M. van Asseldonk, 'De Kapel, school en schoolhuis in Eerde' 18 -5-2014:"
Ulricus Eijtsing
In de Veghelse lijst met ‘huizen binnen de palen en jurisdictie van het dorp Veghel, maar haar personele lasten onder St. Oedenrode gevende’ staat vermeld voor het schoolhuis:
-4-12-1736:‘althans leedig’
-bijschrift:N. van Eijssing, schoolmeester
In de Rooise lijst van huizen en inwoners staat ‘de gemeente eijgenaer vant schoolhuijs’ vermeld vanaf 1736. Vanaf 1751 staan er ook bewoners vermeld. Voor de periode 1751-1766 was dat Ulricus Eijssen. Hij zal vanaf 1740 in dienst zijn geweest.
Op 19 april 1753 legde Johanna Geertruij Zijnen, vrouw van Ulricus Eijtsing, schoolmeester en wonende in Eerde, op verzoek van de hoogschout een verklaring af voor de schepenen van Veghel. Op 20 maart 1753 waren Aart Hendrik van den Boogaert en Claas Peters van Valderen, allebei inwonbers van veghel, dronken in hun huis gekomen. Zij vroeg: “Wat wilt gijlieden hebben?” Aart Hendrikx van den Bogaert antwoordde: “Ik wil gelt hebben,” ‘en dat absolut eijschende’. De vrouw van de schoolmeester vroeg: “Waer aff wilt gijlieden gelt van ons hebben, wij sijn ulieden immers niet schuldig.” Aart antwoordde: “Vant meesterschap wil ik gelt hebben.” De vrouw vroeg: “Waer zyt gijlieden vandaen?” Aart zei dat zij ‘van Erp, Veghel en overal vandaen waeren’ en vroeg weer om geld. Toen kwam de schoolmeester thuis. Toen die begreep wat er aan de hand was, stuurde hij hen weg: “Vertreckt aenstonts uijt mijn huijs.” Aart Hendrix van den Bogaert protesteerde: “Wij willen nog voor u, mog voor niemant vertrecken,” ‘herhaelende sulx verschijde maelen met vloeken en sweeren, willende Aert Hendrik van den Bogaert tegelyk de keukendeur van haer gemelde huijsinge met gewelt openen’. De schoolmeester liep naar buiten naar de hof en het hek. Aart liep hem scheldend en dreigend achterna. De vrouw deed vlug de voordeur dicht. Aart liep terug en bonkte en trapte tegen de deur. Daarna vertrokken de twee.
Ongeveer een half uur later kwam Aert Hendrikx van den Bogaert alleen weer terug. Hij ging binnen op een stoel zitten. De schoolmeester zei: “Gaet aenstonts uyt myn huijs, off ik sal u uijt mijn huijs laeten slaen.” De schoolmeester liep naar buiten, Aert liep hem achterna en wilde hem aanvallen.Toen is Jan Gerits Verweetering er bij gekomen en die heeft Aart Hendrik van den Bogaert doen vertrekken.
‘Ulrichs Eytzen, schoolmeester int Eerde’ wordt genoemd op 19 mei 1763. Hij legde toen voor schepenen van Veghel een verklaring af op verzoek van ‘Paulus Geerits van der Eerde, ook woonagtig aldaer op de huysinge en goederen van Catalyna Jansse Pennings, laest wedue Matys Nelis Boeren.’ Ze waren getuigen geweest bij een betaling van Paulus aan de weduwe.
50 Getuigenverklaring van Hendrik Hendrik van Boerdonk en Jan Hendrik van Boerdonk beiden van competente ouderdom ter instantie en requisitie van de Heer Lambertus de Voocht kapelaan in Eerde nl. dat zij comparanten op 12 juni 1758 op order van de requirant in de heide tussen Sint Oedenrode en Veghel genaamd de Jekschotseheide om aldaar heiturf te gaan steken en dat tegen zonsondergang de requirant ter plaatse is gekomen vergezeld van Ulricus Eijtsen schoolmeester te Eerde en dat op dat moment zij comparanten tegen de grond lagen te rusten en dat bij hen was gelegen een manspersoon ‘seer slegt in het habijt aen hebbende eenen Swart linnen keel en sonder kousen of schoenen aan sijne beenen of voeten dan alleen een paar quade sloppen off affgesneede kouse aen sijne beenen’ en de requirant zei toen tegen de comparanten: “Hoe komt dat ge hier soo ligt, waarom turfde niet?” De 1e comparant antwoordde op een lacherige of spottende wijze zei: “ Mijn heer het en deugh hier niet de geswoorens calangeeren en wij binnen ook gecalangeert”. Toen antwoordde de kapelaan: “Door wie of wie ist?” De 1e comparant zei toen weer: “Hier is er nog eene maar deese [denoterende de manspersoon die voor de kapelaan onbekend was] en heeft ons niet bekalangeert”. Vervolgens zei de kapelaan tegen de onbekende: “Waar op hedde mij bekalangeert?” De man zei: “Om dat ge groesturf gestooken hebt”. De kapelaan weer: “ Waer is die, wijst hem aen”. De onbekende antwoordde: “Geeft me tijdt, ik zal hem ouw wel wijsen” en de turf waar ze bij stonden hebben ze nagekeken en die was voor de kapelaan niet gestoken en er zat ook geen groesturf bij. De kapelaan zei toen tegen de onbekende manspersoon: “Scheert u de heij uijt schobjack, toont me groesturf”. Toen nam de requirant zijn stok en gaf de onbekende een lichte slag op zijn schouder of rug.
Datering:8 september 1758
Pagina:116v
Soort akte:Getuigenverklaring
Plaats:Schijndel
Toegangsnummer:5122
Inventarisnummer:162
Scan:Akte inzien
Bron:Schepenbanken
Geografische namen:Schijndel
Martien van Asseldonk: De Kapel, school, schoolhuis en kerk in Eerde:
‘Ulrichs Eytzen, schoolmeester int Eerde’ wordt genoemd op 19 mei 1763. Hij legde toen voor schepenen van Veghel een verklaring af op verzoek van ‘Paulus Geerits van der Eerde, ook woonagtig aldaer op de huysinge en goederen van Catalyna Jansse Pennings, laest wedue Matys Nelis Boeren.’ Ze waren getuigen geweest bij een betaling van Paulus aan de weduwe.
Volgens Roosenboom in: De dorpsschool in de Meierij, 106, was Eyssen tot 1766 in dienst."
7700.105 Index schepenprotocol Veghel (7700.105)
Schepenakte5 Voor schepenen van Veghel verschenen "Ulrichs Eytzen, schoolmeester int Eerde, en Joostinus Daniels van der Aa, woonende aldaer, lieden van eere, staende ter goeder naem en faem", die op verzoek van "Paulus Geerits van der Eerde, ook woonagtig aldaer op de huysinge en goederen van Catalyna Jansse Pennings, laest wedue Matys Nelis Boeren," een verklaring afleggen. Zij verklaren dat zij "op den dertigste april deeses jaers 1700 drie ent sestig des smorgens even voor tien uuren syn geroepen geworden ten huyse van den requirant. Dat sy aldaer komende vroegen wat sy daer moeste doen. Dat door gesyde wedue Matys Nelis Boeren, welke ten huyse van den requirant alsdoen was wonende, aen haer deponenten wierde gesegt, dat sy bekende van Paulus, denoterende daere mede den req(uiran)t in deese, volcome voldaen te syn op twee gulden nae. Dat door den eerste dep(onen)t in preesentie van hem twede dep(onen)t, daer op aen haer wierde gevraegt off sy dan niets meer van Paulus, denoterende daer mede den req(uiran)t, van alle de jaeren huur, die hy daer op gewoont hadde te preetendeere hadde, dan de voors(creven) twee gulden, door haer wedue voors(creven) wierde geantwoort van: "Neen". Verders door hem eerste deponent wierde gevraegt of sy wel wiste wat sy seyde, door haer wiert geantwoort van: "Ja", synde sy dep(onen)ten daer op vertrocken."
Datering:19-5-1763
Pagina:52v
Soort akte:Attestatie
Plaats:Veghel
Toegangsnummer:7700
Inventarisnummer:105
Scan:Register inzien
Bron:Schepenbanken
Verdachte: Bogaard, Aart Hendriks van den
124 Dossiernummer: 087-02
man Veghel Beroep(en):
mishandeling
plaats misdrijf Eerde
slachtoffer Eitzing, schoolmeester te Eerde, en echtgenote
medeplichtige Nicolaas Peter van Valderen
https://www.erfgoedshertogenbosch.nl/uploads/media/580f2471591af/dataschurksorteringnaamverdachte.pdf:
"Misdaad overig:Bogaard, Aart Hendriks van den; Nicolaas Peter van Valderen
124 Dossiernummer: 087-02
man Leeftijd: Geboorteplaats: Veghel Beroep(en):
mishandeling te Eerde van Eitzing, schoolmeester te Eerde, en echtgenote "
(1) Er hat eine Beziehung mit Johanna Geertruij Martinus Zijnen.
(2) Er ist verheiratet mit Alida Ophorst.
Sie haben geheiratet am 7. Juni 1761 in Sint-Oedenrode, Noord-Brabant, Nederland.
Ereignis (Ondertrouw) am 14. Mai 1761 in Sint-Oedenrode, Noord-Brabant, Nederland .Quelle 5
Noot: gekozen is voor de schrijfwijze zoals gebruikt in Den Bosch bij de doop van Ulricus. Zoals aangegeven bestaan er vele schrijfwijzen hetgeen de speurtocht naar zijn voorouders compliceert. De bronnen geven het volgende weer.
De eerste complicatie die zich voordoet is zijn doop. Er waren in de periode 1700-1720 te Den Bosch zeker drie dopen van naamgenoten te weten:
1- Ulricus Johannes Eitzen [*~ 25-2-1703] zv. Sigismundus & Anna Maria William
2- Ulricus Niclaes Eitzen [*~ 28-12-1708 -- † /1710?] zv. Jacobus Eitzen & Susanna Woutrina van Heijnsbergen
3- Ulricus Eitzen [*~ 11-4-1710] zv. Jacobus Eitzen & Susanna Woutrina [van Heijnsbergen].
Waarschijnlijk valt #2 af gezien de naamsovereenkomst van de twee dopelingen en het overlijden van #2. Blijven er twee over.
Een Ulricus Lijtzen "j.m. gebortigh te 's-Bosch cadet onder het regiment van de heer collonel Kingschot in de compagnie van de heer capiteijn Schulft van ...." ondertrouwt Johanna Geertruij Zeijne / Seijnen "j.d. geboortigh van Maarhees, wonende alhier (=Engelen)" te Engelen [NH DTB 2 / 36] op 8 iii 1738 en dopen op 28-3-1738 in de Grote Kerk te Den Bosch een zoon Jacobus Eijtzen. Een Jacobus Eijtsen uit dezelfde ouders wordt gedoopt op 23-10-1739 [Grote Kerk DTB073 / ...NT000695587].
Een Ulrich Eijtsen verleende inkwartiering op de Peperstraat aan Pietter Teulbner, soldaat in de Cie Kap't Nicolaas Kier;
Een Ulrich Eijtsen verleende inkwartiering op de Choorstraat van Jan Pieterse, soldaat in het Regiment van Hendrik van Weede (1674-1700) Compagnie Kapitein Adrianis Ploos van Amstel.
Een Ulrich Eijtsing "Handelend mede namens: 1. Wilem Roels, gezworen klerk van de stadssecretarie en 2. Sara Eytsing"
betreffende de verkoop van "een woning aan de Hinthamerpoort" te Den Bosch, waarbij op 20-10-1742 "Overgedragen worden veertien woningen of barakken " [bron: Bosch' Protocol: 1736-008-01/ aktenummer: 7002].
Susanna Vedelius huijsvrouw van Meester Uldricus Eijtzer, organist, Lidmaat NH gemeente Grote Kerk [te Den Bosch] op i-1659 met att. van Farmsum
Rachel Eijtzen & Jacob Caspar Duijts [ -> Willem Duijts [~ Den Bosch 11-2-1721]
Jacobus Eijtzen NH lidmaat Grote Kerk [te Den Bosch], met attestatie van Schijndel in x-1738
Een Ulricus Eijtzen "schoolmeester Eerde" [] St Oedenrode 15 - 9-1766. Hij woonde in het schoolmeestershuis van 1737 tot zijn dood en werd begraven [] St Oedenrode [DTB 11/ f.54-07] 15 - 9-1766.
" Sara EIJTSEN, meerderjarige ongehuwde dochter en Alida OPHORST, weduwe van Ulrich EIJTSEN, beide te St Oedenrode in t Eerde, present te 's-Hertogenbosch [testeren op] 03.09.1767 | N 3418 | f 317;[...] Alida OPHORST weduwe van Ulrich EIJTZEN, te St Oedenrode, present te 's-Hertogenbosch [testeert op] 24.07.1786 | N 3435 | f 164"
Ulrica Eytzen [] Utrecht 27-2-1775 [NH Begraven 1770-1780 arch.711: inv.137/ f.524]
De voorlopige conclusie is alsvolgt:
- over Ulricus Johannes Eijtzen zijn geen andere gegevens bekend, mogelijk is hij jong overleden
- vooralsnog is het dan ook aannemelijk dat mr. Ulricus Eitzen uit Eerde dezelfde persoon is als #3 in de bovenstaande opsomming.
- over de identiteit van de UE aan resp. de Peperstraat en de Choorstraat kan vooralsnog geen uitspraak worden gedaan.
Rest de vraag: wie waren zijn grootouders?
Een bekende persoon in de Bossche wereld van het eind van de 17e eeuw is Ulricus Ei[j]tze[n], organist en bijaardier in de Sint-Jan. Hij had daar een aanstelling tussen 1658 en 1697 en werd opgevolgd door zijn zoon Jacobus van 1697 tot 1719. Over Ulricus sr is bekend dat hij een rol speelde in een conflict tussen mr. Jacob Pagé/ Pagez van de Waalse Gemeente en voorzanger Tissot [zie: Bossche Encyclopedie]. Ulricus was volgens een bron geboren in Bremen [R.Rasch, Muziek in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1572-1795].
Voorlopige conclusie: het is aannemelijk dat mr.UE's vader dezelfde persoon betreft als Jacobus, zv. UE de organist en bijaardier. Op grond van deze aanname is de genealogie gemaakt.
Ulricus Eitzen | ||||||||||||||||||
(1) | ||||||||||||||||||
Johanna Geertruij Martinus Zijnen | ||||||||||||||||||
(2) 1761 | ||||||||||||||||||
Alida Ophorst |