Hij is ng gedoopt; doopgetuige: Martje Sipkes
Hij is overleden om 09.00u; aangifte overl op 22 okt 1843 door Albert Bakker, 68 jaar, omroeper, wonende in Den Hoorn en Dirk Kalf, 57 jaar, schoenmaker, wonende in Den Burg
Er ist verheiratet mit Willempje Pieters Bakker.
Sie haben geheiratet am 21. Mai 1802 in Den Hoorn (Texel, NH), er war 28 Jahre alt.
Sie haben in der Kirche geheiratet am 23. Mai 1802 in Den Hoorn (Texel, NH), er war 28 Jahre alt.Het huwelijk is ng voltrokken
Kind(er):
Notaris Beets 1815-1816
N 482 Berging van een lading wijn in vaten
Voor Simon Theodorus Beets, Openbaar Notaris, in de residentie van Texel, deze onderteekend hebbende, en in tegenwoordigheid van de nagenoemde en mede ondergeteekende getuigen, zijn gecompareerd:
Cornelis Jansz Duinker, Jacob Willemsz Bakker, Jacob Kuiper, Pieter Kunst, Klaas Drijver en Maarten Gollenstein, de eerste, derde en vijfde Loods-schippers, en de tweede, vierde en zesde Loodslieden, doch allen aan den Hoorn binnen de gemeente van Texel voornoemt, woonachtig.
Welke Comparanten aan ons hebben verklaard en met ede bevestigd het gene volgt, te weten:
Eerstelijk de twee eerste Comparanten Cornelis Jansz Duinker en Jacob Willemsz Bakker:
Dat zij, op de 13 dezer loopende maand Maart, met derzelver Loods-schuit achter den Horst ten Anker leggende, des morgens, met den dageraad, hadden ontdekt een galjasschip, zittende tegen de buiten-bank van den Horst.
Dat zij daarop dadelijk alle mogelijke spoed hadden gemaakt om bij het gemelde galjasschip te komen, ten einde, ware het doenlijk, hetzelve te redden, of, ten minste, alle mogelijke adsistentie te verleenen.
Dat zij vervolgens bij hetzelve ten Anker gekomen zijnde, hadden bespeurd, dat deszelfs sein van guarantaine nog waaide, en alzoo slechts met hunne Jol aan boord van gemelde galjas waren gegaan; wanneer zij vernomen hadden, dat het een Zweeds galjas was, komende van Celle geladen met wijn, welke door het breken van deszelfs touw of touwen van de Reede was gedreven.
Dat als toen de Capitain van het gemelde schip, genaamt Jacob Vorbrodt, hun Comparanten met derzelvr schuit en volk, hadden aangenomen, om hem in alles te adsisteren, het zij door het redden van zijn schip, of het bergen der Lading, zoo als de Omstandigheden zouden toelaten, en zulks alles op goeden mannen zeggen.
Dat vervolgens zij Comparanten en hun volk, na met de scheeps-equipage bestaande uit 12 man, in de scheeps-Jol een werp-anker uitgebragt te hebben, den Capitain hadden aangeboden om dadelijk met de Loods-schuit op zijd van zijn schip te halen, ten einde de lading, zoo veel mogelijk, daarin te kunnen overnemen, doch dat deze, uit hoofde van de guarantaine geoordeeld had zulks niet te kunnen doen voordat de reeds door hem afgezonden Visch-schut (op welke zich als Schipper bevondt Jacob Kuiper, en die met 4 koppen bemand was) van den Helder zoude zijn teruggekomen; als met welke hij hoopte dat ook de Doctor komen, en hij alzoo van de guarantaine ontslagen zoude worden.
Dat enig tijd daarna ook de gemelde Visch-schuit, met den gedachten Doctor aan Boord, teruggekomen, en het voornoemde Galjas-schip door dien Doctor uit de guarantaine ontslagen zijnde, door den Capitain was geoordeeld geworden, dat het vaartuig van den genoemden Jacob Kuiper, ten dienste van schip en Lading, mede op het bovengemelde Accoord zoude worden gebruikt.
Voorts verklaarden nu verder de vier eerste Comparanten:
Dat zij gezamentlijk van toen af aan alle spoed hadden gemaakt, zoo met het uitzetten van de scheepsboot als met 't opruimen van het dek, het schuren van takels en het openen der luiken, om dadelijk te kunnen lossen; dat intusschen een ligter uit het Nieuwe Diep bij hun gekomen zijnde, onderling raadzaam was geoordeeld, dezelve als beter daartoe ingerigt en meerder kunnende laden, als zoodanig aantnemen, het welk dan ook werd gedaan voor de som van 150 gulden, benevens 8 gulden daags na 2 dagen stil leggen.
Dat zij als toen dadelijk aan het lossen waren gegaan; doch dat men, daarmede bezig zijnde, het weder meer en meer ongunstig was geworden en tevens hadde ontdekt dat de Lekkagie van het schip zeer toenam.
Dat men uit dien hoofde dan ook had goedgevonden, om, ten einde het werk met nog meerder spoed doortezetten, en het Anker dewelke te digt bij het schip stond, verder uittebrengen, noch een visch-schuit aantenemen; en dat, dien tengevolge, dan ook de schipper Klaas Drijver met deszelfs visch-schuit, bemand met 5 koppen, was aangenomen geworden.
Eindelijk verklaarden als nu alle de zes Comparanten te zamen:
Dat zij, alzoo bij elkanderen gekomen zijnde, gezamentlijk uit het voorschreve schip gelost en in de mede gemelde ligter geladen hadden 84 vaten van differente grootte, benevens nog eenige kassen.
Dat hier op de Vloed weder inbrekende, het water zeer onstuimig wordende, en de wind al meer en meer op de Wal aanwaaijende, de gemelde ligter niet langer had kunnen blijven liggen; maar, zoo doo door het breken van de achtertouwen, waaraan dezelve vast lag, als door het breken van zijn voorgiek of boegspriet, genoodzaakt was geworden om, uit vrees voor verlies van het geheele vaartuig, van boord van het gemelde schip te gaan.
Dat vervolgens der Comparanten drie vaartuigen, het ook niet langer daar kunnende houden, genoodzaakt waren geweest achter de Horst te vluchten; waardoor zij Comparanten, die toen alle nog op het schip waren, niets meerder tot derzelver redding hadden overghouden dan de scheeps-sloep en boot, welke echter, daar de Zee nu ook van alle kanten over het schip begon heenteslaan, eerst vol water geraakten en daarna geheel weggeslagen werden.
Dat zij Comparanten zich mitsdien toen, met levensgevaar, geplaatst vonden op een wrak, hetwelk, door het geweldig schokken van hetzelve, en het gestadig overslaan der Zee, hun gene Lijfs-berging dan alleen achter op de kajuit overliet.
Dat vervolgens tegen den avond het water zoo hoog was gerezen, dat hetzelve wel 2 voeten in de Cajuit stondt; hetwelk dan ook den Capitain en equipage had doen resolveren om hunne goedern intepakken.
Dat als ton ook, met gezamentlijk goedvinden, de vlag in sjouw was gehesen tot berging van alle de zich op het schip bevindende personen; doch dat het echter toen, door den te sterk loopende vloed, voor niemand mogelijk was geweest bij het schip te komen.
Dat vervolgens 's nachts met het afloopen van het getij, het weer en water wederom afnemende, eerst een Visch-schuit, gevoerd bij Schipper Jan Duinker, en kort na dezelve nog verscheidene andere aan boord van het gemelde schip gekomen zijnde, als toen verder met alle spoed is voortgegaan om de lading in verschillende vaartuigen te bergen.
Dat zij vervolgens des nagt, de vloed weder inbrekende en het water weder over het schip heenen loopende, allen genoodzaakt waren geweest het schip te verlaten, doch dat zij des morgens van de volgenden dag, het water weder gevallen zijnde, nogmaals aan boord waren gegaan en nog eenige vaten geborgen hadden, tot dat zij, toen met de voorvloed het water wederom sterk in het schip begin te rijzen, genoodzaakt waren geworden hetzelve geheel te verlaten.
N 486 20-3-1816 Cornelis Jansz Duinker, Jacob Kuiper en Klaas Drijver, Loods-schippers wonende aan den Hoorn-
Dewelke tot hun bijzondere gemagtigden hebben benoemd den Heer Johan Engelbert Bloemkolk, Solliciteur te Amsterdam.
Aan wien zij de magt geven om voor hun en in hunnen namente vorderen en ontvangen, van wien zulks behoren zal, al het gene hen is competerende voor bergloonen van goederen als door hun zijn geborgen geworden uit het onlangs op den Horst verongelukte Galjas-schip Sophia, Capitain Jacob Vorbrodt
Bron: Irene Maas
---
Vergadering gehouden den 30 Mei 1826
3 uur Present de Burgemeester en alle de Leden, dempto de Heeren Cornelis W. Smit en Jacob P. Dijksen
Eindelyk is door den Heer Burgemeester in tegenwoordigheid van den Raad afgifte gedaan van de Som van f 150- door het Collegie Zeemanshoop aan schipper Cornelis Jansz Duinker, en verdere manschappen van deszelfs Loodsschui: Irene Maast, toegelegd, ter belooning voor derzelver menschlievend gedrag en edele Zelfs opoffering by gelegenheid van het redden van Schipbreukelingen van het verongelukte schip Betsy en Carolina, zynde die Som alzoo door gemelden Heer Burgemeester met een toepasselyke aanspraak aan Jan Cornelisz Duinker by indispositie van deszelfs vader, den voornoemden Cornelis Jansz Duinker, uitgereikt en ter hand gesteld geworden.
Bron: Irene Maas
---
Brievenboek GAT 332
Mobilisatie wegens Belgische Opstand
N 109 Directeur Comm: der Marine Amsterdam 20-10-1830
Cornelis J. Duynker die de eer zal hebben UEdgestr: deze te overhandigen sedert vele jaren buiten Loods schipper alhier aan den Hoorn woonachtig heeft zich aangespoord gevoeld om aan de vrywillige werving voor ZM armada op de Stroomen deel te nemen. Hij is door en door Zeeman en ik twijfel niet of UEdG: zult in hem een geschikt voorwerp voor de diensten kunnen hebben- liefst echter zoude hij zoo dit zijn kon op eene Kanonneer boot of Zoortgelyks vaartuig geplaatst zijn.
Bron: Irene Maas
Cornelis Jansz Duijnker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1802 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willempje Pieters Bakker |
Die angezeigten Daten haben keine Quellen.