Bij vonnis van 30 maart 1759 wordt Anthonius er van beschuldigd:
(1) In de nacht van zondag 9e en maandag de 10e juli 1758 een paard te hebben gestolen van Jacob Peelen van 't Swarteland.
(2) In de nacht van zaterdag 15e en zondag de 16e juli 1758 in Amersfoort een zwart merrie paard te hebben gestolen van Willem van Weide.
(3) In de nacht van maandag 21e en dinsdag de 22e augustus 1758 in Zuilen een drie-jarigezwarte merrie te hebben gestolen die toebehoorde aan Johan Gerrit Rosel.
(4) Dat beklaagde is bezwaard met verschijdene pregnante suspisien van zich aan meerdere dieverijen van paarden te hebben schuldig gemaakt. Dat vervolgens een toom bij de beklaagde is gevonden tie toebehoorde aan weduwe Theunissen.
(5) Dat al verder den beklaagde in plaats van op een eerlijke wijze met zijn handen werk de kost te winnen, gewoon is met een hoer of bijzit ten lasten der goede ingezetenen langs het land te lopen.
=
Dat hij beklaagde ter oorzaak van dien bij sententie van het Weledele en Waarde Schepen gericht zal worden gecondemneerd om gebracht te worden ter plaatse daar men gewoon is criminele Justitie te doen en aldaar met een koord om den hals door den Scherpsrechter strengmogelijk met roeden gegeseld en vervolgens gebrandmerkt te worden, voorts om na de executie van die straf in het tuchthuis der provincie te worden geconsigneerd gedurende een tijd van veertig jaren om met zijn handen arbeid te verrichten en de kost te winnen en verder ten eeuwige dagen verbannen uit het Rijk van Nijmegen zonder ooit daar wederom te mogen binnenkomen op straffe des doods.
-
zie mogelijk:
https://permalink.geldersarchief.nl/D2FF7C88001A42169D269DB82E2DCAF8
Antonius van Bemmel |