Er ist verheiratet mit Johanna MARCELIS.
Sie haben geheiratet am 25. April 1796 in Baarle-Hertog, er war 28 Jahre alt.
Kind(er):
Getuigen bij de doop: Wilhelmus Corsten en Adriana Willemsen.
Heeft in de twintiger jaren van de 19e eeuw een leerlooierij met 2 knechten in Alphen aan de Molenstraat.
Ondanks de knechten moet men zich niet al te veel voorstellen van deze "baas". Het was in die tijd een keihard vak en ook al werkte hij dag aan dag, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, de inkomsten waren niet voldoende om het gezin op een redelijke wijze in leven te houden. Met de bijverdiensten als barbier en het telen van groenten en aardappelen voor eigen gebruik en het houden van kippen een geit of een varken bleef het ploeteren.
Willem moest eerst de koeienhuiden bij slagers of handelaars opkopen. De huiden werden door hem in het najaar en in de winter klaargemaakt om te looien. Dit gebeurde nog op dezelfde manier als in de middeleeuwen. Bedenk daarbij de primitieve manier waarop de schoenmaker-leerlooier zijn huiden moest vervoeren van en naar de Ley, waar de huiden gestroomd werden.
Om de huiden te stromen moest Willem bij weer en wind, en vooral kou, het water in, om de paaltjes te slaan waaraan de huiden moesten worden vastgebonden. Door het stromende water werden de haren "gelost". Na verloop van tijd moesten de huiden eruit en ook dan zal het weer niet veel beter zijn geweest. Ter plaatse werden dan de huiden "gehaard" waarna de dan loodzware huiden naar huis konden worden vervoerd. Thuisgekomen werden de huiden gevleesd, gespoeld en gelaafd om daarna, bestrooid met eikeschorsmeel in de looikuipen te verdwijnen. Ongeveer twee jaar duurde het looiproces, waarbij tussentijds de kuipen nog enige keren moesten worden leeggehaald om opnieuw de huiden met eikeschorsmeel in te strooien.
Als het leer gelooid en getouwd was, kon de Willem aan zijn eigenlijke werk beginnen. Allereerst werd het leer gesorteerd en op een zo voordelig mogelijke wijze gesneden. De schachten van de schoen werden met pekdraad aaneen genaaid evanals het onderwerk, zool en binnenzool. Alles bijeen werd het dan een ruwe hoge werkschoen. Het schoenmaken speelde zich geheel af in de woonkamer. Daar stond immers de schouw en later de kachel voor warmte bij de arbeid. Daar tussen de huiselijke beslommeringen stond het schoenmakerstafeltje.
Zo maakte Willem een aantal paren van verschillende maten in voorraad. Daarna moest hij deze schoenen aan de man brengen om eindelijk zijn investering terug te zien.
Het dragen van schoenen was alleen weggelegd voor de welgestelden. Het grootste deel van de bevolking behielp zich met werk- en zondagse klompen. Het is daarom dat Willem er op uit moest om zijn schoenen te verkopen. Met een grote blauwe zak waarin de schoenen, op de rug trok hij er dan voor dag en dauw op uit naar de markten in Breda en Tilburg en naar de jaarmarkten in de omliggende dorpen.
Willem moest ook voor zijn looistof zorgen. Deze looistof was eikeschors, een plaatselijk produkt. De boeren hadden om allerlei redenen hun akkers door houtwallen omgeven waarin veel eikehout groeide. Daar dit opgaande hout om de 6 a 7 jaar geschikt was om te kappen werd dit ontdaan van de schors, "geblekt" noemden de boeren dat en de zo verkregen stukken schors werden door Willem opgekocht. Deze liet het thuis drogen, hakte het in kleine stukken en vervoerde het dan naar de molen waar de stukken schors vermalen werden tot eikeschorsmeel.
Wilhelmus GULICKX | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1796 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johanna MARCELIS |
Die angezeigten Daten haben keine Quellen.