Op 07-05-1749 werdJacobus ook nog in de prot Nieuwe Kerk in Den Haag gedoopt!
Jacobus is in dezelfde kerk gedoopt als zijn oom Simon van Maastrigt.
Bij de katholieke doop waren grootvader Jacobus Radix en grootmoeder Anna Lesander doopgetuigen.
Bij de doop in de hervormde kerk grootmoeder Anna Lesander en grootvader Theunis van Mastrigt, die alleen getuige in naam was. Hij is waarschijnlijk vervangen door iemand anders.
(1) Er ist verheiratet mit Johanna Catharina van Lenterop.
Die Erlaubnis zur Eheschließung wurde am 24. September 1773 in Leiden erhalten.Quelle 3
Jacobus Radix, cladschilder, jongeman van 's Hagen, wonende aldaar met Maria van Mastricht zijn moeder, wonende te Bodegraven, met Johanna Catharina van Lenderop, jonged. van Leyden, wonende op den hoek van de Agnietensteeeg met Jan van Lenterop, haar vader wonende op de Middelstegragt.
Het was niet altijd koek en ei tussen Jacobus en Catharina:
08-05-1790 (Vierschaarboek Moerkapelle )
Jacobus Radix, collecteur van de onbeschreven middelen alhier, verklaart dat zijn vrouw Catharina van Lenterop, "onder frivole beschuldiging van ontrouwe welk uit jalosie en ligtgelovigheid haaren oorsprong hebbende des suppliants woning te verlaten ofwel weygeragtig te zijn om den suppliant in zijn verblijf te volgen en zich alzoo aan de maritale magt te onttrekken, hij suppliant alle die beleedigingen met den uiterste bedaardheid had verdraagen, gestadig in de hoop levende dat zijn voornoemde huisvrouw overtuigd van zig misgreepen te hebben, haare schuld bekennen en als een berouw hebbende vrouw zich wederom de liefde en genegenheid van den suppliant zoude hebben tragten waardig te maaken.
Dan dat de suppliant in die hoop teleurgesteld zijnde en gaarne alles op de zagste wijze willende behandelen ten rade was geworden alvoorens eenige regtsmiddelen te gebruiken of employ te maken van die gestrenge middelen welke hem als een ten hoogste beleedigt man zijn competeerende, bij schriftelijke insinuatie van date en door de gerechtsbode van de Moerkapelle en Wildevenen geexploiteerd 16 january 1790, zijn meergemelde huisvrouw heeft doen aanzeggen ..." om binnen 8 dagen "wederom ten huyze en onder de maritale magt van de suppliant te koomen".
Zij heeft hieraan niet voldaan. Daarop verzoekt suppliant echtscheiding: "tegens deselve in cas van malicieuse desertie ter dissolutie van hunlieder huwelijk".
12-06-1790 Rechtdag. Jacobus Radix en zijn vrouw Catharina Lenterop, "binnenstaande, heeft het gerecht dezelve getragt te vereenigen".
14-08-1790 Rechtdag . Jacobus Radix verzoekt beschikking op eerder verzoekschrift.
Goedgevonden Catharina van Lenterop toe te wijzen de procureur Daniel Pitton.
(2) Er ist verheiratet mit Sara Magdalena van Aelst.
Die Erlaubnis zur Eheschließung wurde am 13. Oktober 1809 in Bleiswijk en Hillegersberg erhalten.Quelle 2
Sie haben geheiratet am 29. Oktober 1809 in Bleiswijk.Quelle 4Voorburg 17-03-1779. Jacobus koopt hier een huis aan de Herenstraat zuidzijde.
De weduwe Cornelia Worsde mag haar leven lang gebruik maken van het voorkamertje
en de binnenkamer. Koper heeft het gemeenschappelij gebruik van de zolder, het zogenaamde zomerhuisje, de pomp,
regenbak, het secreet en de werf. Mede verkocht de toon- en voetenbank, de winkel met de planken, blikken, trommels
Som: 1.400,- en voor de roerende goederen 50,- (+ schuldbekentenis aan Willem van Dorp van 1.000,-)
Voorburg 27-02-1787. Jacobus (nu te Rotterdam) verkoopt het huis aan Arie Hakman
Som: Belast met een hypotheek van 1.000,- t.b.v. Willem van Dorp; daarboven nog 1.200,-
(+ schuldbekentenis van 1.000,- t.b.v. Arent van Dorp)
Beroepen
1773 kladschilder in Den Haag,
26-05-1779 Jacobus kreeg toestemming om in Voorburg droge koffie en thee te mogen verkopen.
1782 schildersbaas in Voorburg
1787 gaarder, belastinginspecteur in Moerkapelle
03-07-1795 ambachtsbewaarder te Bleiswijk in een fransgezind bestuur.
1799-1804 gemeentesecretaris Bleiswijk
Voor Jacobus zijn functie als gaarder werd verwacht dat men zelf een som geld ter beschikking had. Zijn moeder stond meerdere malen borg voor hem:
30-05-1787 verklaarde Maria van Mastrigt voor 600 gulden borg te staan voor haar zoon Jacobus Radix, 'gaarder over alle des gemeenelands consumptieve middelen over de Moercapelle en ressorte van dien'. ( Not Arch Woerden )
06-12-1791 verklaarden Maria van Mastrigt en Rudolph Wettli borg te staan voor haar zoon Jacobus Radix, 'gaarder over alle des gemeenelands consumptieve middelen over Blijswijk en ressorte van dien', met een bedrag van 750 gulden. ( Not Arch Woerden )
03-12-1796 verklaarde Maria van Mastrigt, 'wettige gesepareerde huijsvrouw van Rudolph Wettli' voor 750 gulden borg te staan voor haar zoon Jacobus Radix, 'gaarder over alle des gemeenelands consumptieve middelen over Blijswijk en ressorte van dien'. ( Not Arch Woerden )
Na de Franse inval in1795 kwam er in Bleiswijk ambachtsbestuur met o.a Jacobus dat ging besturen in de geest van de Franse Revolutie.
BESTUURSWISSELING
Aanvankelijk bleven na de Bataafsche omwenteling van januari 1795 de bestuurders gewoon op hun post zitten. Maar op 8 april 1795 veranderde dit. Jacobus Radix, Cornelis van Haastregt, Jan Dirkszn. Kuiper en Willem Jente werden tot leden van het Comite van Waakzaamheid aangesteld. Op 3 juli werden Jan van Lodenstein (geneesheer)en Jacobus Radix (belastinginspecteur) ambachtsbewaarders en op 17 september werd Geurt Quint in plaats van Lambertus van Kouwenberg door de stemgerechtigde inwoners van Bleiswijk tot baljuw gekozen. Van Kouwenberg bleef slechts secretaris.
FRANSE KORPORAAL
Op 23 september 1795 verscheen voor Van Kouwenberg de onlangs aangestelde gerechtsbode Jan van Leeuwen met zijn bodebus, die hem om 12 stuivers kwam vragen voor de logementskosten van een Franse korporaal die met zijn vrouw en twee kinderen in de herberg van Jan Oepkes verbleef. De secretaris schreef hierna een kort briefje naar Radix. Diezelfde avond kwam Radix bij Van Kouwenberg thuis langs en deed hem op zakelijke wijze bericht dat deze gelden in opdracht van het Comite van Waakzaamheid uitging en opgebracht moesten worden door die inwoners die geen ruiter had ingekwartierd. De keuze was betalen of alsnog een ruiter te logeren. Even zakelijk antwoordde Van Kouwenberg dat hij niet in het minst wilde "inhalen" of bedenking maken tegen de noodzakelijkheid om in Bleiswijk ruiters of militie te hebben gestationeerd maar waarschuwt Radix vooral voor nog grotere ontevredenheid onder de Bleiswijkse bewoners. Bovendien ontging hem de noodzaak en aard van deze omslag. Hij twijfelde of het Comite wel bevoegd in was om buiten de municipaliteit om een dergelijke omslag af te kondigen. In de eerstvolgende vergadering van de municipaliteit stelde Van Kouwenberg dit aan de orde. Schout Geurt Quint legde uit dat deze kosten door hogerhand zijn opgelegd. In dit bedrag van f 10,-- per week is die van het paard niet bij inbegrepen. Op dat moment waren in Bleiswijk nog 8 ruiters geinstalleerd die bij de installatie van het nieuwe bestuur aanwezig waren geweest. De municipaliteit ging hiermee akkoord maar drong ook op een spoedig vertrek van de ruiters aan.
SCHUTTERIJ
Ook op 23 september 1795 werd op verzoek van Jan Hof, Gerrit Jente en Gerbrand Bruining besloten een schutterij of burgerwacht op te richten met de daarbij behorende burgerkrijgsraad waar ook Quint, Radix en Van Lodenstein deel van gingen uitmaken. Onder klokkengeklep werd op 24 september aan het raadhuis en aan de Kruisweg bekendmakingen opgehangen voor vrijwilligers om zich hierbij aan te sluiten. Wapens waren al reeds voorhanden, deze lagen opgeslagen in het raadhuis. Uiteindelijk werd in mei 1796 de schutterij officieel opgericht en vrijwilligers konden zich definitief in herberg Rome laten inschrijven.
DS. DE KOE
In februari 1797 gaf de Gereformeerde predikant, ds. Hendrik de Koe, tijdens een kerkdienst op de woensdagavond in de dorpskerk openlijk toe "dat hij een onderworpen Prinsman was" om vervolgens in zijn nagebed te bidden voor "de herstelling der afgezette predikanten". Deze woorden kwamen bij schout Geurt Quint over als in strijd met de belofte van de predikant aan de municipaliteit. Hij voelde zich verplicht deze woorden over te brengen aan de municipaliteit, zodat deze naar bevind van zaken kon handelen. Zij gaven dit door aan het Comite van Binnenlandse Correspondentie.
BEZWAREN DIVERSE BURGERS TEGEN HET BESTUUR
Het merendeel van de Bleiswijkers waren op zijn zachtst gezegd niet gelukkig met deze hele gang van zaken, Oranjegezind zoals zij waren. Met name met de personen van Quint, Radix en Van Lodenstein hadden zij veel moeite. De verplichte bijdrage aan de schutterij was ook iets wat hen niet aanstond. Op 10 augustus 1798 kwamen namens hen de volgende personen in de vergadering van de municipaliteit de rechtmatigheid van deze contributie aan de orde stellen. Woordvoeder was Johannes Geijl, gemeentegeneesheer (de latere wethouder), Freek Lakeman (schoolmeester), Adrianus Hagesteijn, Roel van Wilgenburg, Gerrit Janknegt, Willem Westhoek, Jan Buitenhuijs, Jan Oepkes (de herbergier), W.H. van Mazijk en Maarten van der Witt. Desnoods, zo stelden zij, zouden zij gaan "doleren". Na rijp beraad besloot de municipaliteit deze bijdrage op te schorten. De schutterij of burgerwacht bleek nog geen jaarrekeningen te hebben ingediend zodat controle niet mogelijk was. Bovendien wezen Geijl c.s. op het feit dat de municipaliteit vanaf 1795 nog geen jaarrekeningen hadden opgesteld. Bovendien was het bij hen bekend dat Quint c.s. zichzelf een hoger saldo van in totaal f 1.100,-- hadden toegekend dan waar zij recht op hadden. Maar vooral wilden zij dat de Bleiswijkse burgers hun eigen bestuur konden kiezen, die zij omschreven als "lieden die hun op willekeurige wijze zijn opgedragen". Het lijkt erop dat zij vooral in Quint en Radix geen vertrouwen hadden, daarnaast bleken twee leden van het bestuur niet te kunnen lezen of schrijven. Hierover schreven zij een brief, ondertekend door Willem Westhoek, naar de Eerste Kamer der Vertegenwoordigende Lichaam van het Bataafse Volk. Ter verweer schreef de municipaliteit ook een brief naar het hetzelfde orgaan.
Daarin schreef de zittende regenten, en dan in het bijzonder Jacobus Radix, dat zij deze aantijgingen van Geijl, Westhoek c.s. zowel "honend als der waarheid onterend (ervaarden)... beschouwd hebben met die billijke verontwaardiging welke de klagers met recht verdienen...". Het liefst zouden zij dit verzoek "met een verachtende stilzwijgen ... passeren", in het vertrouwen dat het uitvoerend bewind van de Bataafse Republiek een onpartijdig onderzoek zou instellen en "het ware van het valse zeer wel zouden weten te onderscheiden". De regenten schreven dat er eerder al gelegenheid was gegeven tot bestuurlijke veranderingen maar dat toen niemand reageerde. Hierin werden de namen van Willem Westhoek en Freek Lakeman in het bijzonder genoemd. Maar vooral namen zij kwalijk dat verschillende ondertekenaars uitgesproken Oranje-aanhangers waren zoals Gerrit Janknegt die al in 1787 en nadien "steeds als een ijveraar van Oranje onderscheiden heeft", en Roel van Wilgenburg die zich door het hardop roepen van "Oranje Boven!" aan "criminele oprispingen" schuldig heeft gemaakt. Met moeite, zo schreven zij, konden zij hem uit handen van de baljuw van Bleiswijk en Schieland houden. De municipaliteit eindigde dat volgens hen de brief van Westhoek c.s. "niets dan bitterheid ademt".
MISHANDELING IN DE DORPSKERK
Tot een dieptepunt in de verhouding tussen het patriottische bestuur van Bleiswijk en hun burgers kwam in december 1798. Eerder wees het bestuur voor de opgerichte burgerwacht (de Nationale Garde/schutterij) de dorpskerk als exercitieplaats aan. Weliswaar voorzag de Provisionele Krijgsraad van Bleiswijk (toen bestaande uit Jacobus Radix, J. van Dieten en Gerbrand Bruining) dat "zulk een lieden, die niet gunstig over onze wapening dachten, mishagen zou". De krijgsraad was echter van mening dat "een kerkgebouw, hoe heilig men het ook achten mocht, door een stille en uitgeregelde wapenoefening geenszins ontheiligd wordt". Zij hoopte dat dominee Hendrik de Koe dit misnoegen weg zou nemen, maar het tegendeel is het geval. Openlijk deelde hij zijn misnoegen mee en liep hierin zelfs voorop. Op een dinsdagavond in december was de tamboer bezig voorbereidingen te treffen voor de exercitie in de kerk toen hij in de kerk in het donker van achteren werd gegrepen en mishandeld. Gerbrand Bruining schreef boos dat "zulke laagheden meent men te mogen plegen in een gebouw, dat voor onze wapenoefening te heilig acht. En waarschijnlijk had men nog meer dergelijke boevenstukken in het oog. Boevenstukken, welke hetzelfde gebouw misschien met burgerbloed hadden kunnen bezoedelen". De Bleiswijkse krijgsraad bij monde van Gerbrand Bruining was zo beledigd door het gebeuren dat zij deze euveldaad zelfs als een aanranding van de gehele Nationale Garde der ganse Republiek beschouwden. Uiteraard drong Bruining bij de municipaliteit aan op strenge straffen tegen deze "aanleggers en uitvoerders van het gepleegde boevenstuk".
( Oorspronkelijk bron is een bloemlezing in de gemeente Bleiswijk)
Jacobus Radix | ||||||||||||||||||
(1) | ||||||||||||||||||
Johanna Catharina van Lenterop | ||||||||||||||||||
(2) 1809 | ||||||||||||||||||
Sara Magdalena van Aelst |