Er ist verheiratet mit H. Appeldoorn.
Sie haben geheiratet.
Kind(er):
Toen was geluk heel gewoon
Begin jaren vijftig van de vorige eeuw werd het kerstfeest toch een beetje anders gevierd dan nu. Geen versierde kerstbomen of cadeautjes, geen hel verlichte voortuinen vol plastic Kerstmannen en lampjes en geen stapels kerstfilms in de aanbieding bij de Free Record Shop. Wij hadden nog geen TV, de wind huilde om het huis, de kachel stond te snorren op vier, er hing een lapje voor de brievenbus en in de tochtigste kieren zat papier.
Het heeft licht gesneeuwd, in mijn herinnering hadden wij rond de kerstdagen begin jaren vijftig altijd sneeuw. Na zoveel jaren gaan herinneringen aan kinderjaren samen klonteren en worden de afzonderlijke jaren samen gevoegd tot één herinnering. Zodat de herinnering aan de viering van kerstmis niet de herinnering is van één jaar maar van al mijn kinderjaren samen.
Voor de nachtmis fiets ik samen met mijn vader en moeder en mijn twee broers over de donkere polderweg de vijf kilometer naar Dreumel naar de St. Barbara kerk aan de Rooysestraat.
Wij wonen aan de rand van het dorp en moeten een behoorlijke tocht maken om onze plichten als goed katholiek gezin te vervullen. Langs de polderweg staan geen lantarens en de straat wordt slechts verlicht door onze fietslampjes. De sneeuw knispert onder de wielen van onze fietsen en boven ons is de hemel donkerblauw, helder en koud.
In de verse sneeuw zijn soms de sporen van de pootjes van hermelijntjes, konijnen of hazen te zien die eerder die avond de smalle polderweg zijn overgestoken.
We zijn dik aangekleed, wij dragen alle drie gebreide borstrokken, compleet met veiligheidsspeld waaraan een scapuliertje hangt zodat de heiligen ons kunnen beschermen op onze tocht. Toch moet ik rillen omdat we sinds het middaguur niks meer hebben gegeten, we moeten nuchter blijven om straks, tijdens de nachtmis, ter communie te kunnen gaan.
We dragen door oma gebreide wanten die bij een paar graden vriezen de handen niet warm kunnen houden daarom hebben we ook nog moffen aan de fiets waar we onze handen, met wanten en al, in hebben gestoken. Het is net Sinterklaas geweest en hebben ieder, als cadeautje, onder andere een paar fietsmoffen gekregen die met een gespje om het stuur van onze fiets zijn gebonden.
Ik draag een muts diep over mijn oren, mijn broers dragen gebreide grijze bivakmutsen, en allemaal hebben we een tot over de neus opgetrokken das om en dikke gebreide sokken aan. Toch heb ik koude tenen als we bij de kerk aankomen en in de kerk worden die niet warm.
Het gevoel van saamhorigheid in de nachtmis, in die jaren, is een beetje aan mij voorbij gegaan. Ik probeerde warm te worden en kon ondertussen maar weinig zien van wat er op het altaar gebeurde omdat er zoveel grote jassen mij het uitzicht ontnamen.
De preek van pastoor van den Hurk kan ik niet zo volgen, ik ben er nog te klein voor. Bovendien kan ik het slecht verstaan zijn woorden vallen soms weg onder het gestommel, geschuifel, gekuch of het luidruchtig snuiten van neuzen. Merkwaardig hoeveel mensen er verkouden waren.
Met mijn broers en mijn moeder zit ik in dezelfde bank. Mijn vader staat bij de mannen achter in de kerk, pet in de hand. Ik heb die nachtmissen een beetje uitgezeten wachtend tot we weer naar huis mochten terug naar de warmte.
De lange weg in het donker door de polder weer naar huis maar nu met de zalige gedachte aan een warme kachel. Voor we naar bed gaan krijgen we heerlijke boterhammen, besmeerd met smout en belegd met warme gebakken plakken donkerrode balkenbrij met krenten en grote koppen warme thee met scheppen suiker en een grote scheut melk van eigen koe.
Net als we weer een beetje op temperatuur zijn moeten we naar bed. Nog eens moeten we de kou trotseren van een onverwarmde slaapkamer. Proberen warm te worden in het holletje van de kapokmatras met een kruik. Onder doorgestikte zware dekens en een gelooide schapenvacht op het voeteneind. Grote ijsbloemen op de ramen.
Wij hebben geen kerstboom in die jaren, dat was niet Katholiek. Kerstcadeautjes hadden we ook niet. Wel een kerststal. Die beeldjes van de kerststal gaan mijn hele jeugd mee. Ieder jaar wordt de beeldengroep van zolder gehaald en worden de fragiele stenen poppetjes een voor een uit de stukjes krantenpapier gewikkeld. De stal is ieder jaar een andere.
Eerst is er de Blue Band margarinedoos die op zijn kant wordt gezet en waar we grijs gekreukt papier omheen wikkelen om het uiterlijk van een grot te suggereren. Naarmate we ouder worden, botvieren mijn broers hun aankomende timmertalenten op de kerststal en krijgen we houten getimmerde stallen, met in de voortgang van de jaren een steeds mooier resultaat. De engel in het lichtblauwe kleed (zie foto), al die jaren in wisselende onderkomens, steevast boven in het midden van de stal genageld, Gloria in Exelsis Deo.
Op eerste kerstdag hebben we een kerstdiner, dat toen nog niet kerstdiner heette. Wij aten gewoon warm om twaalf uur ’s middags, ook met kerst. Met zijn vijven aan de tafel die midden in de woonkeuken staat. Omdat het kerstmis is eten wij haas.
Altijd haas, door mijn vader zelf gevangen. Mijn vader zette strikken op de eendenkooi en brengt hazen, konijnen en fazanten mee naar huis. De haas hoorde speciaal bij kerstmis. Zo’n vers gevangen haas moest een paar dagen besterven en daarna hing mijn moeder de haas, met strotouwtjes, aan de achterpoten op aan de balken op de deel.
Moeder haalt met een scheermes het vel van de haas. Dat scheermes had toen nog geen houdertje en moeder hield dat vlijmscherpe mesje zonder enige bescherming in haar hand.
Langzaam wordt het beest gevild als ze met het mesje het vlies tussen vel en vlees doorsnijdt steeds rondjes om het hazenlijf makend en het vel met kleine rukjes binnenstebuiten naar benedentrekkend naarmate het villen vordert. Ik sta er bij, ik kan niet weglopen omdat ik het bakje vast moet houden onder de kop van de haas om het bloed op te vangen.
Een gevilde haas hangt aan de zoldering en het binnenstebuiten gekeerde, nu losse vel wordt opgevuld met stro zodat het een soort worst wordt. Het gevulde hazenvel wordt op een stok gestoken en in een hoek van de deel te drogen gezet bij de andere stokken met hazenvellen. In het voorjaar zal de vellenkoopman langskomen.
De gestroopte haas wordt ingesmeerd met mosterd en gaat in de boter in de pan met enkele blaadjes laurier. De haas wordt zachtjes botergaar gestoofd op het petroleumstel. De lucht van een brandend petroleumstel roept bij mij nog altijd nostalgische beelden van vroeger op. Als laatste wordt de saus gemaakt van het opgevangen bloed met een beetje maïzena erdoor.
Op de boerenkeukentafel komt de braadpan met de haas te staan, naast een pan met spruiten en een schaal donkerrood gestoofde peertjes. Een grote pan met gekookte aardappelen hoort daarbij.
Als de aardappelen gaar zijn giet moeder ze af in de gootsteen en gaat dan met de pan hete aardappelen naar buiten om de pan voor de keukendeur, in de koude buitenlucht, aan een oor heen en weer te slingeren zodat de aardappelen bloemig worden. Bloemige aardappels hoorden absoluut bij dit feestmaal in een grote aluminium pan midden op tafel. Ik lust alles van de haas behalve de kop. Moeder houdt daar wel van en kluift met waar genoegen de hele hazenkop kaal. Op haar bord ligt er daarna dan dat kale kopje van die haas met van die karakteristieke grote voortanden.
Als toetje, dat toen nog niet toetje heette, krijgen we pudding. Zelfgemaakte bitterkoekjespudding van de melk van eigen koeien. Een koelkast komt pas veel later en de pudding werd koel gehouden door hem buiten op de stoep, in de lichte vrieskou, voor de keukendeur te zetten. Niet te dicht bij het prikkeldraad, waar de varkens achter liepen, anders slobberden die de bak met pudding leeg. Op de pudding lag een dik vel maar dat hoorde zo en als kinderen mochten wij daar gewoon omheen scheppen. Vader at met smaak het vel.
Mijn moeder is zeer praktisch van aard en van een kerststal in de voorkamer is geen sprake. Een boerin kent geen kerstverlof, de koeien moeten nou eenmaal worden gemolken en ondertussen zijn de drie kinderen alleen in de kamer bij de kerststal met de kaarsjes en dan is brand niet ondenkbaar en een boerderij met rieten dak kan geweldig fikken.
“Da kulde mij nie’ vertelde moeder vele jaren later als ze uitlegt waarom de kerststal niet in de kamer stond maar op de rand van het aanrecht in de keuken. Niet echt gezellig maar wel een stuk veiliger. Tijdens het melken kwam moeder steeds even een blik werpen in de keuken om de kinderen in de gaten te houden, of we toch niet stiekem alvast de kaarsjes hadden aangestoken. Wij waren ongeduldig, er was nog geen TV om ons bezig te houden en we waren te opgewonden om rustig achter de kachel een boekje te lezen. Pas als we de avondboterham op hebben en moeder weer tijd heeft, wordt ons geduldig wachten beloond en mogen nu echt de kaarsjes aan.
Voor de kerststal die op de rand van het aanrecht staat zitten mijn broers en ik ieder op een stoel. Het sublieme kerstmoment, het grote licht gaat uit en de keuken wordt alleen verlicht door drie kaarsvlammetjes van potlooddunne rode kaarsjes van oorlogskwaliteit in een roodzwart bakelieten houdertje.
We staren in de vlammetjes terwijl vader en moeder aan de keukentafel ons in de gaten houden. De kerststal moet het nog doen zonder de drie koningen. In de jaren vijftig werden de drie wijzen uit het oosten pas op zes januari in de kerststal gezet. Pas op die datum waren de drie koningen op hun kamelen immers aangekomen? Daarom was ook de zwarte koning Balthasar er nog even niet bij.
Voor mijn broer Mari was dit een prettige bijkomstigheid. Zo werd hij niet steeds herinnerd aan het feit dat hij de zwarte koning bij het uitpakken op de keukenvloer had laten stuiteren.
Iedere katholieke familie had in die tijd wel een geschonden beeldje in de kerststal, een schaap zonder oor, een herder zonder staf of Jozef zonder handje. Wij hadden onze zwarte koning Balthasar die eens zijn hoofd had verloren toen mijn broer hem bij het uitpakken wat onvoorzichtig op de stenen keukenvloer had laten vallen.
Dat hoofd is er door mijn vader weer opgeplakt met jaren vijftig lijm. Zodat het leek alsof er pur-schuim was gebruikt. Balthasar hield er een dikke geelachtige kraag van over rond zijn blote donkere nek. De zwarte koning werd er niet mooier van ook al niet vanwege zijn zeer spitse Michael Jackson neus.
Drie kleine kinderen zitten daar op een keukenstoel met ieder één kaarsje voor de neus. Dat ene kaarsje was je eigendom, met dat kaarsje deed je mee aan de wedstrijd. Die kaarsjes uit de jaren vijftig zijn rood, klein en van slechte kwaliteit. Die kaarsjes zijn gevoelig voor elke zuchtje tocht en beginnen dan op druipkaarsjes te lijken. Zij zijn dan sneller opgebrand. Wij hebben van dat ongemak een spel gemaakt.
Door voorzichtig tegen het kaarsje te blazen brandde het sneller op. Wiens kaarsje het eerst was opgebrand had gewonnen. Dat wedstrijdje was verzonnen door mijn broer, bij wie het wedstrijdelement er al jong in zat. Het speciale kerstgevoel is voorbij als moeder het grote licht weer aan doet, de kaarsjes zijn opgebrand en mijn broer, zoals ieder jaar, de wedstrijd heeft gewonnen.
Anna van der Torre - Zoetermeer
[bron: http://www.tremele.nl/Feest/kerstmis%20vroeger/kerstmisvroeger.htm]
Adrianus Franciscus Carolus van der Torre | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H. Appeldoorn |