Voorouders in het Eemland, Stichting Groenegraf.nl » Sijtze Greidanus (1843-1914)

Persönliche Daten Sijtze Greidanus 


Familie von Sijtze Greidanus

Er ist verheiratet mit Jitske Kuipers.

Sie haben geheiratet am 27. Mai 1868 in Achtkarspelen, er war 24 Jahre alt.


Kind(er):

  1. Elsje Greidanus  1871-1949 
  2. Taco Greidanus  1873-????


Notizen bei Sijtze Greidanus

Het 25-jarig feest van den Hofarts Dr. S. Greidanus te Baarn.

Zoo iemand de gelegenheid heeft en in staat is de nooden en smarten der menschen waar te nemen en te beoordeelen, dan is het voorzeker de geneesheer; hij toch dringt door in de nederigste woningen, in de schamelste hutten, ziet de lijdensgroeven op het gelaat en de somberheid in het oog der misdeelden en verneemt zelfs de kleinste bijzonderheden van hun intieme leven. De geneesheer is als een trouwe, oprechte biechtvader; zijn gezag en zijn invloed zijn groot; een enkel woord van hem kan op het gemoed van den lijder werken als een schitterende zonnestraal op een donker herfstveld. Maar de geneesheer wordt niet altijd naar behooren gewaardeerd!! Men eischt vaak te veel van hem! De man, wiens portret op onze voorpagina is geplaatst, is zich ten volle bewust van zijne edele roeping, blijkens den goeden naam dien hij zich in zijn langdurig medisch ambt heeft verworven. Dr. Greidanus, telg uit een oud­ patricisch Friesch geslacht, werd den 7den Augustus 1843 te Leeuwarden geboren; zijne medische studiën volbracht hij met groot succes; hij promoveerde in 1866 te Leiden tot doctor in de medicijnen en in de verloskunde, in 1868 te Groningen tot doctor in do chirurgie en 9 jaren daarna - zoo groot was zijn studiezin en zijne liefde voor de wetenschap - ging hij nog een winter passeeren aan de Berlijnsche Universiteit. De eerste plaats zijner vestiging was Buitenpost, toen volgde in 1877 Soest en vier jaren later Baarn en weldra bij zijne verschijning verwierf hij door zijn optreden de algemeene syrnpathie. Te Soest was het voor het eerst, dat wijlen Z.K.H. Prins Hendrik; broeder van wijlen Z.M. Koning Willem III, van de bekwaamheden en de beminnelijkheid van Dr. Greidanus gehoord hebbende, hem liet ontbieden op zijn Paleis to Soestdijk en zoo bleef hij periodiek de medische raadgever ten paleize, totdat hem in 1890 de hooge eer te beurt viel, tot „Hofarts" van wijlen Z.M. Koning Willem III benoemd te worden, een titel waarin hij in 1894 door H.M. de Koningin-Moeder bevestigd werd. Behalve als medicus heeft hij als schrijver naam gemaakt door zijne studie: „De leer van Malthus een leugen" en „Een geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk eene moreele verplichting"; verder maakte hij verschillende reisbeschrijvingen en publiceerde hij in geneeskundige tijdschriften artikelen van medisch-socialen aard, o.a. over Schoolartsen. In 1897 bezocht hij het Geneeskundig congres to Moskou en daarna maakte hij eene reis door Rusland van Petersburg over den Kaukasus naar Tiflis en van daar over Batoem en Sebastopol terug; zeer onderhoudend weet hij van zijn interessante avonturen, ervaringen en ontmoetingen, in die voor ons zoo weinig bekende oorden te verhalen. Dr. Greidanus oefent behalve te Baarn ook de geneeskundige praktijk uit in de Vuursche, terwijl hij in eerstgenoemde plaats reeds verscheidene jaren deel uitmaakt van den gemeenteraad, in welk college zijn bezadigd en helder oordeel, zijne veelzijdige ontwikkeling en zijne rijpe, ervaring hoog gewaardeerd worden. Zijne benoeming tot officier in de Oranje-Nassau-orde ter geIegenheid van zijn jubileum, is met vreugde begroet.

H.

Onderstaande tekst is afkomstig van: http://home.planet.nl/~smit9462/Hofarts.htm

Een uitgetypt exemplaar is gevonden tijdens het genealogisch onderzoek naar de familie “Smit”, in het archief van A.S. Smit. De familie Greidanus afkomstig uit Friesland maakt onderdeel uit van deze parenteel. Het stuk is geschreven door Sijtze Greidanus (1843-1914). Tevens door Sijtze geschreven 'Een dorpsdokter uit de friese wouden vertelt'. Dit laatste boek is uitgegeven door M.A. van Seijen te Leeuwarden.

Achterin is als bijlage de genealogische data van Sijtze toegevoegd.

HERINNERINGEN ALS HOFARTS
November 1908

In Januari 1877 verliet ik Friesland en vestigde ik mij, na een maand verblijf in Berlijn, te Soest. Mijn vrouw had in de zomer van 1876 met de familie in Amsterdam een uitstapje gemaakt naar Hilversum en Soest en kwam thuis, opgetogen en verrukt over de fraaie omstreken. Omstandigheden van verschillende aard hadden mij wel doen uitzien naar een andere plaats ter vestiging, maar ik zag er tegen op, de grote en uitgebreide praktijk, die ik in Buitenpost had te verlaten en het onbekende tegemoet te gaan.

In November 1906 logeerde Moeder bij ons in Buitenpost, toen in de couranten een oproeping verscheen voor sollicitanten het Gemeente Geneesheerschap te Soest. Mijn vrouw viel er dadelijk op aan en drong mij een poging te wagen naar die post mede te dingen. Zoals ik zeide, ik had er niet veel lust in, maar Moeder zou naar Amsterdam terugkeren voor de verjaardag van mijn broeder, die toen nog in huis was; zij wilde gaarne, dat ik haar bracht en dan kon ik meteen de gelegenheid eens opnemen. Nu, een verzetje had ik wel nodig en dus besloot ik te gaan. De dag voor mijn broeders verjaardag 24 November stapte ik uit aan het station Baarn, terwijl Moeder de reis naar Amsterdam vervolgde en ging ik te voet naar Soest. Al dagelijk kwam ik onder de indruk van de mooie natuur; de weg van Baarn naar Soest was tot de Oranjeboom nog geheel beplant met fijne dennen, die later gerooid zijn, de weg naar Soestdijk, het gezicht op het Paleis, het toen nog landelijke Soest bracht mij in verrukking. Nabij mooi Antje, Wed. Ebbenhorst (nu reeds lang dood) en de herberg bestaat niet meer, een broodje te hebben gegeten, ging ik naar het er tegenover gelegen Gemeentehuisje en trof er de Burgemeester, die mij zeer welwillend ontving.

Het Gemeente-geneesheerschap werd mij als het niet zwaar voorgesteld, van Soesterberg werd bijna niet gesproken en het leek alles nogal aanlokkelijk.

Na mijn bezoek aan Amsterdam, Keerde ik naar huis terug, en viel ik weder in het gewone werk, zodat ik al spoedig Soest en de sollicitatie vergat. Na een paar weken echter, ontving ik een schrijven van de Burgemeester Jhr. Martini van Geffen, of ik niet dacht te solliciteren. Ik had er niet veel oren naar, maar op aandringen van mijn vrouw zond ik de vereiste stukken in en kreeg ik al spoedig bericht, dat ik van de 9 sollicitanten als meeste in aanmerking kwam, dat men mij echter nog wel eens wilde spreken en mij daarvoor F25,-- zond om nog eens over te komen. Ik ging dus nog eens naar Soest. Om de drukken arbeid moest dat in één dag gescheiden en dat was een heel werk. s’ Morgens 4 uur te paard uit Buitenpost, onderweg in Twijzel nog een patiënt behandelen met carcinoom van de prostaat en om 7 uur uit Leeuwarden.

Ik kwam te twaalf uur te Baarn, wandelde naar Soest, had besprekingen met de Burgemeester, bracht een bezoek bij Dr. Kuiper en Dr. Bos, die beiden mij animeerden naar Soest te komen. Dr. Kuiper was oud en ziekelijk en er was geen andere hulp dan een Dr. Mulder, ook een bejaard man, die de praktijk moeilijk kon volhouden. Er werd mij beloofd F600,-- vast tractement en gedurende 3 jaren een persoonlijke toelage van F300,--, terwijl mij in uitzicht werd gesteld, dat bij eventueel bedanken of overlijden van de heer Mulder ik de bediening der commissie van Weldadigheid, die F1200,-- gaf, zou erlangen. ’s Avonds weer terug uit Soest en om 11 uur te paard uit Leeuwarden naar Buitenpost.

Ik wist toen nog niet, dat Soest een weinig begeerde plaats was en de moeilijkheden van de praktijk, die later zeer groot bleken, werden alle zo licht mogelijk voorgesteld. Zonder bepaalde decideren of mij te binden beloofde ik de zaak ernstig te zullen overwegen en reeds een week later kwam het bericht, dat ik met algemene stemmen benoemd was als Gemeente-geneesheer.

Daar zat ik, de steen was geworpen en ik moest een besluit nemen. Na enige dagen overdenking schreef ik toen, dat ik het niet kon aannemen, onder voorgaven dat ik zolang de heer Mulder leefde en de Commissie van Weldadigheid in zijn handen was, ik vreesde geen arbeid genoeg te zullen vinden en er tegen op zag een drukke praktijk te verlaten, om misschien in halve ledigheid mijn tijd door te brengen.

Ik ontving een schrijven van de Wethouder Clooters of mijn bezwaren ook konden worden opgeheven, indien men van Prins Hendrik die de keuze en benoeming had van de docter der Commissie van Weldadigheid, gedaan kon krijgen, dat Mulder werd ontslagen en ik als zodanig werd benoemd, waarop ik antwoordde, dat ik met een dergelijke handeling zeker niet kon meegaan, omdat het mij tegen de borst zou stuiten een oude collega uit zijn ambt en betrekking te verjagen. Toen hoorde ik een paar weken niets, tot opeens bericht kwam dat Mulder bedankt had voor de Commissie, dat men mij nu toch nog gaarne wenste te hebben, echter geen moeite bij de Prins wilde doen voor men zeker wist, dat ik zou accepteren.

Nu zat ik van alle kanten vast, alle bezwaren waren vervallen en bon gré malgré (goed schiks of kwaad schiks, tegen wil en dank) moest ik wel toestemmen. Mijn vrouw drong er ook sterk op aan en voor de gezondheid der kinderen, die wel eens leden onder het ruwe klimaat, was het ook wel gewenst een meer beschutte streek te gaan bewonen en besloot ik aan te nemen.

Zo kwam ik dan na een bezoek van 4 weken in Berlijn, om mijn kennis wat op te frissen de 3 Maart 1877 te Soest, waar ik een paar kamers had gehuurd. Behalve mijn persoon woonde daar nog commensaal een oude gepensioneerde Högg, die de bovenvertrekken had gehuurd.

Het is te weinig interessant, om al de kleine stubbelingen n bezwaren op te schrijven. Een van de onaangenaamste herinneringen is, dat ik de Zondag, volgende op mijn vestiging 11 Maart een bezoek ontving van mijne broeder Edzardt, en dat ik, toen ik hem s’avonds naar de trein te Baarn bracht, mij zeer ziek voelde, zodat ik moeite had thuis te komen. s’ Nachts had ik hoge koorts en keelpijn, en daar word ik waarschijnlijk s’morgens 5 uur gewekt, om op een open karretje naar Soesterberg te komen bij een zieke. Ik voelde mij ellendig, maar durfde niet te weigeren en zo trok ik in de vroege mij kille Maartse morgen met een temp. Van 39° en pijnlijke keel er op uit. Gelukkig liep alles goed af, maar een paar dagen later heb ik mij allerellendigst gevoeld.

Toen ik een paar weken in Soest was geweest, kwamen mijn paarden en rijtuigen en kreeg ik het wat makkelijker, waar hij kwam, dat het voorjaar vroeg inviel. 20 April kwam mijn vrouw en konden wij beginnen het huis, dat ik gehuurd had, vlak tegenover hotel Ubbink (thans Trier) in orde te maken. Wat waren wij verrukt over de schone natuur, voor ons, die uit het vlakke land kwamen, scheen het een Eden.

Dat eerste jaar, 1877 was een jaar van genoegen en betrekkelijke weelde, gelukkig als wij waren met de mooie omgeving, bezoeken van familie en vrienden en de gelukkige opbloei der kinderen, die heel gezond waren.

Prins Hendrik kwam dat jaar reeds vroeg buiten en had ik geen andere aanrakingen met het hof, dan dat ik ten eten werd gevraagd. Nog duidelijk staat het mij voor, welk een gewichtige dag dat voor mij was. Met de Hofmaarschalk, Baron Toets van Amerongen had ik kennis gemaakt bij het huren van het huis, hij wees mij aan hoe de gasten voor de komst van de Prins in de eetzaal in volgorde van leeftijd en rang moesten gaan staan en wachten tot de Prins hen aansprak. Ik stond natuurlijk als de jongste en de minst aanzienlijke de laatste in rij. No.1 stond Generaal Holzschire, inspecteur der artillerie, de vader van onze postdirecteur. De prins kwam binnen met de Hofmaarschalk en een paar adjudanten en begon met de generaal aan te spreken. Eerst een stilte, toen ”Generaal, U hebt een warme reis gehad” (de Generaal kwam uit Arnhem)…. Ja Hoogheid…..pauze….”Generaal U hebt een stoffige reis gehad”…..ja Hoogheid….pauze. De prins en de Generaal keken elkaar nog een poosje zwijgend aan, toen maakte de Prins een buiging en de Generaal een dito. Die eerste indruk was niet van die aard, dat ik een hoge dunk kreeg van de Hofconversatie, ik had de Generaal wel een duw in de rug willen geven en zeggen “toe kerel, spreek toch een paar woorden, om de Prins, die blijkbaar als Mozes zwaar ter tonge was, een beetje te helpen, maar de conversatie capaciteit van de inspecteurs was blijkbaar ook al niet veel groter dan die van de Prins zelf. Ook ik kreeg mijn beurt en toen gingen wij aan tafel. Ik kreeg een plaats schuin tegenover de Prins, naast mij links een Ritmeester de cavalerie en rechts de Hofmaarschalk. Wij zaten 2 uur aan tafel en ik heb al die tijd het geluid van de Prins niet gehoord. Wel herinner ik mij, dat wij aten van verguld zilveren borden en ik het op het menu het bicosses tegen kwam; ik wist als Docter uit Buitenpost gar net, wat dat voor beesten waren, doch begreep later, dat dit watersnippen moesten zijn. Verder herinner ik mij (het is nu 31 jaar geleden) dat mijn buurman ter linker volhield, dat paarden door de bouw hunner ogen alles vergroot zagen en daardoor zich door de mens lieten temmen, omdat die in hun ogen reuzen schenen, waartegen ik inbracht, dat zij dan toch ook zichzelf en huns gelijken ook veel groter zagen en dat de proportionele verhoudingen dus dezelfde bleven.

Verder voel er dat jaar niets bijzonders voor. De Prins was een stille trage persoonlijkheid. ’s Avonds na het diner, dat tot 8 uur, half negen duurde, viel hij in slaap en dutte dan tot 11 uur-half twaalf. De heren van het gevolg, die wel wakker moesten blijven en zich niet veel konden bewegen, verveelden zich dood. Als hij dan om 11 uur wakker werd, moest de krant worden voorgelezen en werd er een spelletje gemaakt tot 3 a 4 uur in de nacht en moest dus ook het gevolg en de bedienden opblijven. Het werd dus altijd nachtwerk met het gevolg, dat hij ’s morgens niet voor 10 a 11 uur opstond en dus de dagverdeling ook niet aangenaam was voor zijn omgeving.

Het volgende jaar, 1878 bracht meer gebeurtenissen. Het was weer een vroeg en warm voorjaar en de lente was in April reeds in volle glorie aangekomen. De Prins kwam in Mei en al, spoedig vernamen wij van de Intedant, de Graaf van Limburg Styrum, dat er trouwplannen waren en dat de Prins zou huwen met een dochter van Prins Friedrich-Carl.

De bruidegom was 55 jaar, de bruid 20. Het schijnt wel, dat een verbond met het huis van Oranje opwoog tegen het bezwaar van ongelijke leeftijd. In de loop van de zomer werden er in Soestdijk en Baarn plannen gemaakt om de ambachtheer en ambachtvrouw bij hun intocht, na het huwelijk luisterijk te ontvangen. Er vormde en ook ik ontving een invitatie om lid te worden van de erewacht, die men zich voorstelde op terichten. Er zou zijn een erewacht van heren en een van boeren. Natuurlijk vond ik het aardig om mee te doen en zo verbonden zich een 24 tal heren om deel te nemen. Het costuum was hoge hoed, geklede fronh met epaulet van zijden linten in de kleuren van Pruisen met zilveren franjes, Witte pantalon en hoge verlakte rijlaarzen. Uit Soest waren er nog twee heren, de gebroeders van den Berg, Isaac en Abrahem (christenen), die deel uitmaakten van de erewacht; verder werden in Baarn en Soest, maar vooral Baarn, grote toebereidselen gemaakt voor illuminatie en volksspelen en eindelijk kwam de grote dag van inkomste. Gelukkig was het prachtig weer en ik heb nimmer vroeger, noch later een feest bijgewoond met zo waarlijk eerlijke en spontane feestvreugde als bij dit huwelijksfeest van de man, die, wat ook zijn eigenaardigheden waren, door jong en oud, hoog en laag om zijn innige goedheid en adel van karakter ten hoogste werd vereerd en bemind. Na afloop van de feesten, verenigden de heren van de erewacht zich in het Hotel Zeiler, hetzelfde huis, dat ik nu bewoon en waar ik deze letteren te boek stel, aan een diner, warbij, volgende de gewoonten dier tijden, een streng glas wijn werd gebruikt. Ook ik had mij niet onbetuigd gelaten en ik was blijde, toen ik mij om 11 uur naar bed kon begeven. Nauwelijks lag ik 10 minuten in bed, toen er alarm werd gemaakt. Een herhaald en driftig bellen aan de voordeur, geloei en geschreeuw en sommatie van de Burgemeester om open te doen. De meiden waren in diepe slaap en niet wakker te krijgen en mijn vrouw gaf bescheid en wekte mij. Half slapend en doezelig maakte ik open en nu stonden er met de Burgemeester een man en een vrouw voor de deur, met hevig bloedende wonden ten gevolge van een snijpartij. Ik liet om het bloeden hun de achterdeur in van het huis op Soestdijk, dat wij toen bewoonden en ik moest met behulp van mijn vrouw de wonden verbinden . De lui schreeuwden hevig, meer om lawaai te maken en medelijden op te wekken, dan om de pijn en dit ook maakte mij die toch al niet erg fris was, erg zenuwachtig. Bij inspectie der wonden van de man bleek, dat de Deltordias glad tot het been was doorgesneden, de vrouw had een diepe snede over pronoteren en over de hand; het bloed spoot uit de spuitende slagaderen mij in het gezicht en welke moeite ik ook deed, ik kon bij het tamelijk gebrekkige licht, een petroleumlamp en mijn bovendien niet geheel nuchteren waarnemingsvermogen en natuurlijk ongeschoolde assistentie de slagaderen niet pakken en onderbinden en besloot ik ten einde raad de wonden in massa in te pakken, stevig te verbinden en de patiënten de volgende ochtend te laten terugkomen. Het gelukte mij met stevig verband de bloedingen tot staan te krijgen. Om 6 uur s’ ochtends waren zij er weer. Ik had van angst en zorgen geen oog toegedaan en had razend hoofdpijn. Gelukkig was alles goed gebleven, zo goed, zo goed dat ik het verband drie dagen liet zitten. Alles is verder goed gegaan en de lui zijn genezen. Intussen heb ik steeds een angstige herinnering aan die ogenblikken behouden en is het mij een les geweest, in welke omstandigheden ook, altijd zeer matig en op mijn qui-vive te blijven.

Ik wil nog even terugkomen op de erewacht. Van al de deelnemers, een 24 tal, is er nu, na 30 jaar, maar een zeer enkele meer in leven. Teixeira, Olasman, Bart Smit, Lingeman, Baldoot, Scholten, Matthes, Is v.d. Barij en zo vele anderen zijn reeds lang dood. Zover mij bekend leven buiten mijn nog Bram de Wit en Abr. V.d.d Berg, beide leidend aan de gevolgen van een te luxueus leven. Ook de hoofdpersoon Prins Hendrik en Prinses Marie zijn reeds voor lang overleden. De Prins reeds in voorjaar 1879 aan de mazelen en de lieve Prinses na haar tweede huwelijk en haar tweede kraambed aan kraamvrouwenkoorts met opvolgende pleurites. Sie transit Gloria!

Al heel spoedig, ongeveer 8 dagen na haar komst op Soestdijk, word ik bij de Prinses geroepen, die door de vermoeienissen der feesten zich een weinig ongesteld gevoelde. Dat was voor mij, die tot nu toe slechts boeren en burgerlui en slechts een enkele maal personen van hogere stand had behandeld, een heel evenement.

Ik werd ontvangen door Kamervrouw Fraul --, die mij instrueerde, dat ik de hoge patiente nooit ,moest vragen om de tong te laten zien, noch mocht ik informeren naar ontlasting, dat zou zij, kamervrouw, mij iedere maal voor het bezoek melden. Ik moest mij daar wel bij neerleggen. Later zou ik misschien bezwaar hebben gemaakt, omdat zulke informaties uit tweede hand, toch altijd minder serieus zijn. Vervolgens werd ik bij bij de prinses toegelaten, die op de canape lag, terwijl de goede oude Prins nevens haar op een stoel zat. Het onderhoud ging eerst in t’ Frans, maar toen de Prinses vroeg of ik Duits sprak en ik de vraag bevestigend beantwoordde, ging het gesprek verder in het Duits. De ongesteldheid was niet erg en met een paar dagen rust en dieet kwam het spoedig weer in orde.

Verder is dat eerste jaar mijn hulp niet nodig geweest. Echter kreeg ik korte tijd na mijn bezoek een invitatie voor diner. Mijn plaats aan tafel was niet ver van de Prinses, die in nogal gedecolleteerd costuum aanzat en als zij bij het eten zich vooroverboog, kon men, zonder onbescheiden te zijn zien, dat zij een nog tengere en onvolgroeide persoon was, waarom dan ook werd verteld, dat de Koning zou gezegd hebben, toen hij van het huwelijk hoorde; “Qu ’il s’ amuse avec cetta aquelette”. Later werd zij meer gevuld en was zij, zonder een schoonheid te wezen, een lieve persoonlijkheid. Toen was zij nog een jong ding, dat veel van beweging en grote wandelingen hield en dan moet de arme Prins, die vroeger doodsbang was, om zich meer dan nodig te bewegen, haar wel Bongre, Malgre op die excursies vergezellen. Ik zie hen nog de Prinses vlug en vif vooruit en enige passen achter haar de Prins met kromme doorgebogen Knieen. Het was, wat leeftijd betreft wel een ongelijk huwelijk, hij reeds dik in de vijftig, zij 20 jaren oud.

De herfst kwam en tevens het vertrek van het Hof van Soestdijk naar Luxenbourg. Opeens in Januari 1879 hoorden wij dat de Prins ziek lag aan de mazelen en reeds een paar dagen daarna kwam de tijding van het overlijden. Met innige en diepe droefheid werd die tijding door het gehele land vernomen, want de Prins was een zeer beminde persoon en bij hoog en laag geacht en bemind. Hoe zou het nu op Soestdijk gaan? Zou de Prinses terugkomen of niet? Het bleek, dat de Prins met gewone langzaamheid verzuimd had een testament te maken en nu hing alles af van le bon plaisir du roi, want in de belangen van de Prinses was niet voorzien. Evenwel de Prinses kwam in het voorjaar 1879 terug; ik maakte natuurlijk mijn opwachting en bij voorkomende kleine ongesteldheden werd ik geraadpleegd. Eens werd ik op een morgen reeds vroeg geroepen. De Prinses deelde mij mede dat zij erge pijnen leed door een eksteroog en nu had zij reeds met een Hhnerangen Mensch gesproken, maar dat had niets geholpen en nu vroeg zij of ik ook raad wist.

Ja Hoogheid, dan zullen wij die lijdende toon eens moeten zien. Nu daartegen was geen bezwaar. De Prinses trok het schoentje uit en nu kwam de zwart zijden kous te voorschijn, maar twee tenen staken onbescheidenlijk door de kous, die waarschijnlijk bij het aantrekken gescheurd was. Taklaan! De Prinses kreeg een geweldige kleur en ook ik van de weeromstuit. Er hielp echter geen lieve moeder aan, het was gebeurd en gelukkig was ik in staat een goede raad te geven.

Een poosje later verzwikte zij de voet bij het uitstappen uit het rijtuigje. De zaak was niet ernstig en ik gaf advies de voet door de kamervrouw te laten masseren, maar reeds de volgende dag kreeg ik bericht, dat zij naar Metzger ging om zich te laten behandelen; die heeft haar 6 weken aan het lijntje gehouden. De laatste keer, dat ik bij de Prinses gegeten heb was 15 october 1881. Gedurende het diner stak een geweldige storm op, zo hevig, dat verscheidenen gasten, o.a. de familie Insinger niet thuis konden komen wegens de omgewaaide bomen en in Baarn moesten overnachten. Ik woonde toen nog op Soestdijk, maar was reeds in Baarn gevestigd en ben toen ook s’avonds vroeg per rijtuig naar Baarn geweest, maar de storm was zo hevig, dat er bijna geen doorkomen aan was. De zee liep in de polder, zo snel en zo geweldig, dat de volgende morgen het zeewater een eind ver in de Hoofdstraat vloeide en de boerderij aan deze kant met tolhuisje rondom in het water stond. Op de storm volgde strenge kou en vorst, die wel aanhield, maar toch veel schade veroorzaakte.

In de loop van de winter 1881/1882 kwamen er allerlei geruchten, dat de Prinses niet meer op Soestdijk zou komen. De Koning wenste Soestdijk als zomerverblijf voor zijn vrouw en dus moest de Prinses, die geen wettige rechten op het best. Slot had wel lijken. Wel kwam zij nog in 1882 terug, maar reeds was bepaald, dat zij met de herfst ons voorgoed zou verlaten.

De Koning had wel voor zijn gemalin Oranje-Nassau-oord gekocht, maar hij vond het er te vochtig en niet groot genoeg en daar hij gewoon was zijn zin door te drijven was er niets aan te doen en moest de Prinses tegen vergoeding in geld afstand doen van het verblijf op Soestdijk. Op een der laatste dagen voor haar vertrek, of liever op de dag van haar vertrek, reed ik voorbij het Paleis en ontving ik de uitnodiging bij Hare Hoogheid te komen. Toen ik er kwam werd ik door de Prinses ontvangen en zij bedankte mij voor de goede diensten en toewijding, die ik haar bewezen had, betreurde het, dat zij mij niet nog eens te eten had gehad en wees als verontschuldiging op de onaangename omstandigheden, waarvan zij het slachtoffer was, die oorzaak waren geweest, dat zij geen lust had gehad nog mensen te zien. Ik verzekerde haar, dat haar vriendelijkheid bij allen de liefste herinnering zou achterlaten en dat iedereen het betreurde, dat zij ons ging verlaten. In die zomer was mijn hulp nog ingeroepen voor de hertogin von Mecklenburg-Strelitz, die er logeerde. Zij leed aan een keelaandoening, die mij suspect voorkwam, in ieder geval vond ik het nodig dat zij niet met andere personen in aanraking kwam en beval ik dus kamerarrest, vooral met het oog op mogelijk gevaar van besmeting voor de Prinses Friederich-Carl, de Moeder van Prinses Maria, die er logeerde. Na mijn bezoek bij de Hertogin moest ik bij de prinses komen en vond er ook de Moeder, die mij dadelijk begon te interpelleren over de homoeoptithische geneeswijze. Prinses Marie kwam mij te hulp door te zeggen “Ich glaube der Herr Doctor halt nicht viel auf die Homoeopathie” wat ik toestemde en toen begon Mama dadelijk de verdediging van die geneeswijze, wat ik misschien niet met voldoende tegemoetkoming beantwoordde. De Hertogin kwam mij voor een zeer ijdele vrouw te zijn. Daar zij kamerarrest had scheen het bezoek van de Doctor voor haar een tijdverdrijf te zijn, tenminste zij hield mij dikwijls een half uur aan de praat. Bij een gelegenheid vond ik haar in neglige en waagde ik de opmerking, dat zij zulk prachtig haar had. Ja, zede zij, haar haren losmakend, “sehen Sie mal, ich kann drauf sitzen” zich geheel hullende in een sluier van haar prachtige haren. Toen vertelde zij mij ook, dat zij een Husaren-tochter was, Husaren-weil en Husaren Mitter, wat zij zeer op prijs scheen te stellen. Het viel mij echter tegen, dat zij zonder mij te waarschuwen verdween, het verveelde haar zeker zo geisoleerd te zijn. Voor mijn vijf visites ontving ik twee povere beloningen. En zo was het eerste bedrijf van mijn positie als hofarts afgelopen, trouwens ik had nog geen titel en woord per visite betaald.

Reeds bij het overlijden van de Prins was er door de Koning een schikking gemaakt, die aanleiding gaf tot het ontstaan van Baarns Bouwterrein Mij. Prins Hendrik had n.l. de garantie op zich genomen van de rentebetalingen der lening ten bate der Stoom Maatsch. Zeeland, wat jaarlijks ruim 2 ton kostte, De Koning nu wenste van die garantie ontslagen te worden en nu werd er een overeenkomst gemaakt met de Banque de Paris et des Pays-Bas, welke die verplichting overnam, waartegen de Koning afstand deed van een groot deel van het domein Soestdijk. Op die wijze kwamen de gronden om en in Baarn, benevens Ewijkshoeve, Prins Hendrik oord, Rusthoek en veel terrein in Baarn in handen der genoemde Bank, welke die bezittingen weer overdroeg aan de Baarnse Bouwterrein Mij. Vele terreinen om de villa’s, welke in erfpacht waren gegeven werden nu tegen de gekapitaliseerde rente afgekocht en langzamerhand zijn al die gronden vervreemd en heeft de Maatschappij daarmede geen slechte zaken gedaan. In 1883 kwam het Koninklijke gezin voor de eerste maal op Soestdijk en alles was gereed de Koning een feestelijk ontvangst te bereiden. Erepoorten, vlaggen, de schoolkinderen op het stationsplein vol verwachting en gereed een welkomstlied te zingen, een grote menigte volks om hun te verwelkomen en allen gereed voor een blijde ontvangst. De trein kwam aan, de Koning stapte met gevolg in de rijtuigen, maar in plaats van een ogenblik te toeven om het gezang der kinderen aan te horen, gaf Z.M. de koetsier bevel de zweep over de paarden te leggen en voort reed de Koning, terwijl de onderwijzers met de kinderen konden afdruipen. Toch was het een feestdag en de lui amuseerden zich ook zonder de Koning, die de gehele dag onzichtbaar bleef. s' Avonds trokken troepen zingende feestgangers langs het Paleis, waar alles donker bleef en de enige waardering, die hun gewerd van de zijde des Konings was, dat Z.M. zich tegen zijn omgeving uitte met de klachten over les hêtes férores. Schoon niet direct in verband met mijn betrekking als Hofarts is het hier misschien de plaats om enige episodes en voorvallen te memoreren, die ik ben te weten gekomen door mijn omgang met de verschillende Hofbeambten.

Een der eerste is naar aanleiding van het bezoek der Japanse gezanten in 1864. Ik was toen student te Leiden en heb daar ook de eerste Japaners, die met het gezantschap waren meegekomen, om in Holland te studeren, in hun schilderachtige landskleding gezien. Later vertoonden zij zich in Europese kleding en met een kaasballetje op het hoofd zagen zij er toen heel wat minder voornaam uit. Daar zij Hollands verstonden en meer of minder goed spraken en zij hun kennis ook uit Hollandse leerboeken hadden gehaald, bewogen zij zich al spoedig tussen de studenten en kwamen ons van hun, van de ons zo zeer afwijkende opvattingen der morele houdingen, vooral op geslachtelijk gebied al spoedig verscheidene erg pikante geschiedenissen ter ore.

De Japanse gezanten echter, onder welke zeer hoge persoonlijkheden, behielden hun landskleding en werden zij ook in dat costuum ontvangen ter audientie in het Paleis in het Noordeinde.

De plechtigheid had plaats in de ontvangzaal, waarin een gladde parketvloer. Achter in de zaal stond de Koning in Generaalsuniform, terwijl zijn Hunnen-gestalte boven de leiden zijner omgeving uitstak toen de kleine Japannertjes tot de ontvangst werden toegelaten. Nu zijn de Japanners uit de hogere standen allen klein van stuk en toen die mannetjes op hun veltschoenen over de gladde parketvloer nader schuifelden en hunne diepe buiging maakten, gaf dat geen grootse indruk. De Koning sprak hen toe met zijn diepe basstem, terwijl Mr. de Graaf van Polsbroek als tolk fungeerde. De taak van de tolk was juist niet zo heel moeilijk, want mochten de Japanners misschien iets verstaan van wat de Koning zeide, Z.M. verstond en begreep niets van de woorden der gezanten en kon de Graaf er dus juist van maken van wat hem het beste voorkwam. Enfin, hij deed zijn dienst en toen de audientie was afgelopen en het gezantschap na enige diepe buigingen weer rugwaarts schuifelde over de gladde vloer, om de uitgang te bereiken, zei de Koning tot zijn adjudant, die ik niet zal noemen, maar die het mij zelf vertelde met een Koninklijke woord "Het lijken G.V.D. wel wandluizen".

Een andere episode herinner ik mij betreffende de opening van de wereldtentoonstelling in 1883 te Amsterdam, die mij werd verteld door de Amsterdamse stade advocaat Koppeyne v.d. Capella. Natuurlijk was er voor het slagen dier tentoonstelling geld en veel geld nodig en hadden enige heren uit Amsterdam en elders een garantiefonds bijeen gebracht door te tekenen tot een aanzienlijk bedrag, ieder voor 50 mille. Het niet salgen of in duigen vallen der expositie betekende dus voor hen een belangrijk geldelijk verlies en hadden zij er groot belang bij, dat de zaak in orde kwam en marcheerde. De secretaries van het comité was Kappeyne, de President een zekere M. d'Agoitini uit Brussel. Nu had men ter verhoging der plechtigheid Z.M. de Koning verzocht de Tentoonstelling te openen en had hij dit ook beloofd, maar de dag der opening naderde en men kon maar geen vaste belofte of bepaling van de dag en uur van Z.M. erlangen, wanneer het Sire gelegen zou komen dit te doen. Natuurlijk moesten bij die gelegenheid ook tegenwoordig zijn de gezanten van verschillende landen, die deelnamen aan de expositie en dat waren bijna allen, maar omdat er geen tijd was bepaald, waren die lui het en derwaards in Europa verspreid, hetzij met verlof of om andere redenen. Plotseling ontving op een Maandag het comité bericht van de secretaris van Z.M. de Haar de Ranitz, dat Z.M. op Dinsdag één uur aanwezig zou zijn voor de feestelijk opening. Hals over kop moest nu getelegrafeerd worden aan verschillende gezanten en s'avonds laat of Dinsdagmorgen waren de meesten in Amsterdam. Maar opeens kwam er een kink in de kabel. Het was nog niet zo heel lang geleden dat de Koning een liaison had gehad met een zekere Madelle d' Ambre, die hem ongemakkelijk bij de neus had gekregen. Z.M. had in Rijswijk een buiten voor haar in orde laten brengen, dat hij geheel met een grote muur had omringd uit vrees en jalouzie, dat ook anderen op haar verliefd zouden raken en het kleine min of meer scheve en tamelijk tanige individu had hem wijs gemaakt, dat zij moeder moest worden, waarover de Koning zo verrukt was, dat hij uitgeroepen zou hebben "Enfin, je serai père", bewerende dat de kinderen van Sophie, Willem en Alexander en de anderen, die reeds jong gestorven was, geen kinderen van hem waren. Uit dankbaarheid had hij haar in zijn verrukking haar o.a. een prachtig parelsnoer gegeven, waarvoor hij zich zelfs in schulden had gestoken, alle welke bewijzen van toewijding zij beloonde door eerst van het Loo een massa kostbaarheden te roven, die in kisten naar Brussel werden gezonden en vervolgens rusie te maken en met de Noorderzon te vertrekken. Nu was de Koning met die vrouw in aanmerking gekomen door bemiddeling van Madm. d'Agoitini, de vrouw van de voorzitter van het tentoonstellingscomité. Toen Z.M. vernam, dat die M.d'Agoitini President van het comité was, werd hij woedend en zeide hij, dat hij het verdomde de expositie te openen. Daar zaten de lui met de handen in het haar. De gezanten en de leden der verschillende comités waren aanwezig en wachtten de bepaling van het juiste uur en toen moest het comité hun mededelen, dat hun was gemeld, dat Z.M. de plechtigheid niet wilde bijwonen en de expositie niet zou openen. Natuurlijk grote woede van de zijde der gezanten, die expres voor de gelegenheid waren overgekomen en grote verlegenheid van het comité. Verscheidene gezanten waren zo woedend, dat zij order aan de exposanten hunner landen gaven, om de boel weer in te pakken en zich van deelneming te onthouden. Wat dacht die Koning van een landje als Nederland wel, dat hij de vertegenwoordiger van Engeland en Frankrijk en andere grote landen voor de gek kon houden. Dan maar alles sluiten en weg. Het comité was geheel verslagen. Sluiten der expositie nog voor die geopend was of halve deelneming, betekende voor hen pure perte der gestorte gelden, die besteed waren om de zaak in orde te brengen. Er moest dus iets op gevonden worden. Het comité vergaderde permanent en eindelijk werd besloten een brief aan de Koning te zenden, om hem te verzoeken alsnog van besluit te veranderen en de expositie te openen. Aan M. Kappeyne werd opgedragen een brief op te stellen, die dan door de heren van het comité ondertekend aan Z.M. die reeds in Amsterdam was, zou worden gezonden; staande de zitting werd een brief door M. Kappeyne opgesteld, maar toen de heren die onder de ogen kregen, vonden zij de brief in zo kraane bewoordingen gesteld, dat zij bezwaar maakten hun naam er onder te zetten, waarop Kappeyne, die voor geen kleinigheidje vervaard was zeide: "dan zet ik, als de heren het goed vinden alleen mijn naam er onder, in kwaliteit van Secretaris. Dit geschiedde en Kappeyne en verzocht en verkreeg toegang tot Jhr. de Ranitz. Deze was het met het comité eens, dat er iets moest geschieden. Hij lachte wel even toen hij de woorden onder ogen kreeg, vond de uitdrukkingen ook wel wat kras, maar verzocht de brenger van de brief even te wachten en hij zou onmiddellijk vragen de Koning te spreken. Toen Z.M. de brief inzag werd hij woedend, frommelde het papier in een bal en smeet die in een hoek van de kamer. Kalm raapte de Ranitz de brief op, streek die glaad en legde hem weer voor de Koning neer. Nog eens dezelfde manoevre en weer herhaling van de handeling van het glad strijken. Eindelijk nam de Koning een potlood en met een woedend gelaat werd dwars over de brief geschreven "accoord". Dat wilde dus zeggen, dat de Koning toegaf, de Ranitz had slechts de vorm te vinden. Na afloop van het onderhoud kwam de Ranitz terug bij Kappeyne, die natuurlijk in zijn gewone kleding was ingelopen en wenkte hem, dat de Koning hem wilde zien. Om de eigen woorden van de stadsadvocaat te gebruiken " Zo stond ik dan in mijn kotspakje voor mijn Vorst, die mij woedend aankeek en zeide, Bent U de schrijver van die Brief? Ja Majesteit, waarop de Koning hem woedend bij de schouder greep, hem heen en weer schudde en zeide: "Nu dan verdom ik het om jou ooit te decoreren!". Later heeft Kappeyne toch de Leeuw gekregen, die hem trouwens duur genoeg heeft gekost. Hij toch had, als niet zeer gefortuneerd (toentertijd) oorspronkelijk bezwaar gemaakt zijn naam te zetten als deelnemer in het garantiefonds tot een bedrag van 50 mille, dat paste hem niet en was een te groot geldelijk offer, al zou dan misschien niet alles betaald behoeven te worden. De heer Pels, lid ener voorname Amsterdamse firma had hem echter gerustgesteld en gezegd, wij hebben enkel je naam nodig, wat er tekort komt, daar sta ik goed voor, dat neem ik op mij. Kort na de tentoonstelling echter, die een aanzienlijk tekort gaf en nog voor de afrekening werd de Heer Pels failliet verklaard moest Kappeyne niet alleen zijn aandeel in het tekort opdokken, maar ook nog ponds-pondsgewijze zijn quotum in het van Pels.

Z.M. was geen gemakkelijke persoon in de omgeving en veel eer de schrik zijner omgeving. Toen Prins Hendrik nog op Soestdijk resideerde, bracht de Koning een enkele maal een bezoek, maar dan sidderde de gehele hofhouding reeds dagen vooruit. Kleinigheden konden hem in woede brengen en dan werden links en rechts geen onbillijke en soms zelfs belachelijke straffen uitgedeeld en boeten opgelegd, soms hoger dan het ganse tractement langs een andere weg ontvingen, maar niet altijd was dat mogelijk en gaf dat aanleiding, dat de lui tot bedrog hun toevlucht moesten nemen, om het hun toekomende te erlangen en gaf dit dan bij ontdekking weer aanleiding tot nieuwe straffen en soms tot verjaging uit de dienst.

Een mijner eerste patienten, nadat de Koning in '83 voor het eerst het Paleis te Soestdijk had betrokken, was een der zilverknechten. Hij kwam onder behandeling met absolute heesheid en onmogelijkheid één woord luids te spreken. Vroeger had hij een goede stem gehad, maar hij had die verloren door schrik, toen Z.M. hen höhst eigenhandig of liever eigenvoetig de kamer had uitgetrapt, toen de man bij vergissing met een verkeerde soepterrine was binnengekomen. Zes weken is hij stom gebleven. Gelukkig is het eindelijk toen beter geworden, maar ik wil niet beweren, dat die behandeling van Z.M. de man bijzonder sympathiek is geweest.

Een ander maal had ik een lijfjager van Z.M. onderhanden. Nu weet ik wel, dat men uitlatingen van bedienden niet onvoorwaardelijk kan vertrouwen en dat die lui waarlijk ook niet allen heiligen zijn, maar het is toch opvallend, dat allen, zonder uitzondering van de laagsten tot de hoogsten zich beklaagden over de onheuse behandeling.

Jhr. v. Beyma, die enige jaren intendant op Soestdijk was geweest, verklaarde mij, dat hij zich als man voor zichzelf schaamde, wanneer hij dacht aan de hondse en onverdiende bejegening die hij dikwijls moest verduren en aan de scheldwoorden en beledigingen, die hij had moeten slikken. Om echter op die lijfjager terug te komen, die bijzonder belast was Z.M. te helpen in het bad en bij het uit- een aankleden het volgende. Hij vertelde mij, dat hij 9 jaar voor de tijd dat ik hem sprak in dienst was gekomen, dat hij echter als hij geweten had, welke behandeling hij zou moeten verduren, reeds voor lang zijn ontslag zou hebben genomen, maar met de wankelende gezondheid des Konings, ieder jaar had gedacht, dat het wel niet lang meer zou duren, dat hij nu wat ouder geworden, wel in dienst moest blijven, ook met het oog op zijn pensioen. Dat zij zich echter dagelijks moest verbijten, wegens de beledigingen, die hij moest ondergaan, dat de bevelen altijd op even onheuse- en kwetsende manier werden gegeven, dat hij steeds scheldwoorden naar het hoofd kreeg en nimmer menswaardig werd behandeld en dikwijls uitdrukkingen moest horen als "hond" en "varken" enz. Verder beweerde hij en dat vernam ik ook van andere lagere bedienden, dat alléen de vriendelijke en minzame behandeling van Koningin Emma, die op alle manieren trachtte goed te maken, wat de Koning misdreef, hen deed uithouden en dulden en dragen, wat anders ondragelijk zou zijn. Het Paleis te Soestdijk, een ouderwets herenhuis, met later onder Anna Paulowna aangebouwde vleugel was in vele opzichten nog erg primitief ingericht. Zo waren er op de hele etage geen watercloset, zelfs geen gewone secreten en alleen in het sousterrain waren dergelijke inrichtingen, waarvan de bedienden gebruik moesten maken. De Koning zelf, ook de Koningin en de Dames en Heren van het Hof hadden in hun kamers een stilletje, dat dagelijks geledigd moest worden. De vloer in het sousterrain was bevloerd met gele klinkers en is dat nog met blauw stenen drempels bij de deuren en ingangen.

Nu geviel het op een dag, dat de Koning, die zelf alles afneusde, in het sous-terrain kwam en zag, dat er een grote vetvlek was op een der drempels aan de ingang der keuken. Onmiddellijk ontstak hij in woede: het keukenpersoneel moest voor de dag komen en de schuldige moest aangewezen worden. Natuurlijk lag, zoals in alle der gelijke gevallen de dader op het kerkhof, m.a.w. de een wilde de ander niet verklikken, waarop Z.M. de misdadiger niet kon worden aangewezen. Hij ontstak in arren woede en strafte het gehele personeel met inhouding van een maand tractement, hen dreigende, dat hij ze te allen tijde van de honger zou laten sterven, tot de schuldige bekend en een nieuwe drempel op zijn kosten gelegd was. Er is geen nieuwe drempel gekomen, die met de vetvlek ligt er nog en het personeel is niet van honger gestorven, hetgeen ook moeilijk zou kunnen geschieden met keukenpersoneel, terwijl H.M. Emma wel stillekens uit haar eigen fondsen de lonen zal hebben betaald of wellicht heeft de Koning zelf het dwaze zijner bedreiging ingezien. Overigens hield Z.M., terwijl hij schatten had verspild aan zijn tijdelijke minnarijen de Koningin erg kort. Voor het onderhoud van Soestdijk werd bijna niets gedaan. Meubelen worden niet aangeschaft en zelfs als er gasten waren, werd alles zo schriel mogelijk afgedaan.

In het eerste jaar van hun verblijf op Soestdijk zou de zuster de Koningin, de Hertogin van Albang er komen logeren en was de toestand er zo, dat er zelfs in de logeerkamers geen wastafels waren, terwijl de gastheer geen cent wilde uitgeven voor aanschaffing van de zo nodige meubelstukken. De Koningin, die haar jeugd in zeer eenvoudige opvoeding had doorgebracht wist zich echter te redden. Er werden een paar gewone grenen tafeltjes gekocht en met behulp van de Intendent op de zolder een paar oude eretonne gordijnen opgezocht en nu moest de meubelmaker van het Paleis, Everhard, de beste stukken er uit snijden, waarmede de tafeltjes werden bekleed en gefatsoneerd en met wat gaas en linten werd er een heus nogal dragelijk geheel verkregen. Een paar hoogst nodige meubels ontbraken echter nog. Er waren geen post-de chambro voor de bedtafeltjes en die werden nu voor de tijd van het verblijf der gasten van de Intendant geleend.

Op een goede dag gebeurde het en ik erken, dat dit minder smakelijk is, dat de Koning een haar in zijn soep vond. Dat gaf aanleiding tot een revolutie in deze vorm, dat er een Koninklijk bevel uitging, dat alle knevels moesten worden afgeschoren, of die deze operatie niet wilden ondergaan zouden ontslagen worden. Z.M. beweerde n.l., dat het een knevelhaar was, wat ook wel het geval kan zijn geweest. In allerijl werd de barbier ontbeden en alle bedienden, koks, lakijen moesten hun mannelijk sieraad opofferen. Nu kon het gehele talrijke dienstpersoneel niet op een dag geschoren worden en zo gebeurde het, dat de concierge Kubby de dag daarop volgend des morgens nog met een knevel prijkte. Uit het sousterrain de trap naar het de bal-etage opgaande stond hij ineens voor Z.M., die met voedende blikken naar de knevel keek, waarop de man zo onthutst geraakte, dat hij van schrik achterover sloeg door de glazen deur, met het gevolg, dat hij zich aan de hand verwondde door de glascherven. Gelukkig was de wond niet erg en liep het nogal goed af, maar de arme kerel was geheel ontdaan van schrik. Zoals ik zeide, was de Koning in zijn laatste levensjaren erg zuinig. Eens ging ik met de Intendant naar het Paleis en de Koning, die met zijn veldkijker alles bespiedde zag met zijn veldkijker mij met de Intendant aankomen. Toen deze bij de Sire kwam, was zijn eerste vraag "Wie had je daar bij je?" "Dat was de Docter Sire". "Zo, wat kwam die hier doen?" "Er zijn zieken onder het personeel Majesteit, voor welke hij hier moet zijn." "Nu dan moet hij maar zien, hoe hij zijn geld krijgt, ik betaal het niet"! Ik moest elke maand voor de laatste dag mijn nota inleveren bij de Intendant; de Koning zag die nota's zelf in en als er dan namen op stonden, die niet op zijn lijst, die slecht scheen bijgehouden te worden, stonden vermelk, werden deze posten eenvoudig geschrapt, terwijl buitendien telkens 1% werd afgetrokken voor het pensioenfonds van het personeel. Het spreekt vanzelf, dat daarmede rekening werd gehouden en dat het doorgeschrapte bedrag de volgende maand toch weer op de nota kwam, op naam van anderen, die wel op de lijst stonden. Zo gaf de Koning zelf aanleiding, dat er gescharreld moest met de rekeningen. Dat er bij de verzorging van een groot personeel en niettegenstaande de onkreukbare eerlijkheid van de Intendant toch onregelmatigheden voorkwamen spreekt wel vanzelf, vooral ook in verband met het buitensporige boete systeem, dat de Koning er op nahield. Dat is overal en altijd het geval, waar het onmogelijk is iedere post precies te controleren. Hoe zou het anders kunnen gebeuren, dat verscheidene beambten, die soms meer boeten opliepen dan hun jaarlijks tractement bedroeg in tamelijk goede doen waren en zich blijkbaar van hun finantiele zorgen weinig aantrokken.

Zolang de Koning op Soestdijk vertoefde, moesten de groenten en vruchten van het Loo komen, niettegenstaande de tuinen genoeg en meer dan genoeg ooft en groeten opleverden dan nodig was voor de behoefte. De vruchten enz. van Soestdijk worden echter te Baarn verkocht, omdat Z.M. als goed koopman had uitgerekend, dat hij meer voor zijn producten te Baarn betaald kreeg, dan te Apeldoorn en dus moest de Hof oude groenten eten en worden de verse aan de deur te Baarn geveild. Er werd verkocht op de weekboekje en de Koning zag zelf die boekjes na en was niet zuinig met aanmerkingen als hij zag dat Mevrouw die of die minder gekocht had dan de vorige week. Hij moest dan tekst en explicatie hebben van de tuinknecht, waarom er niet zoveel was verkocht.

Op een zomerse dag wandelde Z.M. met zijn Gemalin in de vruchtentuin, terwijl de tuinbaas was geroepen om van alles uitleg te geven. Toevallig trof het, dat de eerste perzik rijp was en baas verzocht aan de Koning verlof of hij die eerste vrucht aan H.M. mocht aanbieden. Dit werd genadiglijk toegestaan, maar terzelfder tijd zag de Koning op eenige afstand een man staan en vroeg hij de tuinbaas:"Wie is dat?" "Dat is Letter, Sire". "Wat komt die doen". "Die man koopt groenten en vruchten van ons". "Ook persikken?" "Ja, Sire". Daarop neemt Z.M. zijn Gemalin de perzik weer uit de hand en zegt aan Baas v.d. geest "Klanten gaan voor!" en Emma kreeg de perzik niet, maar wel baas Letter, die nolens volens als klant de eeste persik moest meenemen.

Nu is het waarschijnlijk, dat een deel dezer bizane handelingen moeten verklaard worden uit het nierlijden, waaraan de Koning toen reeds souffreerde en dat later de oorzaak is geworden van zijn dood. Wel was hij altijd een hoogst prikkelbaar man, die dikwijls handelde op impuls en verder heeft de ellendige opvoeding waarvan elke vorstentelg het slachtoffer is, er toe bijgedragen. Men moet niet vergeten, dat een vorstenkind bijna altijd onder de slechts mogelijke omstandigheden verkeert, wat betreft karaktervorming. Over Willem II als vader, zullen wij geen oordeel vellen en Moeder Anne Paulowna was een Russische Prinses met erge hoge opvattingen van haar grootheid en vorstelijkheid, wat natuurlijk ook invloed had op de zoon. Dan de omgeving van een kind in die omstandigheden geboren. Beurtelings vertroeteld en gevleid, dan weer onzinnig streng bestraft door de Vader, steeds ontzien door de omringende personen, die om in de gratie te blijven elke nog zo afkeurenswaardige handeling zo niet toejuichen, dan toch stilzwijgend goedkeuren, in latere jaren ook bij de malste excessen personen vindend, die voor geld en gunst de behulpzame hand reiken en de ogen sluiten voor alle verkeerdheden, moet iemand onder die invloed wanneer hij niet een buitengewoon sterk karakter heeft een zeer ontwikkeld ethisch persoon is en moreel hoog staat, wel tot buitensporigheden vervallen, vooral wanneer ten gevolge van vroegere excessen de gezondheid van lichaam en geest belangrijk heeft geleden.

Dat die geprikkelde toestand een terugslag had bij het personeel is geen wonder te noemen en waar ik als arts het meeste mee te kampen had waren de overprikkelende zenuwen en nerveuse stoornissen bij velen der beambten. Toen ik eens bij de particuliere secretaris van de Koning Mr. Trosarello (eigenlijk de secr. van Graaf Himmesen) werd geroepen, vond ik ook hem in een toestand van agitatie en opwinding en lijdende aan een nerveuse maagaandoening, waarover hij ten zeerste beangst was. Gelukkig kon ik hem wat kalmeren en geruststellen. Hij vertelde mij, dat hij van s'morgens 6 tot s'avonds 9 uur op kantoor moest zijn, dat paalde aan de werkkamer van de Koning, met in de middag één uur vrij voor lunch. Meestal had hij niet meer dan 2 of 3 brieven per dag te schrijven, maar hij moest toch de gehele dag in de kamer blijven, om bij de hand te zijn als de Koning hem nodig had. Ik stelde hem gerust, drong er op aan, dat hij in de middag minstens een uur vrij moest vragen voor een wandeling en schreef iets voor ter kalmering. Twee dagen later bezocht ik hem weer en vond hem toen nogal opgewekt en rustig. Hij vertelde mij toen, dat Z.M. de vorige dage in zijn kamer was gekomen en het flesje met medicijnen had zien staan. "Wat is dat?" "Van de Docter, iets voor mij, Sire". "Ben je ziek?" "Ja, mijnmaag is van streek, Sire!" "Zo, dan weet ik veel beter middel dan wat de Docter je geeft, ik heb pillen, die moet je innemen".

De Koning, die zoals meet hoge lui gaarne docterden en zo als meer anderen het knapst was in zaken, waar hij niets van wist, kwam een ogenblik later terug met een lakei, dragende op een presenteerblad een doos pillen en een glas water. "Die pillen moet je innemen", zei de Koning. De secretaris was dodelijk beangst, dat hij zou moeten slikken, maar had toch de moed om te zeggen, dat hij die medicijnen niet durfde innemen, uit vrees, dat het zou strijden met wat de Docter had voorgeschreven. Z.M. liet zich echter niet zo gauw uit het veld slaan en drong er nogmaals op aan, terwijl de lakei steeds met het glas water en de pillen gereed stond. Patient bleef echter standvastig en toen de Koning bemerkte, dat hij in zijn rol als geneesheer niet slaagde, werd hij boos en zei:" Als je het dan verdomt, dan moet je het laten!" Soms had hij zeer goedmoedige ogenblikken, want een poosje later kwam de lakei terug met een flesje en de boodschap van Z.M. dat de Secretaris daarvan moest innemen vier maal daags één theelepel op water, maar dat hij eerst de Docter moest vragen of het goed was. Wat moest ik daar nu mee doen? vroeg de secretaris. Geef het mij eens en laat mij eens zien wat het is. Het bleek te zijn Gentiaantinctuur en dus onschadelijk. "Och, kwaad zal het niet doen" zei ik, "maar als ge het liever niet inneemt, want lekker is het niet, neem er dan 4 maal daags een lepeltje van, gooi het uit het raam en zeg aan de Koning, dat de Docter ten hoogste verbaast was, dat Z.M. zo precies wiet, wat de patient scheelde en U nooit beter middel hadt kunnen krijgen, dan wat Z.M. had verordineerd. Zo was tout pour le mieur dans le meilleur des mondes en alle partijen waren tevreden. Wie er slag van had Z.M. zo'n beetje naar de mond te praten, kon heel wat van hem gedaan krijgen. Een die dat nogal goed kon was Baas de Zoete, de bosbaas. Er zou in het oerbos een ... worden aangelegd en de Koning bemoeide zich ook daarmede. Nu had Z.M. hier of daar gelezen, dat het beter was de bomen over kruis te plaatsen dan recht tegenover elkander, wat ook nogal eenvoudig en begrijpelijk is en had over dat onderwerp ten nutte van bosbaas en de werklieden, die reeds jaren en jaren lang op die manier de bomen hadden geplant, in het bos met heel veel aplomb en gewicht een improvisatie gehouden. Toen nu een paar dagen later de Koning bij het werk kwam en de lui met het planten zouden beginnen. vroeg Z.M. met heel veel ernst aan Baas:"Wel Baas, hoe zou je die bomen nu wel planten?" "Ja, Majesteit, ik zou ze over kruis planten, zoals wij eergisteren zo mooi van Uwe Majesteit hebben geleerd, dat is veel beter dan wij het vroeger deden". "Juist Baas, zo is het, ik zie, dat je een verstandig man bent". De Koning en de Baas gingen beiden tevreden naar huis en de week daarop ontving Baas een gouden horloge met inscriptie "tot beloning van zijn wijs doorzicht".

Als hij echter uit zijn humeur was, kon hij erg ruw en onhebbelijk zijn. Dat was ook dikwijls het geval als hij aan het spelen was en verloor; hij kon absoluut niet tegen verlies, dan werd hij humeurig en lastig, reden dan ook, waarom de hovelingen als zij met hem speelden, domino of kaart, als Z.M. verloor hem stiekem de visjes weer toeschoven, zodat hij altijd eindigde met te winnen, hoe slechte kansen hij ook had gehad. Merkte hij echter, dat hij verloor, dan werd hij allerruwst en bij een twist bij het apel worden op de late avond nog de oude Generaal Dumeaan en weggejaagd. Z.M. wilde hen niet langer zien. Zij mochten niet op Soestdijk blijven en de mensen moesten nog in de nacht een goed heenkomen zoeken in Amsterdam. De volgende morgen kwamen zij stilletjes weer aandruipen en moesten maar doen of er niets gebeurd was.

Het publiek en de man van de straat, die bij intochten en feesten die Hoogwaardigheidbekleders in groot teme en in fraaie rijtuigen of te paard ziet verschijnen, denkt waarschijnlijk, dat het bijna een hemel op aarde is, zo'n leven aan het Hof, maar als hij les dessous des cartes kende, als hij wist hoeveel verveling en vernedering er geslikt moet worden, hoeveel zelfbedwang en zelfbeheersing er nodig is in die betrekking, hoeveel jalouzie en kleingeestige opvatting er is onder de beambten onderling, dan zou hij wel anders over de zaak denken. Ik heb nu een dertig jaar in de nabijheid van het hof verkeerd en ben met vele leden der Hofhouding in aanraking gekomen. De meesten zijn hun positie moede, maar uit eersucht en naijver blijven zij, wat zij zijn, ook al omdat, wanneer zij geen hofcharge hebben zij eigenlijk niets meer zijn en ook schijnt er een eigenaardige weelde in gevonden te worden zicht te kunnen koesteren in de glans des Majesteits.

Een ander staaltje van de vreemde afdwaling des Konings in de laatste jaren van zijn leven was, dat hij nimmer van zij eigen voorraad sigaren gebruikte, maar steeds aan de heren van het Hof om een sigaar vroeg, als hij wilde roken. Soms kon hij vreemd goedmoedig zijn en wist hij een grap te apprecieren. Op een dag, tijdens zijn verblijf op Oranje-Nassauoord, toen hij dus nog in goede gezondheid was reed hij te paard met de heer Huyssen van Hattendijke in de richting van Arnhem. Plotseling overkwam Z.M. iets menselijks er ontsnapte hem een wind, die tamelijk veel geraas maakte en de Koning in jolige bui zeide"Attrappe Huyssen", waarop deze aansloeg en meteen "tot Uwe orders, Majesteit" zijn paard de sporen gaf en weggaloppeerde in de richting van Arnhem. De Koning riep hem wel terug, maar Huyssen deed alsof hij het niet hoorde en reed naar Arnhem, waar zijn familie woonde en waar hij die dag verbleef en zichzelf een dag vacantie gaf. De volgende dag reed hij naar Oranje-Nassauoord terug. wel wat angstig in het vooruitzicht hoe de Koning die escapade zou opnemen. De ontvangst was dan ook niet mals, maar Huyssen wist zich met een bon mot te redden en zei:"Ja majesteit, Uw bevel was Attrappe, en ik heb gereden zo hard ik kon, steeds de deserteur achterna tot ik vlak bij de Duitse grens hem meende te pakken, toen hij, floep over de grens vloog en ik hem kwijt was! Dat antwoord beviel de Koning, zodat hij weer in genade werd genomen. Tegenspraak kon Z.M. absoluut niet dulden, dan stoof hij in woede op, maar bleef men kalm op zijn stuk staan, door te zijgen en te volharden in eigen opvatting, dan kon dikwijls ineens de stemming omdraaien en gaf hij beloning of goedkeuring als men een standje verwachtte.

Zo liep hij op een morgen met de Intendant van Oranje-Nassauoord door de tuin en vod hij wat bladeren op de grond liggen, waar zo even de salade was afgesneden. De vorst, die toch al niet in zijn Zondags humeur was, begon geweldig op te spelen. "Het is hier een zwijnestal, een varkenstrope" enz. De Intendant, die zich bewust was, alles in orde te hebben zweeg en liet Z.M. uitrazen. Toen hij bleef zwijgen, begon de Koning:"Heb je koppijn?" "Neen Majesteit". "Ben je kwaad"? "Neen Majesteit"."Nu, donder dan op, je verveelt me". De Intendant groette en trok naar huis. Toch had hij de ganse dag het land, vooral toen s'avonds de boodschap kwam, dat hij de volgende ochtend om 7 uur bij Z.M. moest komen. De Koning was altijd matineus, maar dit vroege uur was onheilspellend. Wel wat angstig trok de Intendant er op af, een berisping verwachtende, maar in plaats daarvan werd hij buitengewoon vriendelijk ontvangen, kreeg een sigaar, de Koning beval hem te gaan zitten en sprak over koetjes en kalfjes alsof er niets was voorgevallen.

Zo was het altijd moeilijk te weten hoe men stond tegenover de Koning en hing het geheel af van zijn ogenblikkelijke opvattingen, wat hij zou zeggen of doen. Tegenover buien van onbeschoftheid kon hij hartelijk en vriendelijk zijn. Toen hij in 1874 Friesland bezocht en met een flinke brom in te Groningen arriveerde, terwijl hij de officiele personen, Burgemeester en Raad en de Studenteneerewacht twee uur had laten staan blauwbekken op een Maartse Meidag, begon hij met de lui te bestuderen. De Burgemeester, die een fraaie speech wilde afsteken werd gezegd:" Ja hou maar op, het zal wel gaan" waarop Z.Ed.Achtb. de speech kon inslikken en de volgende dag zijn ontslag inzond. Van de erewacht en de jongelui, die zich zo mooi hadden gemaakt en in hun pakje twee uur hadden staan of liever zitten bibberen, werd niet de minste nota genomen. Z.M. liet de zweep over de paarden leggen en zonder boe of ba holde hij naar het huis van de Commissaris, met wie hij intussen in de tuin al ruzie had gehad. Toch maakte hij alles weer goed door de volgende morgen een bezoek te brengen in een achterstraatje bij de Vader van de in Atjeh gesneuvelde Generaal Köhler, een klein burgermannetje, welke daad natuurlijk bij het publiek, dat van bovenvermelde onaangenaamheden niet gemerkt had, enorm veel sympathie verwekte.

Nadat ik in 1890, met het oog op een buitenlandse reis aan Z.M. had verzocht om de titel van Hofarts te mogen voeren, wat mij door Z.M. genadiglijk werd toegestaan, mits ik geen aanspraken deed gelden op enige finantiele vergoeding. Ik werd na het overlijden van de Koning 23 november 1890 door de Koningin-moeder definitief benoemd tot Hofarts op een salaris van fl. 700,00. Daar de Koningin-moeders reeds bij het leven van de Koning benoemd was als Regentes en gedurende diens ziekte reeds als zodanig had gefungeerd, kwam na de gehele verantwoordelijkheid van de regering te haren laste. De Koningin toch was nog maar 10 jaar oud en het regentschap duurde tot zij 18 jaar zou zijn. Gedurende die jaren kwamen de beide Koninginnen zomers op Soestdijk, wat aanleiding gaf tot veel levendigheid en huldebetoning van de zijde van het publiek als H.H.M.M. zich in het openbaar vertoonden.

Behalve voor de alledaagse gevallen werd mijn hulp gevraagd bij gelegenheden van een ongeluk, dat Miss Winter, de gouvernante der Koningin was overkomen. Bij gelegenheid, dat de jonge Koningin met een ponywagen door het park reed, schrok de pony en liep zij gevaar met paard en wagen in de vijver te vallen. Miss Winter greep het beest, maar verstuikte daarbij haar kniegewricht, waardoor zij onder mijn behandeling kwam. Telkens liet H.M. de Koningin Moeder mij bij zich roepen om te informeren hoe het met haar patiënte ging, bij welke gelegenheden ik steeds met grote vriendelijkheid werd bejegend en ik Haar leerde kennen en eerbiedigen als een vrouw met zeer hoogstaande en edele gevoelens. Zij heeft als ieder mens haar sympathieën en antipathieën, maar is in alle dingen eenvoudig en strikt rechtvaardig. Die eenvoud is voor een groot deel het gevolg van haar opvoeding. Haar Grootvader de vorst van Waldeck-Pyrmont had de finanties de familie in zeer berooide toestand achtergelaten en toen haar Vader de teugele in handen kreeg moest er grote zuinigheid betracht worden om de zaken weer in orde te brengen. Dat is hem ten laatste wel gelukt, maar het gevolg was, dat aan het Hof van de vorst een sobere eenvoud heerste en de kinderen op zeer zuinige wijze werden opgevoed. Dit ging zelfs zo ver, dat de onderkleren der jonge Koningin, hemdjes enz. altijd zo moesten worden gemakt, dat zij later konden worden uitgelegd, terwijl de Koningin-moeders zich dikwijls onledig hield met het opmaken van hoeden van het Koninginnetje, door er eigenhandig nieuw lint op te zetten of nieuwe veren als de oude door het dragen hun frisheid hadden verloren.

Toen de Koningin 18 jaar oud geworden was, had de plechtige inhuldiging plaats in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, van welke plechtigheid, die ik nimmer zal vergeten, ik getuige ben geweest en plaats had onder de hoge Hofbeambten, Kamerheren enz., terwijl mijn vrouw ook een invitatie had ontvangen.

De Koningin-moeder kwam een kwartier voor de jonge Koningin in de kerk en ik wist toen niet, wat ik later te weten ben bekomen, welke stormen er woelden in de harten der beide Koningin en welke angsten zij toen hebben uitgestaan. Later toch vernam ik van de Koningin-moeder zelve, dat de avond voor de huldiging, die 8 september 1898 zou plaats hebben, verscheidene dreigbrieven door hen waren ontvangen, waarin zij met de dood bedreigd worden, o.a. een waarin vermeld werd, dat er dertig doodkisten gereed stonden voor hen en de lieden van hun gevolg. Nu zou men dat als blagne kunnen beschouwen, maar het was nog niet lang geleden dat de Keizerin van Oostenrijk was vermoord evenals Koning Hunbert van Italië, Sidi Carnot, President van Frankrijk, President Harfield en meer anderen, er scheen een bepaalde vorstenmoord epidemie te heersen en het was geen wonder, dat dergelijke bedreigingen toen meer indruk maakten dan anders misschien het geval zou zijn geweest. Ook de jonge Koningin had er kennis van gekregen en op de morgen der inhuldiging, waarbij zij alléén de gang van het Paleis naar de Nieuwe Kerk moest doen, viel zij haar Moeder om de hals en snikte het uit van angst en beklemming, zeggende: "Moeder, Moeder, het volk zegt altijd, dat ge zo'n lieve Moeder voor mij sijt geweest en nu laat ge mij alleen die gang gaan, die misschien mijn laatste gang kan worden" De Koningin-moeder zelve vertelde mij dat later en zei:" Ik was zelf ook zo diep geschokt en beangst en huilde met haar mede, maar ik wist dat zij, hoe dan ook, die gang moest doen en eindelijk scheurde ik haar van mij en zei: Wilhelmien ik kan je niet helpen, ik kan je niet vergezellen. Ik kan en ik mag niet, ge moet alleen gaan. De Koningin ging toen boos en beangst heen en ik ging naar de Kerk, maar niemand kan weten, noch bevroeden welke angstige minuten ik daar heb beleefd, in dat kwartier, dat ik de komst der jonge Koningin afwachtte, steeds in de vrees een schot of een ontploffing te zullen horen, die mij de dood van mijn kind verkondigde, noch kan iemand zich voorstellen, de vreugde, die ik gevoelde en hoe dankbaar ik was, toen ik mijn kind gezond en veilig de Kerk zag binnentreden. Zij knikte mij toe, ten bewijse, dat alles vergeven en vergeten was en mijn hart juichte en dankte God, omdat alles weer goed en mijn kind veilig was".

Een ander maal vertelde zij mij van een ongeluk in de Haag, dat haar overkomen was er op wijsende, dat men soms met kracht de wil en energie moet opwekken, wijl anders vrees en angst de overhand krijgen. Die beschouwingen geschiedden naar aanleiding van een bespreking, die ik met haar had betreffende een langdurige ziekte van de Intendant Groeneveldt, die toen ter tijde zenuwlijder was en zich teveel door zijn ziekte liet beïnvloeden. Zij vertelde dan, dat er, ik weet niet meer bij welk feest een rijtoer door den Haag moest worden gemaakt. De Koning zelf was ziek en dus ging de Koningin-moeder met de jonge Koningin, die toen nog maar een kind van 8 jaar was een tocht maken door de feestelijk versierde residentie. Er waren veel mensen bij de weg, er werd gevlagd en musiek gemaakt en plotseling schrikten de paarden en gingen op hol. De koetsier en de plafreniet sloegen van de bok en voort holden de teugelloze paarden. Had ik er alleen in gezeten, zei de Koningin-moeder, dan was het niet zo erg geweest, maar ik had het Koninginnetje bij me in de wagen. Ik hield haar maar stijf tegen mij aangedrukt en bleef zo zitten wachten hoe het zou aflopen. Tot drie maal toe vloog het rijtuig tegen stoeppalen tot het eindelijk aan enige burgers en militairen gelukte de paarden tot staan te brengen. Wij gingen te voet naar het Paleis terug, maar s'avonds moesten wij weer uit rijden voor de illuminatie en toen kwam de moeilijkheid. Het volk rekende er op, dat zij de rijtoer zouden doen maar het Koninginnetje was bang geworden en was er niet toe te krijgen. Of ik al smeekte of beval, er op wees, dat Vader ziek was en niet kon gaan, zij was niet te bewegen. Ik vertelde haar, dat er geen gevaar was, dat het rijtuig van de Commissarissen van Politie vlak voor het onze reed en dat er mensen bij de paarden liepen, dat alles stapvoets zou gaan, toch was zij er niet toe te krijgen, tot Miss Winter zei:"Nu dan moet je Moeder maar alleen aan het gevaar worden blootgesteld en zelf maar bang en angstig thuisblijven". Toen voelde zij toch, dat zij ongelijk had en schikte zij zich er in, om mee te gaan.

Zoals ik boven zei, is de Koningin-moeder zeer overlegzaam. Zuinig of gierig is zij echter lang niet en steeds is zij bereid te geven, wanneer de behoefte blijkt. Oranje-Nassauoord heeft haar schatten gekost, ook na de oprichting en zij heeft er waarlijk niet altijd pleisier van gehad. Dat ging zelfs zo ver, dat Hr. van Tets, die toentertijd haar Thesaurier was, waarschuwde, dat het zo niet langer kon gaan, want dat haar kapitaal werd aangesproken. Dit is dan ook de reden geweest, dat het stukje grond bij de spoorbrug te Baarn thans Emmapark genoemd, werd verkocht aan M. Sweris, die er honderduizend gulden voor betaalde. Onmiddellijk ging van dat geld dertig mille naar Nassauoord.

Prins Hendrik van Mecklenburg Schwerin, sedert enige jaren de Gemaal van H.M. de Koningin Wilhelmina heeft tot nu toe geen erg beduidende rol gespeeld. Duidelijk herinner ik mij nog de emoties, toen bekend werd, dat de Koningin, vooral toen het troetelkind der natie en op wie alle Nederlanders zo'n beetje verliefd waren, zich verloofde met Prins Hendrik, 2e zoon van de Hertog van Mecklenburg, Luitenant in Pruisische dienst. Erg verrukt was men niet, men had voor onze Koningin een betere partij verwacht, maar moest toegeven, dat de positie van de Prins Gemaal veel bezwaren had en dat niet al de kieskeurig kon zijn.

In Sept. 1900 zou de Koningin haar aanstaande Gemaal aan het Hof voorstellen en ook ik ontving een invitatie om op het verlovingsdiner in den Haag te komen. Voorgeschreven costuum "Gala". Ik had geen galacostuum en moest nu in allerijl naar den Haag om een zodanig pak te laten maken. Toen ik van die reis thuiskwam, had ik geen aangename verwelkoming. Onze ... van ..., die sedert jaren onze huisgenote en mijn assistente in de apotheek was, ontving mij aan het station met een ernstig gezicht en begon met te zeggen, dat ik niet moest schrikken, maar dat mijn vrouw een ernstig ongeluk had gehad. Nu wekken dergelijke voorbereidingen altijd het omgekeerde gevolg en schrok ik dus wel en drong er op aan, dat ik dadelijk het ergste zou vernemen. Ik hoorde toen, dat mijn vrouw, omdat de Shah van Persië een bezoek zou brengen bij de Koningin-moeder op Soestdijk er per fiets op uitgegaan was om haar nieuwsgierigheid te voldoen. Bij haar terugkomst hadden 2 honden, al stoeiende mijn vrouw omvergelopen, waarbij zij zich ernstig had bezeerd. Nu zag zij er ook erg gehavend uit, vooral in het gezicht, maar gelukkig was er niets gebroken en waren de kwetsuren ook niet ernstig, schoon zij erg veel pijn leed. Ik kon dus enige dagen later zonder bezwaar naar het diner gaan, dat gegeven werd in het Paleis aan het Noordeinde. Nog duidelijk staat mij voor de geest de indruk, die de zaal onder de luisterijke verlichting op mij maakte, al die ... goud blinkende costuums en de toiletten der dames. Wij werden eerst in een zaal ontvangen door de Hofmaarschalk en toen uitgenodigd naar de eetsaal te gaan. Hier wachtten wij staande, tot door de hoofddeur de Koningin binnenkwam aan de arm van de Prins en gevolgd door de Koningin-moeder en haar hofstoet met de Ministers, de Presidenten van de Raad van State enz. Eerst hield H.M. een toespraak, en daarna haar Moeder, waarna wij ons aan tafel zetten. Precies weet ik de volgorde der toespraken niet, wel weet ik, dat een kort woord door een der hogere waardigheidsbekleders werd gesproken. Na afloop van het diner was het Ceur in een der zalen en stelde de Koningin, die aan de arm van haar a.s. Gemaal binnenkwam de Prins aan ons voor persoon voor persoon. Natuurlijk duurde dit nogal lang en nadat het ruim 8 uur was geworden kwam Jhr. de Ranitz de Secretaris der Koningin mij in het oor fluisteren:"Het heeft nu verdomd lang genoeg geduurd". Ik haal dit aan om aan buitenstaanders te doen blijken, dat aan het Hof niet alles ceremonieel is.

Bij het heengaan pakte de Koningin haar vrijer zullen we maar zeggen op zo'n glundere en hartelijke manier bij de arm, als het eerste beste verliefde ..... zou doen. men kon zien, dat zij echt verguld was met haar stevige flinke vrijer, die in zijn uniform er eerder uitslag als een goed gebouwde en flink opgepoetste achter... ... dan als een vorstenzoon.

Terwijl ik daar zo tussen al die hoge lui rondliep, dwaalden de gedachten onwillekeurig terug naar het verleden en bedacht ik, dat het lot een mens toch zo vreemd kan voeren en dat ik zeker, toen ik als gewoon boerendokter mij in Buitenpost vestigde, nooit gedacht zou hebben, dat ik, als behorende tot het huis des Konings of Koningin als gast zou aanzitten aan een familiefeest van het vorstenhuis. Aan Minister Borgesius, met wie ik in gesprek kwam, deelde ik die gedachte mede en toen zei hij mij, Ja datzelfde heb ik ook bedacht. Toen ik mij in Groningen vestigde, beweerden mijn kennissen, Och jong het wordt doch niks met dy, dou kanst niet prate, en zie nu ben ik hier toch in een positie, de hoogste, die in ons land te bereiken is. Terwijl het met mij stond te praten met de handen in de sakken van de wit flanellen pantalon van zijn galapak, werd hij op de schouder getikt door een der kamerheren, die zeide: Hare Majesteit wenst U te spreken. Z.Exc. draaide zich om en stond met 2 passen voor de Koningin, maar vergat in de haast en wellicht ook een beetje getroffen door de eer, de handen uit de zakken te halen, zodat men het huiselijk schouwspel kon waarnemen, dat de eerste minister des lands gemoedelijk met zijn Vorstin stond te keuvelen. Wel herstelde hij spoedig de minder correcte houding, maar het was geschied.

Later heb ik met mijn vrouw de trouwplechtigheid bijgewoond, die wel feestelijk was, maar waarvan ik geen diepe indruk heb meegebracht, omdat het zeer vol was in de kerk en wij wel wat ver af zaten.

Lang heeft het geduurd, voor de Prins een weinig populair werd. Hij bemoeide zich weinig met de openbare aangelegenheden, deed veel aan jagen en gaf zich nogal moeite voor bebossing van woeste gronden, maar was bij de grote massa onbekend en dus ook onbemind, tot hij bij het vergaan van de Berlin blijk gaf van flinkheid.

Dat stoomschip op de Hoek van Holland lijn is op, de pier vergaan, bij welke gelegenheid, na ontzaggelijke moeite en inspanning en grote doodsverachting van de reders slechts 14 mensen gered konden worden na 3 dagen en 3 nachten op het wrak te hebben doorgebracht in de winter en bij vliegende storm, terwijl ongeveer 200 omkwamen. Dadelijk, nadat bericht was ontvangen omtrent de stranding, waarbij ook veel Duitse passagiers betrokken waren, is de Prins er heen gegaan, heeft hij met de reddingsboten mee getracht het schip te bereiken, waarop toen nog personen aanwezig waren, die naar redding uitzagen en ofschoon hij natuurlijk niets heeft kunnen uitrichten, gaf hij toch blijk van moed en flinkheid wat door de natie met grote sympathie werd aanschouwd en hem een tijdlang zeer populair maakte. Jammer echter, dat die eenvoudige impulsieve daad, die hem tot eer strekte, maar juist geen bijzondere opoffering of heldenmoed eiste, al spoedig door vleiers en bewonderaars werd opgehemeld tot een heldenfeit en voorgesteld werd als een wonderlijk en buitengewoon bewijs van beleid, moed en naastenliefde.

Goedmoedig, maar weinig ontwikkeld kan de Prins soms erg onhandig zijn en vervreemdt hij velen van zich, misschien meer uit gebrek aan tact dan opzettelijke onbeleefdheid. Zo heeft hij de minder goede gewoonte steeds met de ondergeschikte beambten te spreken en naar hun praatjes te horen, waars van dan dikwijls een minder aangename verhouding met de hoger staanden het gevolg is. Het is treurig: maar een bewezen feit, dat in alle vorstelijke huishoudingen, zowel in de Stal als in het Huis van het parlement veel oneerlijkheid bedreven, ja gruwelijk gestolen wordt, niet zozeer door de laagste bedienden, stalknechten en lakeien als wel door de Stalmeesters, Huis- en Hofmeesters en andere officianten, die tussen de lagere bedienden en hogere Hofbeambten staan. Hieruit volgt, en het spreekt wel vanzelf, dat, wanneer van de kant dier hogere ambtenaren als Opperstalmeester, Hofmaarschalk enz. pogingen worden aangewend om dat tegen te gaan en daaraan paal en perk te stellen en zo mogelijk te straffen, hemel en aarde bewogen worden, om dat te voorkomen. Met dat doel treden de schuldigen dan eermalen zelve als beschuldigers op en klagen zij over onwaardige behandeling enz.

Het is meermalen gebeurd, dat de Prins veel te lichtgelovig gehoor gevende aan die praatjes, hoogstaande en eerlijke mannen, die met de beste bedoeling die misbruiken trachtten te voorkomen, in tegenwoordigheid van het lagere personeel onheus bejegende en beledigde met het gevolg, dat zij hun post moesten opgeven, waardoor bij vele hem overigens goed gezinde personen van zich heeft vervreemd. Zoals ik zeide, hij kan zeer tactloos zijn, zoals ikzelf ook heb ondervonden. Vorig jaar, 1907 sprak hij mij aan, toen ik uit het stalgebouw kwam, waar ik een patiënt had bezocht. Het was midden op de dag in Juli, met felle zonneschijn. Natuurlijk nam ik mijn hoed af en sprak ik tot hem met ongedekte hoofd terwijl de zon op mijn knikker brandde. Het onderhoud betrof de gezondheidstoestand van de Intendant en duurde nogal enige tijd. In plaats van te zeggen: Dank u Docter, liet hij mij, de ruim zestigjarige man, daar tegenover hem, de jonge kerel al die tijd met ongedekte hoofd staan. Ik vond dit zeer onaangenaam en heb hem dit ook niet vriendelijk afgenomen.

Een paar jaren geleden werd de Intendant van Soestdijk op een diner gevraagd op het Loo. De man, die pas van een ernstige operatie was hersteld, had geen andere bagage bij zich dan een koffertje, waarin rok en pantalon enz. In de loop van de middag voor het diner kwam de Prins hem in zijn kamer opzoeken en vroeg of hij een eind mee ging fietsen. Het was moeilijk de Prins, die in die tijd een ontvettingskuur deed en alle dagen in het park een grote kuil groef, om lichaamsbeweging te hebben, dat te weigeren, schoon het zeer warm weer en hoogst vermoeiend was voor een pas herstelde. men ging op weg en bij het staketsel komende, dat om het park heen liep zeide de Prins:"Hemel, daar heb ik vergeten de sleutel van het poortje mee te nemen." "Ja, dat is jammer, Hoogheid, hoe moet het nu, zal ik de sleutel voor U halen?" "Neen, dat behoeft niet, laten wij er maar over klimmen, eerst de een, dan de ander en dan kunnen wij fietsen er over beuren". "Goed, Hoogheid, dan zal ik er eerst over gaan". De Intendant trok zijn jas uit en maakte zich gereed er over te klimmen, toen de Prins zei:"Neen, het is maar gekheid, ik heb de sleutel in mijn zak. Ik had eerst het plan U er over te laten gaan en dan met de sleutel te openen." "Zo, Hoogheid, had U dat plan? Dat zou ik U dan zeer kwalijk hebben genomen en waarschijnlijk zou ik onmiddellijk vertrokken zijn. Die grappen moet Uwe Hoogheid hier niet uithalen, ook met anderen niet, dat verdragen wij Hollanders niet."

De Prins antwoordde daar niet op, maar liet de Intendant in de middaghitte een heel eind fietsen, zodat de man door en door bezweet en uitgeput in het Paleis terugkwam. Daar hij geen verschoning bij zich had, moest hij in de natte kleren blijven en voelde hij zich toen aan het diner toe was hogelijk onaangenaam en doodvermoeid. Gelukkig heeft hij geen ernstige gevolgen ondervonden van die, laat maar zeggen, ondoordachte behandeling.

In deze tijd, najaar 1908, is het gehele volk in spanning i.v.m. de toestand der Koningin. Reeds 4 malen in haar hoop op een erfgenaam verijdeld en nu is er weer uitzicht, dat zij Moeder zal worden, als alles goed afloopt. Ook voor de Prins is het te hopen, daar men, vooral de medische wereld de slechte afloop der vroegere zwangerschappen toeschrijft aan het vermoedelijke feit, dat bij hem de oorzaak ligt der teleurstellingen. Men meent n.l., dat hij bij het sluiten van het huwelijk lijdende was of aan een niet geheel genezen gono..... of aan syphilis. In beide gevallen heeft hij of dom of misdadig gehandeld. Dom, als hij geen medisch advies heeft ingewonnen voor het huwelijk, misdadig, als hij toch lichtzinnig het verbond heeft gesloten, wetende, dat hij niet geheel genezen was. Nu is er nog een derde mogelijkheid, dat niemand hem gewezen heeft op de gevaren, waaraan hij zijn jonge vrouw blootstelde en dat zou dan het enige excuus zijn.

Wij willen nu hopen, dat alles goed mag gaan en dat wij in April 1909 de geboorte mogen beleven van een jonge Oranjetelg. Wat ook de fouten zijn geweest der voorgaande vorsten, die ik als mensen niet wens te beoordelen, toch is het feit, dat het voor ons nationaal bestaan gewenst is, dat wij als symbool onzer éénheid een Hoofd van de Staat uit dat Huis hebben, om wie wij ons kunnen scharen. Voor een republiek met al het kleingeestig gescharrel en persoonlijke en politieke naijver moge de Hemel ons behoeden.

De Koningin schijnt nu in het midden van haar zwangerschapsperk erg prikkelbaar te zijn en overdreven angstig. Het geviel op een dag, dat Z.M. tijdens zijn verblijf op het Loo lust gevoelde te gaan vissen in het kanaal bij Apeldoorn. Terwijl hij daar zat te hengelen met een paar bedienden en een paar heren van het gevolg, passeerde er op de weg een oud vrouwtje, dat met nog iets meer dan gewone familiariteit zeide "Dag Majesteit", tenminste de toon van spreken trok de aandacht van de Prins. Hij keek op en zeide"Dag, wie ben jij". Met ongewone vrijmoedigheid zei het besje "Ja het is gemakkelijker voor mij te weten, die jij bent, dan voor jou om te weten wie ik ben". "Maar wie ben je dan?" Zij noemde haar naam en zei, "Ja en nou moest ge eens weten wat een eind ik nog moet lopen, helemaal naar de Docter, want mijn kerel is ziek. t' Is ook geen wonder, zo beroerd als wij wonen, helemaal in de nattigheid, dan moet je wel rheumstiekerig worden". De prins, blijkbaar in den joviale bui vroeg verder "Waar woon je dan, is het ver van hier?" "Neen, Majesteit, hier vlak in de buurt". "Nu dan wil ik toch eens zien, waar je woont". De Prins ging met het vrouwtje mee, tot zij kwamen bij het buurtje van een 4-tal nederige woningen. Bij een der huisjes liep een bok aan een touw. "Is dat jouw bok", vroeg Z.M. "Hum", mijn bok, mijn bok ligt in bed en kan niets meer". Men trad een der hutjes binnen en uit de bedstede stak een oude man, zijn met een blauwe slaapmuts bekroond hoofd naar buiten. De Prins keek eens rond,nam alles goed op en zei "Ja in zo'n huis moet je wel ziek worden. Ik zal je een nieuw huis geven. Reeds de volgende ochtend kwam de architect de boel opnemen weldra werd er voor de luidjes een nieuw huis gezet voor een kleine drie duizend gulden. De naaste buren, die niets beter woonden, worden er niet slechter, maar ook niet beter op en bleven in hun hutjes wonen, misschien een weinig minder tevreden dan vroeger.

Een ander maal liep hij te wandelen met zijn secretaris, toen zij nog een jonge, maar arme vrouw ontmoetten met twee, erg verwaarloos uitziende kinderen. Des Prinsen goede hart werd getroffen en hij uitte dit met de woorden "Arme bliksoms!" Hij bleef staan en vroeg aan de vrouw, hoe zij heette. Zij noemde haar naam. "Wat doet je man? Heeft die geen werk?" Mijn man is dood Majesteit. De Prins greep in zijn zak om iets te geven, maar zoals meestal had hij geen cent op zak en vroeg hij de secretaris "heb je geld bij je?" "Ja, Majesteit". Geef dan je beurs eens hier". De Secretaris gaf zijn portomonnaie, die toevallig goed gevuld was en een zevental rijksdaalders bevatte. De Prins morrelde eerst een hele tijd eer hij de portomonnaie

kon openen krijgen. Hij nam er een rijksdaalder uit, die hij aan een der kinderen gaf, de Secretaris aanziende, of die t' ook goed vond. Daar deze "ja" knikte kreeg het andere kind er ook een en de vrouw, die een gat in de lucht sloeg, omdat zij nog nooit zoveel geld bij elkaar had gezien, de rest. "Gaan de kinderen naar school!" "Neen, Majesteit". "Waarom niet"? "Och, ze hebben geen kleren om naar school te gaan". "Dan zal ik er voor zorgen!" De Prins hield zijn woord. Hij liet naar de vrouw onderzoek doen en trok zich verder het lot der kinderen aan, die behoorlijk gekleed en gevoed naar school werden gezonden, met het gevolg, dat zij i.p.v. tot vagebond, opgroeiden tot nuttige leden der maatschappij.

Het moet gezegd worden, dat de Prins in zijn goede tijd altijd vrolijk was en royaal was en handelde en grand seigneur, terwijl een zeker gevoel van humor hem niet was te ontzeggen. Zo had hij het in het hoofd gekregen, dat de heren van het Hof mooie jachtgeweren moesten hebben en enigen hunner hadden dan ook geweren van fl. 800 à fl. 1000 per stuk ten geschenke ontvangen. Een zijner adjudanten, de Luit. Kolonel Simone had nog niet zulk een geweer ontvangen, doch vlaste er ook op en toen hij dacht, dat er binnenkort nog wel eens gelegenheid zou zijn, zijn wens vervuld te zien, ging hij naar de wapenbewaarder van Lunteren en zei hem, op het wapenrek wijzende "Als de Koning nu weer eens vraagt de geweren te laten lijken, moet je dat er ook bij doen", het mooiste en het duurste, dat er in het rek was, aangevend "Goed, mijnheer, het zal geschieden". Een poosje later zat Z.M. met de heren na het diner bij de koffie en pousse. Nu had de Prins dikwijls zijn royale buien in die ogenblikken van zelfvoldoening onder een praatje après diner en vroeg Z.M. nu ook, of de heren goede jachtgeweren hadden. Zij waren allen zeer ingenomen met het nieuwe geweer, alleen de heer Simons, die er nog geen ontvangen had antwoordde min of meer weifelend, denkende, nu of nooit is de gelegenheid. De Prins, die waarschijnlijk van het bezoek van die heer aan de wapenkamer gehoord had (tout se sait in die omgeving) vroeg hem, "en U, mijnheer Simons". "Ja, Majesteit, mijn geweer is wel goed, maar het wordt wat oud". "Zo, dan zal ik je eens een goed geweer laten zien". De wapenmeester werd geroepen en hem werd bevolen de nieuwe geweren te brengen. Ha, dacht Hr. Simons, nu is de gelegenheid daar, nu moet ik zien ervan gebruik te maken. Hij moest de geweren proberen en hij deed dit met schijnbaar veel nauwkeurigheid. het ene was te zwaar, bij het andere de kolf te breed enz. tot hij het mooiste en duurste in handen kreeg. Toen werd hij als geëlectriseerd. "Wel, Majesteit, dit is als voor mij gebouwd en past mij precies en ligt mij geheel in de hand". "Kom, dat doet mij groot genoegen" zegt "Sire, "dus, dat geweer is geheel naar je zin". "Ja, Majesteit, volkomen . "Nu", zegt Z.M., al glimlachend, en als hij lachte moest men altijd oppassen. "Neem dan eens een stuk papier en potlood", Hr. Simons vond dat bevel wel wat vreemd, maar hij dacht toch, nu zal mijn wens vervuld worden en vol blijde verwachting zette hij zich neer. De Prins vroeg nog eens, "Dus, dat bevalt je het best, ja?" "Nu schrijf, dan maar op, dan zal ik je precies het adres opgeven, waar je dat mooie geweer bestellen kunt."

Natuurlijk kon Hr. Simons in de eerste dagen na dit voorval geen der Hofheren ontmoeten, of er word hem gevraagd, of hij het nieuwe geweer al besteld had. Het moeilijke in de omgang van de Prins was zijn grote nukkigheid of veranderlijkheid of hoe men het wil noemen. Bij tijden grof en haatdragend, kon hij dan voor uiterst goedmoedig en beminnelijk zijn.

Eens was hij besig een brief te dicteren aan zijn Secretaris de Heer ---- en hij deed dit zo snel, dat de Secretaris hem onmogelijk kon volgen. Nu had Z.M. er dikwijls een ondeugend pleisier in zijn omgeving te plagen of liever te treiteren om schoon de Secr. reeds een paar maal eerbiedig had verzocht of Z.M. wat minder snel wilde spreken, want dat hij het niet zo snel kon opschrijven, bleef de Prins maar steeds doorjakkeren en ging eindelijk zo vlug spreken als hij kon.

De secretaris, die een dood zachtmoedig en kalm man was werd eindelijk ook boos en de pen in een hoek werpend kruiste hij de armen over elkaar en zeide:”Dat is geen dicteren, zo kan ik niet schrijven”. Dat was een groot en zwaar vergrijp tegen de etiquette en de eerbied voor zijn Vorst. Toen Z.M. zag, dat hij de man boos had gemaakt, scheen hij voldaan, tenminste heel kalm en zonder nota te nemen van de boze bui van zijn onderdaan zeide hij:”Kom, raap de pen nu maar weer op, dan zullen wij langzaam verder gaan en hij deed, zoals hij beloofde en alles ging verder in de beste harmonie.

Gegevens van Sijtze (Dr.) Greidanus

Geboorte
Geboren op maandag 7 augustus 1843 in ,Leeuwarden,Friesland,Nederland als zoon van Taco Greidanus en Cornelia Petronella Leensma.

Partner
Dr. trouwde, 24 jaar oud, op woensdag 27 mei 1868 in Buitenpost,Achtkarspelen,Friesland,Nederland met Jitske of Jetske (Itia) Kuipers, 25 jaar oud, geboren op maandag 10 april 1843 in ,Buitenpost,Friesland,Nederland als dochter van Durk of Dirk Dirks Kuipers en Elsje Romijn. Jitske of Jetske (Itia) is overleden op vrijdag 22 maart 1929 in ,Baarn,Utrecht,Nederland, 85 jaar oud.

Kinderen van Dr. Sijtze en Jitske of Jetske (Itia):
1. Dierika Elsje Greidanus, geboren op vrijdag 21 januari 1870. Dierika Elsje is overleden omstreeks 1921, 50 jaar oud.
2. Elsje Greidanus, geboren op donderdag 16 februari 1871 in ,Achtkarspelen,Buitenpost,Groningen,Nederland
[bron:Persoonskaart CBG nr 60].
3. Cornelia Petronella Greidanus, geboren op donderdag 16 februari 1871 in ,Buitempost,Friesland,Nederland.
Cornelia Petronella is overleden omstreeks 1922, 50 jaar oud.
4. Taco Greidanus, geboren op zaterdag 26 juli 1873 in ,Buitenpost,Friesland,Nederland.
Taco is overleden op woensdag 13 februari 1952, 78 jaar oud.

Overlijden
Dr. Sijtze is overleden op zondag 25 oktober 1914 in ,Baarn,Utrecht,Nederland, 71 jaar oud.

Feiten
Adres:
Dalweg 18, Baarn, Nederland

Beroepen:
Dorpsarts
Medicina doctor
Hofarts

Leeftijd bij belangrijke gebeurtenissen
1 Broer Edzerdt geboren. (op maandag 25 november 1844)
3 Broer Albertus geboren. (op zondag 30 augustus 1846)
3 Broer Albertus overleden. (op zondag 13 september 1846)
5 Broer Bernardina geboren. (op zaterdag 2 december 1848)
7 Broer Alberdina geboren. (op zondag 20 oktober 1850)
24 Getrouwd met Jitske of Jetske (Itia). (op woensdag 27 mei 1868)
26 Dochter Dierika Elsje geboren. (op vrijdag 21 januari 1870)
27 Dochter Cornelia Petronella geboren. (op donderdag 16 februari 1871)
27 Dochter Elsje geboren. (op donderdag 16 februari 1871)
29 Zoon Taco geboren. (op zaterdag 26 juli 1873)
36 Broer Bernardina getrouwd. (op donderdag 14 augustus 1879)
46 Kleindochter Sijtzke Itia geboren. (omstreeks 1890)
51 Dochter Dierika Elsje getrouwd. (op woensdag 15 mei 1895)
53 Dochter Elsje getrouwd. (op donderdag 19 november 1896)
54 Kleindochter Elsje Johanna geboren. (op vrijdag 24 december 1897)
54 Broer Bernardina overleden. (omstreeks 1898)
54 Moeder overleden. (op woensdag 20 april 1898)
55 Kleinzoon Ir. geboren. (op dinsdag 1 november 1898)
56 Kleinzoon Dr. geboren. (op vrijdag 8 december 1899)
58 Kleinzoon Gerardus Cornelis geboren. (op woensdag 11 december 1901)
59 Kleinzoon Dr. geboren. (op woensdag 1 april 1903)
60 Kleindochter Johanna Arnoldina Carolina geboren. (op dinsdag 28 juni 1904)
62 Dochter Cornelia Petronella getrouwd. (op donderdag 28 december 1905)
65 Kleinzoon Sicco Roelof geboren. (op maandag 10 augustus 1908)
65 Broer Edzerdt overleden. (op donderdag 17 september 1908)
68 Vader overleden. (op donderdag 2 mei 1912)

Haben Sie Ergänzungen, Korrekturen oder Fragen im Zusammenhang mit Sijtze Greidanus?
Der Autor dieser Publikation würde gerne von Ihnen hören!


Zeitbalken Sijtze Greidanus

  Diese Funktionalität ist Browsern mit aktivierten Javascript vorbehalten.
Klicken Sie auf den Namen für weitere Informationen. Verwendete Symbole: grootouders Großeltern   ouders Eltern   broers-zussen Geschwister   kinderen Kinder

Vorfahren (und Nachkommen) von Sijtze Greidanus


Mit der Schnellsuche können Sie nach Name, Vorname gefolgt von Nachname suchen. Sie geben ein paar Buchstaben (mindestens 3) ein und schon erscheint eine Liste mit Personennamen in dieser Publikation. Je mehr Buchstaben Sie eingeben, desto genauer sind die Resultate. Klicken Sie auf den Namen einer Person, um zur Seite dieser Person zu gelangen.

  • Kleine oder grosse Zeichen sind egal.
  • Wenn Sie sich bezüglich des Vornamens oder der genauen Schreibweise nicht sicher sind, können Sie ein Sternchen (*) verwenden. Beispiel: „*ornelis de b*r“ findet sowohl „cornelis de boer“ als auch „kornelis de buur“.
  • Es ist nicht möglich, nichtalphabetische Zeichen einzugeben, also auch keine diakritischen Zeichen wie ö und é.



Visualisieren Sie eine andere Beziehung

Die angezeigten Daten haben keine Quellen.

Anknüpfungspunkte in anderen Publikationen

Diese Person kommt auch in der Publikation vor:

Historische Ereignisse

  • Die Temperatur am 7. August 1843 war um die 17,0 °C. Der Wind kam überwiegend aus West-Süd-West. Charakterisierung des Wetters: helder. Quelle: KNMI
  •  Diese Seite ist nur auf Niederländisch verfügbar.
    De Republiek der Verenigde Nederlanden werd in 1794-1795 door de Fransen veroverd onder leiding van bevelhebber Charles Pichegru (geholpen door de Nederlander Herman Willem Daendels); de verovering werd vergemakkelijkt door het dichtvriezen van de Waterlinie; Willem V moest op 18 januari 1795 uitwijken naar Engeland (en van daaruit in 1801 naar Duitsland); de patriotten namen de macht over van de aristocratische regenten en proclameerden de Bataafsche Republiek; op 16 mei 1795 werd het Haags Verdrag gesloten, waarmee ons land een vazalstaat werd van Frankrijk; in 3.1796 kwam er een Nationale Vergadering; in 1798 pleegde Daendels een staatsgreep, die de unitarissen aan de macht bracht; er kwam een nieuwe grondwet, die een Vertegenwoordigend Lichaam (met een Eerste en Tweede Kamer) instelde en als regering een Directoire; in 1799 sloeg Daendels bij Castricum een Brits-Russische invasie af; in 1801 kwam er een nieuwe grondwet; bij de Vrede van Amiens (1802) kreeg ons land van Engeland zijn koloniën terug (behalve Ceylon); na de grondwetswijziging van 1805 kwam er een raadpensionaris als eenhoofdig gezag, namelijk Rutger Jan Schimmelpenninck (van 31 oktober 1761 tot 25 maart 1825).
  • Im Jahr 1843: Quelle: Wikipedia
    • Die Niederlande hatte ungefähr 3,1 Millionen Einwohner.
    • 15. März » Die Oper CharlesVI. von Jacques Fromental Halévy wird in Paris uraufgeführt.
    • 2. April » Der Komponist Felix Mendelssohn Bartholdy errichtet in Leipzig das Conservatorium der Musik mit Sitz im Gewandhaus.
    • 10. Mai » Die Oper Die sizilianische Vesper von Peter Joseph von Lindpaintner hat ihre Uraufführung in Stuttgart.
    • 26. Juni » Nach dem Austausch der Ratifikationsurkunden über den Vertrag von Nanking in Hongkong wird Hongkong zur britischen Kronkolonie proklamiert.
    • 3. September » Griechenland wird durch einen Staatsstreich zur konstitutionellen Monarchie. König Otto I. findet sich damit ab, dass er ab dem 15. September die Macht mit dem ersten Ministerpräsidenten Andreas Metaxas teilen muss.
    • 11. November » In Dänemark wird Hans Christian Andersens Märchen Das hässliche Entlein veröffentlicht.
  • Die Temperatur am 27. Mai 1868 war um die 23,6 °C. Der Winddruck war 3 kgf/m2 und kam überwiegend aus West-Nord-Westen. Der Luftdruck war 77 cm. Die relative Luftfeuchtigkeit war 52%. Quelle: KNMI
  • Koning Willem III (Huis van Oranje-Nassau) war von 1849 bis 1890 Fürst der Niederlande (auch Koninkrijk der Nederlanden genannt)
  • Von 1. Juni 1866 bis 4. Juni 1868 regierte in den Niederlanden die Regierung Van Zuijlen van Nijevelt - Heemskerk mit als erste Minister Mr. J.P.J.A. graaf Van Zuijlen van Nijevelt (AR) und Mr. J. Heemskerk Azn. (conservatief).
  • Von 4. Juni 1868 bis 4. Januar 1871 regierte in den Niederlanden die Regierung Van Bosse - Fock mit als erste Minister Mr. P.P. van Bosse (liberaal) und Mr. C. Fock (liberaal).
  • Im Jahr 1868: Quelle: Wikipedia
    • Die Niederlande hatte ungefähr 3,6 Millionen Einwohner.
    • 10. Februar » Bei der Wahl zum Zollparlament im Königreich Bayern siegen die Gegner Otto von Bismarcks, die sich ein Jahr später zur Bayerischen Patriotenpartei zusammenschließen.
    • 9. März » Die Oper Hamlet von Ambroise Thomas erlebt in der Salle Le Peletier in Paris ihre Uraufführung.
    • 10. April » Im Bremer Dom wird Johannes Brahms’ Deutsches Requiem mit Erfolg als sechssätziges Werk uraufgeführt.
    • 13. April » In der entscheidenden Schlacht um Magdala der Britischen Strafexpedition in Äthiopien besiegen britische Truppen unter Robert Napier und Frederic Thesiger die Äthiopier unter Negus TheodorII. vernichtend. Die Stadt Mek’ele wird niedergebrannt.
    • 10. Oktober » Auf Kuba beginnt mit dem Kriegsruf von Yara durch Carlos Manuel de Céspedes der Zehnjährige Krieg gegen die spanische Kolonialmacht.
    • 19. Oktober » Die Peseta wird in Spanien per Dekret zur künftigen Währung bestimmt. Das Land orientiert sich an der Lateinischen Münzunion.
  • Die Temperatur am 25. Oktober 1914 lag zwischen 8,3 °C und 16,4 °C und war durchschnittlich 12,2 °C. Es gab 1,1 mm Niederschlag. Es gab 3,8 Stunden Sonnenschein (38%). Die durchschnittliche Windgeschwindigkeit war 3 Bft (mäßiger Wind) und kam überwiegend aus Süden. Quelle: KNMI
  • Koningin Wilhelmina (Huis van Oranje-Nassau) war von 1890 bis 1948 Fürst der Niederlande (auch Koninkrijk der Nederlanden genannt)
  • Von 29. August 1913 bis 9. September 1918 regierte in den Niederlanden das Kabinett Cort van der Linden mit Mr. P.W.A. Cort van der Linden (liberaal) als ersten Minister.
  • Im Jahr 1914: Quelle: Wikipedia
    • Die Niederlande hatte ungefähr 6,2 Millionen Einwohner.
    • 6. Juli » Vorgeschichte des Ersten Weltkriegs: Der deutsche Kaiser Wilhelm II. erklärt in der historischen Blankovollmacht, „im Einklang mit seinen Bündnisverpflichtungen und seiner alten Freundschaft treu an der Seite Österreich-Ungarns zu stehen“.
    • 29. September » In Deutsch-Südwestafrika endet die Schlacht bei Sandfontein mit der Kapitulation des britisch-südafrikanischen Verbandes gegenüber der deutschen Schutztruppe.
    • 4. Oktober » In Berlin wird das von 93 Wissenschaftlern, Künstlern und Schriftstellern Deutschlands unterzeichnete Manifest An die Kulturwelt! veröffentlicht, in dem jede Schuld Deutschlands am Kriegsausbruch und alliierte Anklagen wegen angeblicher deutscher Kriegsverbrechen zurückgewiesen werden.
    • 10. Oktober » Die Belagerung von Antwerpen endet mit der Einnahme der Stadt durch deutsche Truppen.
    • 5. Dezember » Start der Endurance-Expedition unter Ernest Shackleton in Südgeorgien.
    • 18. Dezember » Ägypten wird britisches Protektorat.
  • Die Temperatur am 29. Oktober 1914 lag zwischen 5,7 °C und 9,9 °C und war durchschnittlich 8,4 °C. Es gab 3,9 mm Niederschlag. Es gab 0,3 Stunden Sonnenschein (3%). Die durchschnittliche Windgeschwindigkeit war 3 Bft (mäßiger Wind) und kam überwiegend aus Ost-Nordost. Quelle: KNMI
  • Koningin Wilhelmina (Huis van Oranje-Nassau) war von 1890 bis 1948 Fürst der Niederlande (auch Koninkrijk der Nederlanden genannt)
  • Von 29. August 1913 bis 9. September 1918 regierte in den Niederlanden das Kabinett Cort van der Linden mit Mr. P.W.A. Cort van der Linden (liberaal) als ersten Minister.
  • Im Jahr 1914: Quelle: Wikipedia
    • Die Niederlande hatte ungefähr 6,2 Millionen Einwohner.
    • 2. Februar » In Deutsch-Ostafrika wird die Tanganjikabahn fertiggestellt, die von der Küstenstadt Daressalam nach Kigoma an den Tanganjikasee führt.
    • 19. August » Mit der Schlacht bei Gumbinnen beginnt im Ersten Weltkrieg der Angriff russischer Truppen auf deutsches Reichsgebiet in Ostpreußen.
    • 20. Oktober » Im Ersten Weltkrieg beginnt die Erste Flandernschlacht, in der die deutsche Armee versucht, nach dem Wettlauf zum Meer die Kanalhäfen Calais und Dünkirchen zu erobern. Die Schlacht wird bis zum 18. November dauern.
    • 11. November » Im Ersten Weltkrieg beginnt die Schlacht um Łódź mit einer Offensive deutscher Truppen gegenüber russischen Einheiten.
    • 2. Dezember » Belgrad wird von österreichisch-ungarischen Truppen vorübergehend eingenommen. Trotzdem scheitert im Ersten Weltkrieg letztlich auch diese dritte österreichisch-ungarische Offensive gegen Serbien.
    • 12. Dezember » Victor Hugo de Azevedo Coutinho wird neuer Ministerpräsident von Portugal.


Gleicher Geburts-/Todestag

Quelle: Wikipedia

Quelle: Wikipedia


Über den Familiennamen Greidanus

  • Zeigen Sie die Informationen an, über die Genealogie Online verfügt über den Nachnamen Greidanus.
  • Überprüfen Sie die Informationen, die Open Archives hat über Greidanus.
  • Überprüfen Sie im Register Wie (onder)zoekt wie?, wer den Familiennamen Greidanus (unter)sucht.

Geben Sie beim Kopieren von Daten aus diesem Stammbaum bitte die Herkunft an:
Geheugen van Baarn, "Voorouders in het Eemland, Stichting Groenegraf.nl", Datenbank, Genealogie Online (https://www.genealogieonline.nl/voorouders-in-het-eemland/I25922.php : abgerufen 27. April 2024), "Sijtze Greidanus (1843-1914)".