruggeplaatst naar de brigade Hoogezand en ging op 15 Augustus 1925 met huwelijkstoestemming naar de brigade Appingedam.
Gedurende de cursussen aan het Depot Kon. Marechaussee in 1920 en 1924 had ik het voorrecht schoolonderwijs te ontvangen van de nu nog aan dit instituut verbonden leeraar, den weledelen heer Van der Meij, die wellicht bereid zal zijn daaromtrent inlichtingen te geven.
Voorts volgde ik gedurende de jaren 1920 – 1926 op genoemde brigade met succes het verplichte schoolonderwijs, hetgeen door het gering aantal deelnemers niet klassikaal geschiedde, maar min of meer was afgestemd op de individuele kwaliteiten en vermogens. Een schooldiploma bestond in die jaren nog niet. Aangezien ik vroeger op school wat Fransch geleerd had, heb ik in aansluiting daarop in die jaren ook nog wat van die taal opgestoken. De drukke en ongeregelde werkkring op een bereden brigade was oorzaak, dat ik daar niet verder mee kon gaan.

Op den 1e Februari 1927 werd ik bevorderd tot wachtmeester titulair en op 1 Mei 1928 volgde mijn aanstelling tot wachtmeester.
In 1930 werd ik verplaatst naar de brigade Stadskanaal, alwaar ik 7 jaren als enigste wachtmeester voor al het belangrijke justitiële werk kwam te staan. Deze jaren zijn wat dat aangaat, de mooiste en leerrijkste van mijn gehelen diensttijd geweest. Ik had aldaar het genoegen vele en belangrijke zaken te onderzoeken. De brigade Stadskanaal ressorteerde voor het grootste deel onder het Arrondissement Groningen, bij welke Rechtbank in die periode mr. A.W. Baron van Imhoff als waarnemend substituut Officier van Justitie fungeerde.
Ondanks drukke bezigheden, vond ik te Stadskanaal den tijd de wereldhulptaal Esperanto te leeren, waarna ik uit liefhebberij correspondeerde met vele landen in en buiten Europa.
Te Stadskanaal had ik het voorrecht te dienen onder de bevelen van den huidigen Inspecteur-Generaal der Rijkspolitie, die toentertijd Kapitein Districtscommandant te Assen was. Genoemde Districtscommandant voegde mij, toen hij afscheid nam van het personeel in verband met zijn bevordering tot Majoor Divisiecommandant te ’s Hertogenbosch, waarderende woorden toe, waarbij ik tevens uit zijn mond mocht vernemen, dat hij mij tot een der beste krachten in het District rekende.
In 1937 werd ik, doordat mijn woning werd afgekeurd, verplaatst naar de brigade Winschoten. Aldaar werd ik op 1 November 1937 bevorderd tot wachtmeester 1e klasse en geplaatst op de lijst van hen, die de geschiktheid bezaten voor brigadecommandant.
Op 1 Augustus 1940 volgde mijn bevordering tot Opperwachtmeester en de brigade Ter Apel werd mij in verband daarmede als toekomstige standplaats aangewezen. Voor ik echter daarheen kon vertrekken, werd ik bestemd om met ingang van 15 Oktober 1940 de functie te vervullen van wetteninstructeur aan het Depot Kon Marechaussee, met als standplaats Milligen, alwaar het 2e Eskadron was gelegerd. Tot Juli 1942, toen het Depot in het kader der op handen zijnde reorganisatie werd opgeheven, bleef ik als zoodanig werkzaam aan cursussen voor jonge menschen en toekomstige onderofficieren.
Ten gevolge van het feit dat voor het afvloeiend personeel emplooi moest worden gezocht, kreeg ik, toen de Commandant van het Afwikkelingsbureau Depot Kon. Marechaussee opdracht kreeg twee van zijn menschen aan te wijzen voor een detachering aan het P.O.B. te Schalkhaar, het bevel mij aldaar te vervoegen voor het geven van theoriewetten aan politieadspiranten.
De tijd aldaar doorgebracht vormt een hoofdstuk op zich zelf en ik meen daarover op deze plaats maar niet verder uit te weiden. Indien gewenscht, zou dit alsnog kunnen geschieden.
Het laatste halfjaar van de bezettingstijd was ik werkzaam bij de gemeentepolitie te Apeldoorn en in den herfst van 1945 werd ik door het Directoraat-generaal der Ned. Politie overgeheveld naar het Gewest Arnhem der Rijkspolitie.
Bij de bevrijding werd ik niet gestaakt. Enige weken later werd ik geplaatst bij de P.R.A. te Apeldoorn, aanvankelijk als rechercheur en sinds April 1946 ben ik werkzaam in de functie van juridisch adviseur.
Door voortdurend kennis te nemen van de politievakliteratuur en door zelfstudie heb ik gestreefd op de hoogte te blijven van datgene wat voor een goede vervulling van de politietaak noodig is, zonder mij evenwel in een of anderen bijzonderen tak van het vak te specialiseren.
Cursussen, die het vermelden waard zijn, heb ik niet gevolgd. Bij belangrijke cursussen genoten meestal de onberedenen de voorkeur. Hierdoor komt het, dat ik behalve terzake van een korte en onbelangrijke leergang in dectyloscopie geen andere diploma’s dan de gewone, als zwemmen, E.H.B.O., teekenen van de politieteekenschool, heb aan te bieden.
Sinds 1926 ben ik gewend al het schriftelijk werk op een mij in eigendom toebehoorende schrijfmachine te typen. In 1928 kwam ik in het bezit van een rijbewijs A, doch door omstandigheden kon ik het motorrijden niet onderhouden.
Volledigheidshalve vermeld ik, dat ik den ~R.K. godsdienst belijd, dat ik 5 kinderen heb in den leeftijd van 9 – 20 jaar, dat de oudste deze maand als militair naar Indië vertrekt, dat een 18 jarige zoon voor onderwijzer studeert aan een internaat te Hilversum, dat de 3e zoon dit jaar examen doet voor het ULO-diploma om wanneer hij slaagt zoo spoedig mogelijk een H.B.S.-opleiding zal gaan volgen, dat daarop volgende dochters resp. een ULO-school en een lagere school bezoeken.
Daar de ervaring mij heeft geleerd, dat verandering van onderwijsinrichting gedurende de studiejaren funest is voor de kinderen, zou ik bij het in aanmerking komen voor de functie van recherchespecialist, plaatsing als zoodanig bij den Staf van het District Apeldoorn ten zeerste op prijs stellen in het belang van het onderwijs mijner kinderen.
Tenslotte mogen enige uittreksels volgens van een brief van den Heer Kolonel-Inspecteur Kon. Marechaussee van 1938 en daarmede verband houdende bijlagen:
Brief van Kolonel-Inspecteur Van Selm:
“Met waardering heb ik kennis genomen van de diensten van dit personeel, in het bijzonder van die van Kapitein Vander Kroon, van de wachtmeester te paard der 1e klasse Van de Laak van de 4e Divisie….”
Brief van Majoor Versteegh, Divisiecommandant:
“Districtscommandant Groningen wordt verzocht den wachtmeester te paard der 1e kalsse Van de Laak mijn bijzondere tevredenheid te doen kennen.”
Rapport Kapitein van der Kroon aan den Heer Inspecteur:
“Ik teken hierbij aan, dat in geen geval een en ander aanleiding of oorzaak is geweest van enig incident. Van de zijde van de Haagsche bereden politie hoorde ik niets dan lof over de paarden. Bij het grootste lawaai, gezwaai met vlaggen en muziek stonden de meeste onbewegelijk stil.
Bij de dag- en avondrijtoeren, welke H.M. de Koningin op 1 September tusschen 16 en 22 uur ’s middags en ’s avonds maakte hebben de paarden uitstekende diensten bewezen.
Zoo werd mij door den Hoofdcommissaris van Politie medegedeeld en werd mij bevestigd door den Kolonel Jhr. W.C.M. de Jonge van Ellemeet, Adjudant van H. M. de Koningin dat op den Z.O. Binnensingel des avonds toen het opgedrongen publiek de doorgang van de auto van H.M. de Koningin dreigde te beletten, een wachtmeester te paard, naast de auto rijdende, de doorgang te samen met een bereden agent van politie heeft vrijgemaakt en gehouden. Deze onderofficier bleek de wachtmeester te paard der 1e klasse Van de Laak P.J.M. van de brigade Winschoiten te zijn geweest. Het handig en snel optreden werd door den Kolonel zeer geroemd.”

Apeldoorn, 2 Januari 1947.
De Opperwachtmeester,
P.J.M. van de Laak

Haben Sie Ergänzungen, Korrekturen oder Fragen im Zusammenhang mit Peter Johannes Marinus "Piet" van de LAAK?
Der Autor dieser Publikation würde gerne von Ihnen hören!

Zeitbalken Peter Johannes Marinus "Piet" van de LAAK

Klicken Sie auf den Namen für weitere Informationen. Verwendete Symbole:  Großeltern    Eltern    Geschwister    Kinder