(1) Sie ist verheiratet mit Upke Harmensz. Wytzema.
Sie haben geheiratet am 1. Juli 1638 in Buren (Gld), sie war 17 Jahre alt.
(2) Sie ist verheiratet mit Reijnier Cornelissen Groeneveld.
Sie haben geheiratet am 16. August 1674 in Veenendaal, sie war 53 Jahre alt.
Tot degenen die het misschien betreurden dat Huygens dit gelegenheidsgedicht niet had geschreven in voor iedereen verstaanbare taal, behoorde kennelijk de geleerde dichteres Sibylle van Griethuysen (1621-1699), echtgenote van de apotheker Upko Harmens Wytzema in Appingedam. Zeer goed thuis in de theologie, 'haar hertenlust en zin', genoot zij vooral bekendheid door haar bundels «i»In rym gestelde claegh-lieden Jeremiae«/i» (1645) en «i»Spreeckende Schilderij«/i» (1646), gebaseerd op het bijbelboek Hooglied. Volijverig vertaalde zij, onder handhaving van de oorspronkelijke titel, het bovengenoemde Prognosticon in het Nederlands, waarvoor Huygens haar in dichtvorm op hoffelijke wijze lof toezwaaide.«u»1«/u» We laten van zijn gedicht, dat in de laatste regel een aardige woordspeling bevat, de slotverzen volgen:
Verheught U, droeve Stadt en Land,
De rust en vrede is voor de hand.
Ick had gegist, en 't konde missen,
Den hemel soud' Uw tranen wissen,
Doen hij de sijne droogen liet.
Nu giss' ick end' en twijfel niet,
't Moet waer sijn wat ick seggen wille,
't Komt uit den mondt van een Sibylle.
De stadhouder verbleef nog tot in oktober met zijn gevolg in Groningen. Gedurende deze periode ontspon zich een dichterlijke briefwisseling tussen Huygens en Sibylle van Griethuysen, die evenwel in de daaropvolgende jaren niet werd voortgezet. Voor ons is het interessant, op te merken dat Huygens zich tijdens zijn kort verblijf in het noorden des lands al een typisch Groningse gewoonte had eigen gemaakt. De volgende verzen mogen dit illustreren:
Sibylle komt noch eens in Stadt,
Heeft yemant niet te deegh gevat,
De Toonen van haar Damsche velen [vedel, viool]
Die maer de twistige vervelen,
Sy spreeckt op nieuws 's Lands welvaert aen
En doet sich meesterlyck verstaen,
En heeft elck, of ick ben bedrogen,
Den lesten nadocht uytgetoogen. [bezorgdheid]
De bedoelde Groningse gewoonte is de aanduiding van de hoofdstad der provincie door 'Stad'. Stad, zowel gebezigd in de volksmond als geijkt in officiële benamingen, is voor iedere Groninger een begrip (een dagje naar Stad, mijn oma in Stad, toen ik nog in Stad woonde; Stad en Ommeland, Stadskanaal, Stadspolder, Stadsweg). Zelfs Groningers die hun geboortegrond reeds lang hebben verlaten, spreken soms nog, misschien met een zekere nostalgie, over Stad als ze de stad Groningen bedoelen. Treffende voorbeelden hiervan vinden we onder meer in de artikelenreeks 'Gerezen wit' door Reinold Kuipers, gepubliceerd in het tijdschrift «i»Het Oog in 't Zeil«/i» (1984-1988) en naderhand (1990) onder dezelfde titel in boekvorm uitgegeven.
Die angezeigten Daten haben keine Quellen.