Er ist verheiratet mit Lysbeth Stevensdr van Schayck.
Sie haben geheiratet im Jahr 1540 in Houten.
Kind(er):
Eigenaar van huis/herberg aldaar waar de Moriaen' uithangt
Bron: M.S.F. Kemp, Tijdschrift voor de geschiedenis van het gebied tussen Kromme Rijn en Lek, 8ste jaargang, 1974, nrs 1 en 2.
~
Kemp schrijft:
"Adriaen van Oestrum Jansz, geboren omstreeks 1500, heeft enkele malen aan vlagen van verstandsverbijstering geleden, 'in de boonen ende crancksinnich', onder andere omstreeks 1536. Hij trekt rond 1540 naar het land van Culemborch, waar hij enige tijd werkt onder Cornelis Jansz van Roy, 'boumeyster op Marienweert', en keert na de dood van zijn vader terug naar Houten. Bij vonnis van het hof van Utrecht van 1552 wordt hem één van de hoeven onder Schonouwen toegewezen, erfpachtgoed van zijn vader, dat als gevolg van de krankzinnigheid van Adriaen in handen kwam van zijn broer Bernt. Adriaen krijgt toestemming van de Landcommandeur van het Duytsche Huys om zijn vrouw te 'lyftochyen' in dit land. De hoeve wordt in 1569 verkocht aan Claes Symonsz. Hierover wordt nog in 1575 een proces gevoerd."
~
Kemp noemt nog het volgende:
"Misschien is hij de Adriaen van Oysterem die in 1526 een hofstede in efpacht kreeg van het Duytsche Huys, houdende 5 Hont en 28 Roe. In het register van Oudschildgeld over 1536 heeft Adriaen van Oestrum 8 Mergen lands onder Schonouwen van hemzelf".
~
Kemp geeft in het artikel tal van bijzonderheden over Adriaen Jansz van Oestrum en zijn familie.
Bernt van Oestrum voert in 1547 een rechtzaak tegen zijn broer Adriaen, de oorspronkelijke eis is verloren gegaan, evenals de uitspraak maar de verhoren door de procureur van het Hof van Utrecht schetsen een duidelijk beeld van de zaak. Het gaat om de verdeling van de boedel van hun vader Jan van Oestrum die in 1546 of eerder was overleden. De vader had als landbouwer twee hoeven lands te Schonouwen in erfpacht van het Duytsche Huys. Een van de zeven getuigen die gehoord worden is Joncker Jan van Renes, heer tot Willich, de zoon van de leenheer. Hij verklaart dat hij de huurders Jan van Oestrum en zijn vrouw Sophia (Fije Stevensdr die Wit) heeft gekend als 'deuchtlicken ende eerlicke lieden', en dat hij had vernomen dat Adriaen 'weeder inde boonen ende crancsinnich was', dat zijn moeder Sophia had gezegd dat ''Ick houdt hem alsoe still ende alleen als hij mogelick is omdat het all die weerelt nyet weeten en zoude'. Vervolgens wordt Adriaens zuster verhoord, Anna, 25 jaar oud. Zij verklaart dat thuis bijlen en messen voor hem verborgen werden gehouden. Dat zij gehoord had in een gesprek tussen Bernt en Adriaen, dat Adriaen had gezegd dat hij wilde afzien van erfopvolging 'want ick besorge overmits die cranckheyt die ick gehadt hebbe, dat mijn memorie zoe steerck nyet is dat ick die goeden soude kunnen regeren'.
Zuster Reynberch 20 jaar oud, wonende te Houten 'aen de Weteringe' verklaart dat haar broer in het verleden tweemaal een ernstige aanval van waanzinnigheid had en beschrijft wat is gebeurd. Dan getuigt de zuster Hendrickgen Jan Ghysbertshuysvrouw inden Achtienhoven, 30 jaar oud hoe Adriaen soms in een 'kynsche weerelt' (kinderwereld) verkeerde, hoe hij door zijn moeder in een kamertje verborgen werd gehouden opdat vreemdem hem niet konden horen 'byster calden' (raaskallen).
De 28 jarige Barbara, ook een zus van Bernt en Adriaen, verklaart dat Adriaens eerste krankzinnigheid tien jaar terug al plaats vond en duurde 'van Sint Machiel off tot den meij toe'. Zij wist ook van haar ouders dat al tien jaar daarvoor een dergelijke episode had plaats gevonden. In haar verklaring komen nog tal van bijzonderheden voor.
Kemp heeft ook andere bronnen bestudeerd en komt tot een overtuigend beeld van Adriaen van Oestrum. In 1563 krijgt Adriaen het aan de stok met Dirk de zoon van Bernt en voert een rechtzaak over het gebruik van een 'steech voer aende dyck', gebruikt als doorgang voor het vee. In 1565 wordt uitspraak gedaan. Uit de stukken blijkt dat Adriaen na de dood van zijn ouders in het bezit kwam van de twee hoeven lands, in erfpacht te Houten. Zijn ouders hadden de landen aan zoon Bernt toegekend omdat hij, zoals hij zelf verklaart, 'was een geck, nyet wijs genouch omt voirscr goet te regieren'. Deze toekenning was dus later herroepen en Adriaen kreeg de erfpacht van de twee hoeven lands. Als gevolg hiervan voerde Bernt een rechtzaak tegen zijn broer die in 1552 resulteerde in een arbitrage waarin elk van de broers één hoeve kreeg toegekend. De arbiter had hen toegevoegd: 'Ghij boer, ghij kerel, kiest terstond een van deze houven, off wij sullen U die peyne affnemen ende U met Uwen huysvrouw ende kinderen byden dyck jagen' (aan de dijk zetten) en meer 'gelicke dreygementen'. Adriaen verhuurde vervolgens een van de hoeven aan zijn broer. Hij was echter niet tevreden met de oplossing en spant in 1562 een zaak aan tegen zijn neefje Dirk die dan kennelijk de gebruiker is van de tweede hoeve. Adriaen krijgt niet zijn zin want de zaak wordt niet ontvankelijk verklaard. Zonder toestemming van de Duitse Orde verkoopt hij rond 1569 zijn pachtrecht op de twee hoeven aan Claes Symonsz, schout van Schonouwen en stamvader van het geslacht Blanckendael. Een en ander leidt wederom tot processen in 1576. niet tegen Adriaen, maar tegen zijn borgstellers. Kennelijk is Adriaen dan al overleden.
[vrij naar het verhaal van M.S.F. Kemp]
~
Kemp geeft voor elk van genoemde feiten een gedegen bronvermelding. Het artikel is te raadplegen op de site van het Utrechts Archief, bijzondere digitale collecties, onderwerp Geschiedenis van Utrecht, tijdschrift Tussen Rijn en Lek, jaargang 1974.
Het CBG beschikt over stukken en genealogische gegevens van Kemp.
Adriaen Jansz van Oostrum | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
1540 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lysbeth Stevensdr van Schayck |
Die angezeigten Daten haben keine Quellen.