Er hat eine Beziehung mit Maatje Cornelisse Bolet.
Kind(er):
Scherpenisse rond het jaar 1000
Hoewel de oudste sporen van bewoning die op het eiland Tholen zijn gevonden dateren van rond het begin van onze jaartelling, is het niet steedsde bewoond geweest. In het laatste kwart van de derde eeuw werd de zee actief met als gevolg dat de bewoners deze streek moesten verlaten. Tijdens deze transgressiefase werd het veen met een laag zeeklei overdekt. Inde Karolingische tijd na 800 zullen deze gebieden weer bewoonbaar zijn geweest, hetgeen niet inhoud dat er ook bewoning is geweest. Uit een recent onderzoek van de Westkerkseberg is gebleken dat er hier rond het jaar1000 weer mensen woonden. Het oudste deel van deze berg, de zogenaamde kernheuvel die tot 1mtr + NAP reikt zal waarschijnlijk hebben gediend als vluchtheuvel voor hoog water op de nog onbedijkte schorren. De volgende verhoging die van ca 1025 dateert, houdt verband met een functie als kasteelberg. Op dit bergje zou een eenvoudige houten versterking (motte) hebben gestaan, zoals ook op het tapijt van Bayeux (Fr) uit de tweede helft van de 11e eeuw is te zien. Op dit tapijt is de inval van de Normandiâ´rsin Engeland en de slag bij Hastings van 1066 afgebeeld. In de laatste verhoging van deze berg zijn resten baksteen gevonden die afkomstig kunnen zijn van een stenen toren. Voor de afgraving van 1911 reikt deze berg tot8.10 m boven NAP Op het voorterrein stond het Hoge Huis dat in het bezitvan de heren van Westkerke is geweest. De berg en het kasteelterrein waren om gracht. In een oorkonde van 1203 is er voor het eerst sprake van Scherpenisse. Dat jaar traden Lambertus, castellanus de Portfliete en Baldewinus, clerius de Scarpenesse, dus een kasteelheer en een geestelijke, als getuigen op bij een schenking enting aan de abdij van Ter Doest. In 1285 droegen ridder Godfried van Scarpenisse het kapittel van Oud-Munsterte Utrecht en pastoor voor Scarpenissedam voor. Hieruit blijkt dat het dorp toen groot genoeg was om een pastoor te onderhouden. De naam van het dorp houdt verband met het ontstaan van de plaats aan een dam in een inbraakgeul van de Pluimpot. De bedding van deze geul is voor een gedeelte nog te zien langs de Platteweg.
Het dorp en zijn omvang
In de "Tegenwoordige Staat van Zeeland" uit 1753, wordt het dorp beschreven als "een wakker groot dorp met vele Straaten, ja zelfs grooter dan st-Maartensdijk, met een kerkelijke gemeente van "omtrent 250 Ledematen". Het kohier van de dubbele honderdste penning op gebouwen uit 1609 vermeldt 143 huizen, waarvan 16 buiten het dorp, met een totale huurwaarde vanongeveer 60 ponden Vlaams. Het dorp naderend vanuit het noorden, gaat men het binnen over de spuidam (de speuye) aangelegd in de Pluimpot.Van dit water, dat zuidwestwaards, voorbij st-Maartensdijk in de Oosterschelde uitmondde, was in 1566 het noordoostelijke deel ingepolderd, waardoorst-Maartensdijk aan het eiland Tholen was komen vast te zitten. De spuikom (houwer) links was gehandhaafd, onder meer om de haven op diepte te kunnen houden. De straat in het verlengde van de dam komt, voorbij het aande rechterkant staande "heeren rechthuys" (vaak trots het stadhuis genoemd), uit op een pleintje (nu Hoge Markt) vanwaar met rechtsaf de brede Marktstraat (nu ook Hoge Markt maar vroeger Brede of Lange Marktstraat genoemd) in kan. Recht doorlopend gaat men dan op de enigszins aflopende Kerkstraat in en linksaf het dorp weer in de richting van de meestoof. De Kerkstraat eindigt op de Beestenmarkt ( nu Lage Markt) met daar achter de kerk en een waterput (vate) die kerkgracht genoemd werd. De ruimte tussende haaks op elkaar staande Marktstraat en Kerkstraat zal in de tijd waarover we spreken, bestaan hebben uit een rommelig geheel van weggetjes, wat boerderijen en vooral erven en schuren. In dat gebied, bij de Olidam,is een tweede waterput. De kerk is groot en al vrij oud, het rechthuis dateert pas van 1595. Het is met behulp van Maria van Nassau tot stand gekomen en is eenmooi gebouw met traphevels, torentjes, een uurwerk en een dorpspomp er voor. Het herbergt behalve de dorps regering, het hierna vermelde Kloveniersgilde.
Het Kloveniersgilde
Scherpenisse kent als enig dorp van het eiland Tholen een Kloveniersgilde opgericht in het 1594. Jaarlijks 's woensdags na Pinksteren komt het Kloveniersgilde in de gildenkamer boven het voormalige gemeentehuis bijeen. Om 1 uur en om 6 uur maakt de trommelslager de ronde door de straten van Scherpenisse, vanaf de Hoge Markt, Kerkstraat, Lage Markt, Molenweg, Lentestraat, Weststraat en weer terug op de Hoge Markt om de gildenbroeder op te roepen voor hun komst naar de gildenkamer. Om lid te zijnvan het Kloveniersgilde moet men woonachtig zijn in Scherpenisse. Verhuist men naar een andere gemeente dan moet men het gilde verlaten hoe spijtig dit men ook vindt. De trommelslager is tevens knaap die het bier rond brengt en de leeftijd van 18 jaar moet hebben. Volgens de regels wordt er dan ook uitsluitend bier geschonken. Wie bij het bier iets wil eten, kan hard gekookte eieren kopen of worsten met mosterd. Een zieke gildenbroeder krijgt thuis zijn bier bezorgt. Een gildenbroeder die een gevangenisstraf krijgt, vliegt er onmiddellijk uit. Het totaal aantal mag niet hogerzijn dan zestig en die er dan graag in wil moet maar even geduld hebben.Ook in de gildenkamer zijn er tal van regels in het belang van orde en netheid. Alleen zijn de boetes op peil gebleven, van de tijd dat de regelsgemaakt werden, zodat de veertig cent geen betekenis meer geeft. De dienstdoende officier pakt het schrift ook niet, wanneer â©â©n van de broeders een ander bij zijn voornaam noemt. Bier morsen, dat niet met â©â©n hand bedekt kan worden, kost ook geld. Een wie iets op tafel laat liggen moet datterug zijn te kopen, want de broeders moeten die voorwerpen aan de officier geven. De toenmalige burgemeester overkwam dat eens, toen hij z'n pijp op tafel liet liggen. Voor vijftien gulden kon hij toen zij pijp weerroken
Oude Volksgebruiken.
Het oudste volksgebruik in ons dorp was wel het leggen van een schoof stro naast de deur op de stoep van het huis, waarin zich een dode bevond. Als de aflegger het lijk had bezorgd, werd door hem van stro een rol gemaakt van ongeveer zeventig centimeter lengte. De dikte van de rol wisseldevan een paar halmpje tot wel veertig centimeter. Aan de einden was zij met een scherp mes netjes afgesneden. Met het ene vlak lag zij tegen de muur terwijl het andere vlak naar de straatzijde was gericht. De bos stro werd bij elkaar gehouden door een zwarte band. Hoe ouder de overleden wasdes te dikker de bos stro. Verder kon men uit de banden om de rol opmaken wat de burgerlijke staat was van de overledene. Zodra het lijk het huis was uitgedragen, werd de bos stro naar binnengehaald. Door de lijkdienaar werd bij alle vrienden en bekenden mededeling gedaan van het overlijden. In het sterfhuis werden blinden gesloten en lakens voor de ramen gehangen. Als de kist naar buiten werd gebracht, werd ze op een draagbaar geplaatst en naar de begraafplaats gedragen, soms door vrienden, soms door arme lieden, die daarvoor een beloning ontvingen naar gelang de status van de familie. Het luiden van de grote kerkklok was het sein, dat de stoet het sterfhuis kon verlaten. In de straat waar de begrafenisstoet doorzou komen, sloten de mensen dan â©â©n van de twee blinden en wel dat, 't welk in de richting van het sterfhuis lag. Men kon dan, in huis achter hetgesloten blind staande, de stoet door het venster,dat niet was afgesloten, goed bekijken zonder zelf gezien te worden. Vrouwen liepen niet meein de stoet. Direct achter de lijkbaar liep de jongste zoon. Soms was dit zelfs nog een kind. Voor het vertrek van het sterfhuis en aan de groeve las de dominee een hoofdstuk uit de bijbel. Zodra de stoet van het kerkhof was teruggekeerd, werden de blinden in de straat weer geopend, behalve in het sterfhuis. Zij die de overledene naar de laatste rustplaats hadden begeleid, namen met de overige familieleden deel aan de gemeenschappelijke broodmaaltijd in het sterfhuis.
Was de overledene lid van het Kloveniersgilde, dan waren de gildenbroeders verplicht achter de baar aan te lopen. Was een gildenbroeder verhinderd dan moest hij voor een vervanger zorgen. Aan het hoofd van de stoet liep dan een gildenbroeder met omfloerste vlag van het gilde. Boven op hetschuin-dakvormige deksel van de kist stond op een voetstuk een zilverkleurige vogel. Vanaf het voetstuk hing aan beide zijden van het schuine deksel aan een zilveren ketting een vierkante plaat van hetzelfde metaal meteen der punten naar beneden. Op beide platen was aan â©â©n zijde hetzelfdewapen gegraveerd, onderverdeeld in zestien kleine wapens, heel fijn en mooi. Op de andere kant van de beide platen staan twee gekruiste geweren, snaphanen, afgebeeld met daaromheen de tekst.
De ene tekst luide: Martiv's Baeck 1630 Eerst Conynck Scherpenisse
De andere tekst luide: Anno Marinusse Vonder 1632 Burcht
De zilveren platen hadden een grote van ongeveer 10 bij 10 cm. De stichtingsakte van het "Kloveniers Gilde" is gedateerd 7 maart 1594 en ondertekend door Maria van Nassau, die in de tekst nader is aangegeven als Gravinvan Nassau, Vrouwe van Sint-Maertendyck, Scherpenisse.
Daniâ´l Joostz. Feijtel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maatje Cornelisse Bolet |
Die angezeigten Daten haben keine Quellen.