getuigen: Maria de Groot en Gerardus van der Ven
RK doopboek Lith 1728-1787
woont dus blijkbaar in 1811 te Lith!
om 9 uur in het huis van zijn zoon Ruth
(1) Er ist verheiratet mit Agnes van Overdam.
Sie haben geheiratet am 20. November 1768 in Montfoort, Utrecht, Nederland.
Sie haben in der Kirche geheiratet am 20. November 1768 in Montfoort, Utrecht, Nederland.Geloof: Rooms Katholiek
getuigen: Adrianus Romijnders en Frans van Overdam
Kind(er):
(2) Er ist verheiratet mit Antonia Biekens.
Die Eheerklärung wurde am 12. Mai 1787 zu Kessel, Noord-Brabant, Nederland gegeben.
Sie haben geheiratet am 27. Mai 1787 in Kessel, Noord-Brabant, Nederland. Sie haben in der Kirche geheiratet am 27. Mai 1787 in Lith, Noord-Brabant, Nederland.Geloof: Rooms Katholiek
getuigen: Jacobus Biekens en Henrica de Bijl
1 mei 1784, 16, april 1785
Akten van uitgifte in erfpacht door de ridderschap van 2 morgen bouwland bij de dijk of Æs-Heerenweg te IJsselveld onder Linschoten, met renversalen.
Betreft:- Jan Romijnders, echtgenoot van Agnita Overdam, 1784; Jan van Blokland, 1785.
Akte , d.d. 1 mei 1784 aan Jan Romeinders, echtgenoot van Agnita Overdam. Met renversaal.
Vrouweclooster
Erffpachtbrief
Voor Jan Romeinders, als in huwelijk hebbende Agnita Overdam wegens twee morgen bouland leggende op IJsselvelt onder den gerechte van Linschoten op een jaarlijksche canon van â 2-16-, in dato 1 may 1784. geregistreerd den 10 may 1784
De Edele Mog[ende] Heeren Edelen en Ridderschap, representerende den Tweden Staat van den Lande van Utrecht, doen cond dat wij ingevolge de requeste van Jan Romeinders als in huwelijk hebbende Agnita Overdam en dezelve Agnita Overdam, met exhibitie van scheyding van den boedel en nalatenschap van wijlen Jan Overdam en Mechteltje Snelderwaard, in der tijd echtelieden, den 20 nov[em]b[er] 1783 voor den notaris Nicolaas Wilhelmus Buddingh en
getuygen in Utrecht bij derselver gesamenlijke kinderen en erfgenamen opgerecht, waarbij aan gemelde Agnita Overdam was toebedeelt twee mergen bouwland, leggende op IJsselveld onder den gerechte van Linschoten, strekkende voor van den dijk tot agter aan s[eigneu]r Frans van Grasvelt daar dezelve of zijn recht verkregen hebbende zuydwaarts, en de heeren van 't capittel van Oudmunster t' Utrecht noordwaards naastgelegen zijn, met expresse renunciatie en afstand door ofte vanwegens haare suster Catharina Overdam van al zodanig recht als zij uit hoofde
dat haar naam tijde haar vader Jan Overdam daarmede was verlijd. In den zelven erfpachtbrief wierd vermeld gronden souden mogen competeeren, en in conformite van den appoinctement den 8e maart 1784 op voorsz[eide] requeste verleend, bij desen onvermindert ons en een yders goed recht aan Agnita Overdam, huysvrouw van Jan Romeynders, in een eeuwige erfpacht gegund en verleend hebben, zooals wij gunnen en verleenen bij deezen, twee morgen land op IJsse[l]veld onder Linschoten, zulks die hierboven breder verhaald en bepaald staan, specterende aan onsen
convente van Vrouweclooster, en dat op een jaarlijkse canon van een Wilhelmi schild van twee Caroli guldens en sestien stuyvers, den gulden tot twintig stuyvers gerekent, te betalen ieder jaar aan den rentmeester in der tijd van voorsz[eide] convente, de eene helfte Petri ad Cathe-
dramen de andere helfte Martini deszelven jaars, vrij geld, zonder eeniger hande afkortinge of vermindering wegens ongelden ofte onraden, die nu alreeds op het gemelde land staan of namaals
daarop komen mogten, met voorwaarden dat zij Agnita Overdam hetzelve land niet verargeren maar verbeteren zal en naar haar best vermogen in goede staat moeten houden als goede
erfpachtenaren schuldig zijn te doen,en dat bij afleyvigheyd van dezelve Agnita Overdam of bij verandersatinge dezen erfpacht zal moeten worden versogt binnen het eerste half jaar daar naar, gevende en nemende nieuwe brieven, sprekende als dezen, en daarvan betalende de gewonelijke zegels en leges, behoudens altijd den convente voorsz[eid] haar als den verschenen en
onbetaalden erfpacht canons, alles naar erfpacht recht. In kennisse der waarheyd deze getekent en met ons uithangend zegel bekragtigt in 't jaar onses Heeren een duysend sevenhondert vier en tagtig, op den eersten dag van de maand mey.
Was geparapheert: van Hardenbroek
Onder stond:
Ter ordonnantie van de Hooggemelde Heeren en Ridderschap.
was getekent H. Brouwer
{in marge:}
Renversaal.
Ik Jan Romeynders, in huwelijk hebbend Agnita Overdam, bekenne ten behoeve van de-
zelve mijn huysvrouw van de Edele Mog[ende] Heeren Edelen en Ridderschap in een eeuwige erfpacht ontvangen te hebben twee morgen land, gelegen op IJsselveld in den gerechte van Linschoten, breder en ingevolge den erfpachtbrief luydende aldus.
De Edele Mog[ende] Heeren Edelen en Ridderschap, representerende den Tweeden Staat van den lande van Utrecht doen cond, dat wij ingevolge de requeste van Jan Romeynders, als in huwelijk hebbende Agnita Overdam, en dezelve Agnita Overdam, met exhibitie van de scheyding van den boedel en nalatenschap van wijlen Jan Overdam en Megteltje Snelderweerd, in der tijt echtelieden, den 20 nov[em]b[er] 1783 voor den notaris Nicolaas Wilhelmus Buddingh en getuygen in Utrecht bij derselven gezamentlijke kinderen en erfgenamen opgericht, waarbij aan welgemelde Agnita Overdam was toebedeeld twee mergen bouwland, leggende op IJsselvelt onder den gerechte van Linschoten, strekkende voor van den dijk tot agter aan s[eigneu]r Frans
van Grasvelt daar dezelve of zijn recht verkregen hebbende zuydwaards, en de Heeren van 't capittel van Oudmunster t' Utrecht noordwaards naastgelegen zijn, met expresse renunciatie en afstand door ofte van wegens haare zuster Catharina Overdam van al zodanig recht als zij uit hoofde dat haar naam tijde haar vader Jan Overdam daarmede was verleyd. In denzelven erfpachtbrief wierd vermeld gevonden zouden mogen competeren en in conformite van den appoinctemente, den 8 maart 1784 op voorsz[eide] requeste verleend, bij dezen onvermindert ons
en yders goed recht, aan Agnita Overdam, huysvrouw van Jan Romeynders, in een eeuwigen erfpacht gegund en verleend hebben, zoals wij gunnen en verleenen bij dezen de twee mergen land op IJsselvelt onder Linschoten zulk die hierboven breder verhaald en bepaald staan, specterende aan onsen convente van Vrouweclooster, en dat op een jaarlijkse canon van een Wilhelmi schild, van twee Caroli guldens en sestien stuyvers, den gulden tot twintig stuyvers 't stuk gerekent, te betalen ieder aan den rentmeester in der tijd van voorsz[eide] convente, de eene helfte Petri ad Cathedram, en de andere helfte Martini deszelven jaars, vrij geld, zonder eniger hande afkortinge of vermindering wegens ongelden ofte onraden die nu alreeds op het gemelde land staan ofte namaals daarop komen mogten, met voorwaarden dat zij Agnita Overdam hetzelve land niet verargeren, maar verbeteren zal, en naar haar beste vermogen in goede staat moeten houden als goede erfpagtenaren schuldig zijn te doen, en dat bij afleyvigheyd van dezelve Agnita Overdam of bij verandersatinge dezen erfpacht zal moeten worden versogt binnen het eerste half jaar daarnaar, gevende en nemende nieuwe brieven, sprekengewoonlijke zegels en leges, behoudens altijd den convente voorsz[eid] haar als dan verschenen en onbetaalde erfpacht canons, alles naar erfpacht recht. In kennisse des waarheyd deze getekent en met ons uythangende zegel bekragtigt in 't jaar onses Heeren een duysend sevenhondert vier en tagtig op den eersten dag van de maand mey.
En belove ik Jan Romeinders, mijn huysvrouw Agnita Overdam, alle poincten in de vorenstaand brief vervat getrouwelijk te zullen naarkomen en agtervolgen, daarvoor verbindende mij
en mijner huysvrouw personen en goederen, dezelve onderwerpende als naar regten.
Des t'oirconde getekent in Utrecht den 1 may 1784.
(was getekent)
Jan Romijnders
Akte 3, d.d. 16 april 1785, aan Jan van Blokland. Met renversaal.
Erffpachtbrief voor Jan van Blokland van twee morgen bouland gelegen op IJsselveld onder den gerechte van Linschoten, specterende aan den convente van Vrouweclooster op een jaarlijksche canon van â 2-16- in dato 16 april 1785.
De Edele Mog[ende] Heeren Edelen en Ridderschap, representeerende den tweede staat van den lande van Utrecht, doen cond dat ons geÙxhibeerd zijnde de coopcedulle dato 24 augustii 1784, waarbij Jan Romijnders en Agnita Overdam, echtelieden, voor de somme van vierhonderd dertig gulden aan Jan van Blokland hadden afgestaan het recht, dat gemelde Agnita Overdam hadde tot twee mergen bouwland, leggende op IJsselvelt onder den gerechte van Linschoten, strekkende van den dijk of 's Heerenweg tot agter tegens de landen door den heer Cornelis Wijkersloot, daar denzelven Cornelis Wijkersloot zuydwaards, en de heeren van het capittel van Oudmunster ten noorden naastgelegen zijn, wij voorts bij appoinctement op derselver request den eersten nov[em]ber 1784 verleend (onverminderd ons en een yder zijns goeden rechts), aan gemelde Jan van Blokland in eenen eeuwigen erfpacht gegund en verleend hebben, zoals wij gunnen en verleenen bij deeze, de twee mergen bouland in voegen di hierboven verhaald en bepaald staan, en laatst door genoemde Agneta Overdam van ons in erfpacht beseten zijn, specterende aan onsen convente van Vrouweclooster, en dat op een jaarlijkse canon van een Wilhelmus schild van twee Caroly guldens en sestien stuyvers, den gulden tot twintig stuyvers gerekent, te betalen yder jaar aan den rentmeester in der tijd van voorschreve convente, de eene helfte Petri ad Cathedram en andere helft Martini desselven jaars, vrij geld, sonder enigerhande afkortinge, *met voorwaarden
{in de marge:}
*of verminderinge wegens ongelden ofte onraaden die nu alreets op het gemelde land staande ofte namaals daarop komen mogten]
dat hij Jan van Blokland hetzelve niet verergeren maar verbeteren zal en naar zijn beste vermogen in goede staat moeten houden als een goed erfpachtenaar schuldig is te doen, en dat bij aflijvigheyd van denzelven Jan van Blokland of bij verandersatinge dezen erfpacht zal moeten worden versogt binnen het eerste half jaar daarna, gevende en nemende nieuwe brieven, sprekende als deze, en daarvan betalende de gewoonlijke zegels en leges, behoudens altijd den convente voorsz[eid] haar alsdan verschenen en onbetaalde erfpacht canons, alles naar erfpachtrecht. In kennisse der waarheyd deeze met ons uythangend zegel bekragtigt in 't jaar onses Heeren een duysend sevenhondert vijf en tagtig op den sestiende dag van de maand april. (was geparapheert) van Hardenbroek.
(onder stond) Ter ordonnantie van Hooggem[elte]
Heeren Edelen en Ridderschap (was getekent) E. Kol
{in marge:}
in pede stond:
De quitancie van den XL. penn[ning] 1 1/2 perc[en]ten 1/10 verhoging is in dato 30 augustus
1784 en geregistreert ter secretarye van Montfoort op denzelven dito.
Renversaal
Ik Jan van Blokland bekenne van de Edele Mog[ende] Heeren Ed[elen] en Ridderschap
's Lands van Utrecht in eenen eeuwigen erfpacht ontfangen te hebben twee mergen bouland, gelegen op IJsselveld onder den gerechte van Linschoten, breder en ingevolge den erfpachtbrief luydende aldus:
De Edele Mog[ende] Heeren en Ridderschap representerende den Tweede Staat van den Lande van Utrecht doen cond, dat ons geÙxhibeerd zijnde de coopcedulle dato 24 aug[gus]ty 1784, waarbij Jan Romijnders en Agnita Overdam, echtelieden, voor de somme van vierhondert dartig gulden aan Jan van Blokland hadden afgestaan het recht dat gemelde Agnieta Overdam hadde tot twee mergen bouwland, leggende op IJsselvelt onder den gerechte van Linschoten, strekkende van den dijk of 's Heerenweg tot agter tegens de landen van den Heer Cornelis Wijkersloot, daar denzelven Cornelis Wijkersloot zuydwaards en d' heeren van 't capittel van Oudmunster ten noorden naast gelegen zijn, wij voorts bij appoinctemente op derzelver request den eersten november 1784 verleend, onvermindert ons in een yder zijns goeden rechts, aan gemelden Jan van Blokland in eenen eeuwigen erfpacht gegund en verleend hebben, als wij gunnen en verleenen bij deezen, de twee mergen bouland die hierboven verhaald en bepaald staan en laatst door genoemde Agnieta Overdam van ons in erfpacht beseten zijn, specterende aan onsen convente van Vrouweclooster, en dat op een jaarlijkse canon van een Wilhelmus schild van twee Caroly guldens en sestien stuyvers, den gulden tot twintig stuyvers gerekend, te betalen yder jaar aan den rentmeester in der tijd van voorschreve convente, de eene helfte Petry ad Cathedram, en de andere helfte Martini deszelven jaars, vrij geld, zonder enigehande afkortinge of verminderinge wegens ongelden ofte onraaden die nu alreeds op het gemelde land staan ofte namaals daarop komen mogten, met voorwaarden dat hij Jan van Blokland hetzelve land niet verargeren maar verbeteren zal en naar zijn beste vermogen in goeden staat moeten houden, als een goed erfpachtenaar schuldig is te doen, en dat bij aflijvigheyd van denzelven Jan van Blokland of bij verandersating dezen erfpacht zal moeten worden versogt binnen het eerste half jaar daarnaar, gevende en nemende nieuwe brieven sprekende als dezen, en daarvan betalende de gewoonlijke zegels en leges, behoudens altijd den convente voorsz[eid] haar als dan verscheenen en onbetaalden erfpacht canons, alles naar erfpachtrecht. In kennisse der waarheyd dese met ons
uithangend zegel bekragtigt in 't jaar onses Heeren een duysent sevenhonderd vijfentagtig op den sestienden dag van de maand april.
En belove ik, Jan van Blokland, alle pointen in den vorenstaande brief vervat getrouwelijk te sullen nakomen en agtervolgen, daarvoor verbindende mijn persoon en goederen, dezelve onderwerpende als na rechten. Des t'oirconde getekent t'Utrecht den 16 april 1785.
(was getekent)
Jan van Blokland.
{in marge}
in pede stond:
de quitancie van den XL.penn[ing] 1¢ perc[en]ten 1/10 verhoging is in dato 30 Augustus
1784 en geregistreerd ter secretarye van Montfoort denzelven dito.
Vrouwenklooster 109
1 november 1784. Verzoekschrift van Jan Romijnders aan de ridderschap om goedkeuring van de verkoop aan Jan van Blokland van 2 moregn land te IJsselveld onder Linschoten, erfpachtgoed van Vrouwenklooster, ingewilligd.
{boven en linkermarge:}
De Heeren Edelen en Ridderschap representeerende den Tweeden Staat van den Lande van Utrecht, gelet op den inhoude deses, acoorderen het versoek hierbij gedaan, authoriseerende mitsdien den rentm[eeste]r van het convent van Vrouweclooster om ten kosten van den koper, onder behoorlijk renversaal uit te leveren nieuwe brieven in forma, mits alvorens ten behoeve van voorsz[egde] convente betaald werde de 50men{?} der cooppenningen.
Dit alles nogthans onverminderd haar Ed[ele] Mog[ende] en aen ieder goed recht.
Gedaan te Utrecht den 1 nov[ember] 1784.
Ter ordon[nantie] van hoogstgem[elde] Heeren Edelen en Ridderschap
{w.g.:} H. Brouwer.
Aan de Edele Mog[ende] heeren Edelen en Ridderschappe 's Lands van Utrecht.
Geeft oodmoedilijk te kennen Jan Romijnders dat sijn huysvrouw Agneta Overdam van Ued[ele] Mog[ende] wegens 't convent van Vrouweclooster in erfpa
Joannes Romijnders | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) 1768 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Agnes van Overdam | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(2) 1787 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Antonia Biekens |
Die angezeigten Daten haben keine Quellen.