West-Europese adel » Alexander II van Vehlen Graaf van Megen (1599-1675)

Persoonlijke gegevens Alexander II van Vehlen Graaf van Megen 

• Hij is geboren in het jaar 1599.
• Titel: Vrijheer van Raesfeld en Bretzenheim
• Hij is overleden op 10 oktober 1675, hij was toen 76 jaar oud.
• Een kind van Alexander I Vrijheer van Vehlen en Agnes van Büren
• Deze gegevens zijn voor het laatst bijgewerkt op 1 augustus 2013.

Gezin van Alexander II van Vehlen Graaf van Megen

(1) Hij is getrouwd met Alexandrine Huijn van Amstenrade-Geleen.

Zij zijn getrouwd op 21 juli 1624, hij was toen 25 jaar oud.Bron 1

Kind(eren):

1. Alexandra Maria van Vehlen-Megen  1625-1662
2. Charlotte Maria Isabelle van Vehlen-Megen Vrouwe van Raesfeld  1627-1692 
3. Ferdinand Godfried van Vehlen Graaf van Megen  1635-1685 
4. Maria Alexandrine Elisabeth van Vehlen-Megen  1636-???? 

(2) Hij is getrouwd met Anna Magdalena van Bentheim-Bentheim.

Zij zijn getrouwd in het jaar 1655, hij was toen 56 jaar oud.

Notities over Alexander II van Vehlen Graaf van Megen

Megen was een klein graafschap in het noordoosten van Brabant, aan drie kanten omgeven door de Maas. Het stadje Megen was de naamgever van het graafschap dat verder de dorpen Haren, Macharen en Teeffelen omvatte. De grootte van het graafschap bedroeg 1456 bunders, waarmee het één van de kleinste graafschappen was in het huidige Nederland. De grootste bron van inkomsten voor het graafschap was de landbouw. In Megen was daarnaast enige textielnijverheid en handel over de Maas. Vanaf de zeventiende eeuw haalden veel Megenaren hun inkomsten uit de leerlingen van de Latijnse school.

Over het ontstaan van het graafschap bestaat geen zekerheid. De eerste geschreven bron waarin het graafschap wordt vermeld dateert uit 1145. Het betreft een giftbrief van keizer Koenraad II waarin graaf Alardus van Megen wordt genoemd als getuige. Een van zijn nakomelingen, graaf Willem III, schonk Megen in 1357 stadsrechten. In 1420 kocht de Bossche handelaar Hendrik Dicbier het graafschap. Jan Dicbier (1438-1469) verkocht het graafschap in 1469 op zijn beurt aan de bekendste gravenfamilie van Megen: Brimeu. Karel Brimeu (1548-1572) zou zich, evenals de Megenaren, tijdens de Opstand aan katholieke zijde scharen.

Onder gravin Marie Brimeu (1572-1605) werd Megen voor het grootste gedeelte verwoest ten gevolge van een grote brand. Bij deze brand werd ook het kasteel verwoest. Plannen om het kasteel te herbouwen zijn nooit ten uitvoer gebracht.

Na de vrede van Münster in 1648 ontstond een langdurige strijd tussen de graaf van Megen, Frans Albert van Croy, en de Staten-Generaal die het graafschap opeisten. De graaf verzette zich tegen inlijving bij de Republiek. De strijd werd in zijn voordeel beslist en het graafschap werd op 30 november 1671 in zijn onafhankelijkheid erkend. In 1794 raakte het graafschap zijn laatste graaf kwijt: Karel Schall von Bell. Onder Frans bewind werd Megen in 1800 voor een miljoen frank aan de Bataafse Republiek verkocht. In 1810 werden de dorpen Megen, Haren en Macharen samengevoegd tot de gemeente Megen. Teeffelen werd samen met het nabijgelegen Oijen tot één gemeente samengevoegd.

De grootste plaats binnen het voormalige graafschap Megen is het gelijknamige stadje. Van de bouwwerken die dateren uit de laatste twee eeuwen van het graafschap zijn de meeste tot op heden bewaard gebleven. Na het verkrijgen van stadsrechten in 1357 werd begonnen met de bouw van de vestingwerken, die het historische centrum van Megen omsluiten. De vesting bevatte vier poorten, aan beide kanten geflankeerd door een wachttoren. Van de originele acht torens is er slechts één bewaard gebleven, de zogenaamde gevangentoren. Binnen de vestingmuren werd in het midden van de zeventiende eeuw begonnen met de bouw van een klooster voor de franciscanen, die zich in 1645 in Megen hadden gevestigd. Vanaf 1689 werd de bijbehorende kloosterkerk in dienst genomen. Tegenover het klooster bevond zich de Latijnse school, waarvan de bouw begon in 1668, en waar de fraters onderwijs gaven. Het gebouw is vanaf haar fundamenten vernieuwd in 1776. Op 3 juli 1967 sloot de school haar deuren. Het gebouw ging dienst doen als gemeenschapshuis.

Naast een franciscanenklooster bezit Megen ook een clarissenklooster. Met de bouw van dit klooster werd in 1721 begonnen op de ruïnes van het oude kasteel.
De huidige parochiekerk werd pas in de tweede helft van de negentiende eeuw in gebruik genomen. In de toren hangt echter nog een originele klok uit 1399 die van een vroegere Megense kerk afkomstig is.

=======================================================

Alexander II. von Velen (* 1599; † 10. Oktober 1675), Freiherr zu Raesfeld und Bretzenheim, war Kaiserlicher Feldmarschall der katholischen Liga im Dreißigjährigen Krieg. Nach seiner erfolgreichen Militärkarriere ließ er die Burg Raesfeld zum Residenzschloss ausbauen. 1641 wurde ihm die erbliche Reichsgrafenwürde verliehen. Später wurde er auch als westfälischer Wallenstein bezeichnet.

1. Leben
1. 1. Jugend
Alexander II. von Velen wurde 1599 als ältester Sohn von Alexander I. von Velen (1556-1630) und dessen erster Ehefrau Agnes von Leerod geboren. Er ist auf der Burg Raesfeld seines Vaters aufgewachsen. Mindestens zwischen 1615 und 1616 hatte er zusammen mit seinem Bruder Ernst an der Universität Löwen studiert und genoß dort eine sorgfältige Erziehung und Ausbildung. Eine erste militärische Ausbildung hatte vermutlich schon sein Vater, der Obrist, besorgt.

1. 2. Erste militärische Erfolge
Bei Ausbruch des Dreißigjährigen Krieges um 1618 trat Velen in den Heeresdienst. Vermutlich half die einflussreiche Stellung seines Vaters als Generalkommandant des gesamten münsterischen Kriegsvolks auch bei Alexander II. Aufstieg bis 1623 zum Hauptmann im Regiment des Grafen Johann Jakob von Bronckhorst zu Anholt. Als solcher kämpfte er unter anderem 1623 in der Schlacht bei Stadtlohn erfolgreich gegen die Truppen des Christian von Braunschweig. Als Auszeichnung für den militärischen Erfolg erhielt er einen Teil der Beute, das prächtige Sattel- und Zaumzeug von General Wilhelm von Weimar, welches Velen von da an stets benutzte.

Da sich das Kriegsgeschehen für die folgenden zwei Jahre von West- nach Norddeutschland verlagerte, war das Regiment des Grafen von Anholt nur als Schutztruppe Westfalens eingesetzt. Velen verbrachte die Zeit bis 1626 vor allem auf der Burg Raesfeld. Weil sein Vater sich zur Ausübung seiner Ämter als Droste zu Sassenberg und Wolbeck und Geheimer Rat des Bischofs häufig abwesend war übernahm Alexander II. von Velen die Verwaltung des Schlosses. 1624 heiratete er seine erste Ehefrau Alexandrine Gräfin Amstenraet zu Huyn und Gelen (1594-1654), die ihm 6 Kinder schenkte: Anna Margarethe, die ein halbes Jahr nach der Geburt starb, Ferdinand Gottfried, Paul Ernst, Alexandrine Marie, Isabella und Alexandra Elisabeth.

1. 3. Militärkarriere
Das Anholtische Regiment wurde mit dem des Grafen von Tilly vereint. Mit der Entsetzung Verdens 1627 bereitete Velen die Eroberung des Erzstifts Bremen vor. Nachdem er im November 1628 das Westufer der Ems vom Feind befreit hatte, wurde er 1629 zum Obristwachtmeister unter Matthias Gallas ernannt. 1631 unterstand Velen als Obrist direkt dem General von Tilly, schied jedoch bald aus dessen Dienst aus, da die Landstände des Stiftes Münster nach ihm verlangten.

So führte Velen ab 1632 ein Regiment von 3000 Mann im Auftrag des Kurfürsten und Bischofs Ferdinand gegen die hessischen Besatzer Westfalens. Nachdem von Dorsten und Lippstadt aus Lüdinghausen, Rheine und Ahaus eingenommen wurden, konnte Alexander II. zumindest Warendorf und Münster halten. Von dort konnten 1634 unter seinem Kommando einige Städte zurück erobert werden. Für diese Leistung wurde Velen im November 1634 zum Generalwachtmeister der Katholischen Liga befördert und konnte das Kommando über die Streitkräfte des Fürstbistums selbstständig führen.

Zu seinem neuen Amt gehörte auch für die finanzielle Unterhaltung der Armee zu sorgen, so dass Velen von November 1634 bis Januar 1635 eine Gesandtschaftsreise für den Kurfürsten zum Kardinalinfanten in Brüssel unternahm, der ihm nach zähen Verhandlungen 20.000 Reichstaler Unterstützung bewilligte. Die Einnahme Coesfelds 1635 gelang Velen wegen ausbleibender Verstärkung nicht. Obwohl die Hessen weiterhin Westfalen bedrohten, zog Velen 1636 nach Altenkirchen im Westerwald um den Feldmarschall Johann von Götzen bei der Belagerung der Festung Hanau zu helfen. Als Graf Götzen die Übermacht der Hessen in Hanau erkannte und erfuhr, dass die Schweden und Hessen von der Weser kommend in Westfalen einfielen, änderte er seine Pläne und schickte Alexander II. von Velen zurück, der die Offensive noch abwehren konnte.

Velen verteidigte im Juli 1637 die Grafschaft Bentheim gegen die Franzosen und eroberte im Frühjahr 1638 die schwedisch besetzte Stadt Meppen. Dafür wurde er zum Feldzeugmeister befördert. Im September 1641 gelang es Velen zusammen mit dem Grafen von Hatzfeld nach monatelanger Dauer siegreich aus der Belagerung von Dorsten hervorzugehen, die von hessischen Truppen besetzte war.

Mit den zurückeroberten Städten gelang die Verteidigung Westfalens gegen die Hessen im Osten besser. Da Velen „seit etlichen jahren merklichen Abgang der leibskräfte, sonderlich am gesicht und gehör verspüret“ schied er im Februar 1646 auf eigenen Wunsch aus dem Heeresdienst aus. Von Kaiser Ferdinand III. wurde er 1653 wegen der „vor langen Zeiten geleisteten sehr nutz- und ersprießlichen Kriegsdiensten“ zum Feldmarschall und Kriegsrat ernannt.

1. 4. Alter als Freiherr, Reichsgraf und Diplomat
Nach dem Tod seines Vaters Alexander I. 1630 hatte Alexander II. von Velen die Burg Raesfeld, die er bereits längere Zeit eigenständig verwaltet hatte, übernommen. 1636 erhielt Velen von Graf Götzen für die Burg Raesfeld besondere Neutralität zugesichert. Am 11. Oktober 1641 wurde Alexander II. von Velen die erbliche Reichsgrafenwürde von Kaiser Ferdinand III. verliehen. 1642 erwarb er für 27.000 Reichstaler das Schloss Bretzenheim mit seiner reichsständigen Herrschaft, welche ihm Sitz und Stimme im Reichstag einbrachte. Er ließ sich jedoch dort meist durch Agenten vertreten und war selbst nicht politisch aktiv. 1644 erhielt er mit dem „privilegium exemptionis fori“ eine eigene Gerichtsbarkeit für seine Reichsgrafschaft.

Von dem im Kriegsdienst angehäuften Reichtum erzählte man sich im Lande Märchen. Zum Besitz Velens gehörte neben den Schlössern Raesfeld und Bretzenheim und die die Häuser Krudenburg und Hagenbeck an der Lippe, Horst an der unteren Ruhr, Megen im Herzogtum Brabant und die Burg Engelrading bei Marbeck. Im Umfeld der Schlösser und Burgen hatte er außerdem Ländereien und Rittersitze erworben. Der Fürstbischof Ferdinand sagte „Der graeffe von Vele hat in Westfalen einen gueten Krieg gehabt. Er hat wohl ein pahr Millionen genossen.“

Davon ließ er die beschädigte Burg Raesfeld in den Jahren von 1646 bis 1658 zu einem repräsentativen Residenzschloss als Mittelpunkt für sein angestrebtes Reichsfürstentum ausbauen. Während der Bauzeit wohnte die Familie und ihr Personal vor allem auf dem Haus Hagenbeck an der Lippe. Zu den Ausbauten zählten drei zusätzliche Flügel am Haupthaus mit einem Turm, eine Vorburg, eine Kapelle sowie üppige Parkanlagen und ein Tiergarten.

Innerhalb des Tiergartens ließ er zur Jagd heimisches Wild wie Wildschweine, Reh- und Rotwild halten. Sein Interesse galt aber auch exotischen Tieren: Aus Raesfeld stammt von 1664 der älteste Nachweis vom bis dahin unbekannten Damwild in Nordrhein-Westfalen. Johann Moritz von Nassau-Siegen schenkte Alexander II. „damit euer Tiergarten verziehret und vermehret werde“ 1670 eine „amerikanische trächtige Büffelkuh, da Ew. Liebden ein sonderlicher Liebhaber Fremder Tiere und Bester seind“. Den sogenannten Sterndeuterturm der Vorburg nutzte er für astrologische Untersuchungen. Von seiner Bildung zeugt auch die Bibliothek mit naturwissenschaftlichen Werken und vor allem französischsprachiger Literatur.

Nach dem Ausscheiden aus des Militärdienst pflegte Velen weiterhin seine Beziehungen zum Kaiserhof. Er vertrat den Kaiser und Fürsten auf Feierlichkeiten und unternahm in ihrem Namen Gesandtschaftsreisen. Auf Schloss Raesfeld weilten zu dieser Zeit viele hochrangige Persönlichkeiten, so z.B. der Straßburger Bischof und Friedrich Wilhelm, Kurfürst von Brandenburg, oder der Fürstbischof Christoph Bernhard von Galen.

Als seine erste Ehefrau Alexandrine 1654 starb, heiratete Velen 1655 Anna Magdalena von Bentheim.

2. Literatur
* Heinz Knust: Alexander von Velen (1599-1675). Ein Beitrag zur westfälischen Geschichte. Diss. phil. Münster; Bochum 1938.
* B. Siepe: Alexander II. von Velen zu Raesfeld. Der westfälische Wallenstein? Landkreis Borken und Stadt Bocholt, Stalling-Wirtschaftsverlag, Oldenburg 1965
* Ingrid Sönnert: Der 30-jährige Krieg. Alexander II. von Velen und Schloss Raesfeld. Heimatverein, Raesfeld 1998
* Adalbert Friedrich: Schloß Raesfeld. Von der Ritterburg zum Handwerkerschloß. Verkehrsverein, Raesfeld 1990
http://wapedia.mobi/de/Alexander_II._von_Velen

=======================================================

Weil sein Vater sich zur Ausübung seiner Ämter als Drost zu Sassenberg und Wolbeck und Geheimer Rat des Bischofs häufig abwesend war übernahm Alexander II. von Velen die Verwaltung des Schlosses. 1624 heiratete er seine erste Ehefrau Alexandrine Gräfin Amstenraet zu Huyn und Gelen (1594–1654), die ihm 6 Kinder schenkte: Anna Margarethe, die ein halbes Jahr nach der Geburt starb, Ferdinand Gottfried, Paul Ernst, Alexandrine Marie, Isabella und Alexandra Elisabeth.
http://www.lehnswesen.de/wiki.php?search=Alexander_II._von_Velen

==========================================================

Bron: http://genealogics.org/getperson.php?personID=I00049723&tree=LEO
en: http://www.geneall.net/D/per_page.php?id=109112

Heeft u aanvullingen, correcties of vragen met betrekking tot Alexander II van Vehlen Graaf van Megen?
De auteur van deze publicatie hoort het graag van u!

Tijdbalk Alexander II van Vehlen Graaf van Megen

Klik op de namen voor meer informatie. Gebruikte symbolen:  grootouders    ouders    broers/zussen    kinderen