(1) Er ist verheiratet mit Jacoba Catharina Gijsbertina Toewater.
Sie haben geheiratet am 12. Juni 1867 in Rotterdam , er war 28 Jahre alt.
Kind(er):
(2) Er ist verheiratet mit Johanna Clementina Quarles van Ufford.
Sie haben geheiratet am 9. April 1879 in Rotterdam , er war 40 Jahre alt.
Kind(er):
Jan Hudig (Hellevoetsluis, 9 augustus 1838 - Rotterdam, 5 april 1924) was een Nederlandse ondernemer en bestuurder. Hij was gemeenteraadslid en wethouderin Rotterdam en lid van de Provinciale Staten in een tijd van grote veranderingen op economisch en sociaal gebied.
Hudig kwam op jonge leeftijd aan het roer van een Rotterdamse havenonderneming, actief als scheepsmakelaar, reder, agent van Lloyd's of London. Hij was ook bijna zestig jaar lang consul van Italië.
Hudig was een van de Rotterdamse havenbaronnen en bestuurders, die hun stempel drukte op de ontwikkeling van het bedrijfsleven en de transportsector, en op de sociaal-economische en culturele ontwikkeling van de Rotterdamse stad en Rotterdamse haven in het bijzonder.
Levensloop
erif; white-space: normal; word-spacing: 0px; text-transform: none; font-weight: normal; color: #252525; font-style: normal; orphans: 2; widows: 2; margin: 0.5em 0px; letter-spacing: normal; background-color: #ffffff; text-indent: 0px; font-variant-ligatures: normal; font-variant-caps: normal; -webkit-text-stroke-width: 0px;">Hudig was de zoon van Jan Hudig (1808-1856) en Cornelia Johanna Bakker (1812-1864). Hij was de oudere broer van Ferrand Whaley Hudig.In een gymnasiale opleiding had Hudig een gedegen talenkennis opgedaan, en kennisgemaakt met de klassieke schrijvers, en de moderne Engelse, Franse en Italiaanse letterkunde. Hiervoor ontwikkelde hij een passie, die hem zijn leven lang zou bijblijven.
Na het gymnasium begon Hudig bij het familiebedrijf Hudig en Blokhuyzen, een cargadoor gesticht in 1795 door zijn grootvader Jan Hudig (1769-1858), en zijn zwager Cornelis Gerbrand Blokhuyzen (1773-1857).
In 1857 op 19-jarige leeftijd werd hij tot firmant, en in het jaar erop overleden zowel zijn vader en grootvader. Hudig kreeg de volledige verantwoordelijkheid voor de cargadoors en rederijzaken van Hudig & Blokhuyzen, en het agentuurschap van de firma John Hudig & Son Lloyd's Agents,[2] een agent van Lloyd's of London.In 1863 was Hudig door het bewind van Victor Emanuel II van Italië benoemd tot honorair-consul van Italië, en diende in deze functie bijna zestig jaar. In deze hoedanigheid werd hij later consul-generaal, en bij zijn aftreden in 1921 benoemd tot consul général d'honneur, ofwel ereconsul-generaal.
In 1869 werd Hudig gekozen in de gemeenteraad van Rotterdam, waar hij van 1899 tot 1909 tevens wethouder was. Later was hij ook statenlid voor de Provinciale Staten van Zuid-Holland. In 1869 was Hudig ook lid van de raad van bestuur geworden van de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappenin Rotterdam, waar hij van 1896 tot zijn uittreding in 1914 als voorzitter optrad. Vanaf 1877 tot zijn dood was hij ook commissaris bij de Koninklijke Nederlandse Stoomboot-Maatschappij. Van 1894 tot 1 juni 1920 diende Hudig ook als lid van de Rotterdamse Kamer van Koophandel.
Hudig was Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, en Officier in de Orde van Oranje-Nassau.
Personalia
space: normal; word-spacing: 0px; text-transform: none; font-weight: normal; color: #252525; font-style: normal; orphans: 2; widows: 2; margin: 0.5em 0px; letter-spacing: normal; background-color: #ffffff; text-indent: 0px; font-variant-ligatures: normal; font-variant-caps: normal; -webkit-text-stroke-width: 0px;">Hudig trouwde in Rotterdam op 12 juni 1867 met Jacoba Catharina Gijsbertina Toe Water (1841-1875) en samen kregen ze vijf dochters en een zoon, Willem Carel Hudig. Na haar overlijden in 1875 hertrouwde hij op 9 april 1879 in Rotterdam met jkvr. Johanna Clementina Quarles van Ufford (1851-1931) en uit hun huwelijk werden een zoon, Ferrand Whaley Hudig, en een dochter geboren.Werk
ily: sans-serif; width: auto; white-space: normal; word-spacing: 0px; text-transform: none; float: right; font-weight: normal; color: #252525; font-style: normal; clear: right; orphans: 2; widows: 2; margin: 0.5em 0px 1.3em 1.4em; letter-spacing: normal; background-color: #ffffff; text-indent: 0px; font-variant-ligatures: normal; font-variant-caps: normal; -webkit-text-stroke-width: 0px;">ass="thumbinner"> 1.4em; padding: 3px;">havenuitbreiding in Zuid.
Als gemeenteraadslid en wethouder heeft hij bijgedragen aan de bevordering van de algemene verkeersbelangen, en als bestuurslid van diverse instanties heeft hij een verder stempel gedrukt op de sociaal, economische en culturele ontwikkeling van de stad Rotterdam. Zo schonk Hudig aan Museum Boijmans Van Beuningen het eerste beeld van August Rodin in een museumcollectie in Nederland: een grote gipsversie van Rodins Eva.
In 1877 richtte de firma een Amsterdams filiaal op. In 1880 charterde ze een eerste schip om Rotterdam te bevoorraden met ijzererts uit Spanje voor doorvoer naar het Duitse achterland. Via Engeland voeren ze terug naar Spanje met kolen. Samen met L.W. Veder richtte Hudig in 1882 de succesvolle rederij Hudig & Veder, dat in 1884 haar eerste schip te water liet: het stoomschip Echo gebouwd op de scheepswerf van Fop Smit te Slikkerveer.
Na schaalvergroting en grotere kapitaalbehoefte ging het bedrijf rond de eeuwwisseling over in de naamloze vennootschap " N.V. Hudig &; Veder's Stoomvaart-Maatschappij" met Hudig, Willem Carel Hudig en J.C. Veder als reders en cargadoors. Daarnaast werd in 1912 de rederij "N.V. Maatschappij Zeevaart" opgericht, waarbij Hudig nog aantrad als commissaris. Dit bedrijf richtte zich op het "kopen, huren en verhuren en in het algemeen de exploitatie, in de meest ruime zin, van eigen of gehuurde schepen, alsmede het deelnemen in zaken van anderen die ditzelfde doel beogen."
Het idee was met 4 eersteklassestoomschepen een geregelde dienst op New York tot stand tot brengen. In 13 tot 14 dagen konden deze tekens 1200 ton lading en 400 landverhuizers vervoeren. Dit alles benodigde een startkapitaal van twee miljoen gulden. Elke reis zou een voordelig saldo van 8.400 gulden opleveren,zodat de investering (volgens de berekening) in zo'n twee jaar terug verdiend zou worden.
Binnen de commissie bestond echter onenigheid over de vraag, waarvandaan de verbinding in Nederland zou vertrekken. Een fractie onder aanvoering van vertegenwoordigers van de Koninklijke Nederlandse Stoomboot-Maatschappij (K.N.S.M.) uit Amsterdam pleitte voor Vlissingen, terwijl Hudig onder leiding van Antoine Plate pleitte voor de Rotterdamse haven. Rotterdam trok aan het langste. De standvastigheid van Hudig werd later toch door de K.N.S.M. gewaardeerd, want 1877 tot aan zijn dood was hij commissaris bij deze maatschappij.
Bij de havenuitbreiding aan de Linkermaasoever in de jaren 1870 hadden de gemeente en het Rijk de havens aan de Maas aangelegd, waarmee het Noordereiland was ontstaan. Een ander deel van de havenuitbreiding was aan de Rotterdamsche Handelsvereeniging uitbesteed. Toen rond 1879 de financiële malversaties van Pincoffs aan het licht kwamen, wankelde de Rotterdamsche Handelsvereeniging, en daarmee het behoud en de exploitatie van het nieuwe havencomplex.
Op 22 April 1882 stelde Hudig met Muller, Roest en Van der Hoeven in de gemeenteraad voor om het handelsterreinen, voor 4.5 miljoen aangeboden, voor 4 miljoen zonder enige verdere condities aan te kopen. Met grote meerderheid werd het voorstel aangenomen. De overeenkomst kwam tot stand, en de grondslag was gelegd voor het gemeentelijk beheer van de Rotterdamse Haven.
Hoewel Hudig een voorstander was van het liberalisme, ontpopte Hudig zich in de gemeenteraad als voorstander om openbare voorzieningen aan de gemeente toe te vertrouwen.
Zo speelde in die tijd de vraag of de Gemeente Rotterdam de gasfabrieken in eigen beheer nemen moest gaan nemen. Een heersende opvatting destijds was dat een gemeente niet verplicht is, voor goed en goedkoop gas ten behoeve van particulieren te zorgen. Toen echter een Engels gasbedrijf zijn concessie voor dertig jaar wilde verlengen, maakte Hudig aannemelijk, dat de voorwaarden onaanvaardbaar waren. In de loop van de tijd werd hij een voorstander voor gemeentelijke exploitatie, en had hij "herhaaldelijk de gemeentezorg voor gas- en electrische verlichting met goed gevolg bepleit."
In 1891 werd Hudig door de minister van Binnenlandse Zaken Johannes Tak van Poortvliet uitgenodigd om burgemeester Sjoerd Vening Meinesz op te volgen,die na tien jaar burgemeester in Rotterdam naar Amsterdam vertrok. Hudig bedankte echter voor de eer, en in plaats van hem werd de voormalig burgemeester van Leeuwarden, Petrus Lycklama à Nijeholt, aangesteld.
Direct na zijn dood verscheen in het Rotterdamsch Jaarboekje van 1925 een langere biografie van Hudig, geschreven door de Rotterdamse zakenman, econoom, gemeenteraadslid en liberaal Tweede Kamerlid George Hermann Hintzen (1851-1928). Hij gaf de volgende algemene typering de tijdsperiode, waarin Hudig actief was.