Paul Christiaan Smis. Oude namen. » Jacob de Grebber (± 1235-????)

Persoonlijke gegevens Jacob de Grebber 

    Die Grebber. Mogelijk heette hij Willem. Ook de naam De Grebber is niet helemaal zeker.
    In elk geval was er een Willem, maar die zou kinderloos zijn gebleven. Dus gaat het hier dan waarschijnlijk toch om Jacob.
  • Hij is geboren rond 1235.

Gezin van Jacob de Grebber

Hij is getrouwd met - ---.

Zij zijn getrouwd


Kind(eren):

  1. Willem de Grebber  ????-< 1301
  2. Claes de Grebber  ????-> 1313 


Notities over Jacob de Grebber

Aanvulling van Paul C. Smis:
Over het geslacht Grebber zijn, midden twintigste eeuw, enkele voortreffelijke studies verschenen. Ik noem het artikel van Jhr. F. Teding van Berkhout en Mr J.W. Groesbeek (CBG jaarboek, deel 9, 1955) getiteld: "Tedingh van Cranenburg" en het opstel van Ir. J.G. Kam (CBG jaarboek,deel 16, 1962) met als titel: "De Grebber". Bij de beschrijving van de stamboom van de Grebberfamilie heb ik gebruik gemaakt van beide studies. Ik geef hier de tekst van beide studies bijna onverkort weer (de schematische voorstellingen van stambomen heb ik weggelaten, omdat die in het invoerscherm van het programma My Heritage vanzelf zichtbaar worden.

Nb.:
Een deimt is een dagmaat = zoveel land als iemand in één dag kan afmaaien.
Een made is een hooiland/weiland of een dagmaat.

Tedingh van Cranenburg
door
JHR F. TEDING VAN BERKHOUT en MR J. W. GROESBEEK.

Een voordracht, die de eerstgenoemde samensteller op 12 Maart 1952 over de familie Teding van Berkhout voor de afdeling Amsterdam van het Kon. Ned. Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde
gehouden heeft, is oorzaak geworden, dat de genealogie van dit geslacht door beide samenstellers opnieuw in onderzoek is genomen.

Vooral interesseerde ons daarbij de vraag of inderdaad sprake kon zijn van een afstamming, zij het dan ook in vrouwelijke lijn, uit het huis Egmond. Een afstamming die neergelegd is in het wapen zoals het thans door de familie Teding van Berkhout gevoerd wordt, namelijk: in goud zeven rode kepers, de twee
bovenste verdwijnende in de bovenrand (van Egmond), en een blauw vrijkwartier, beladen met een zilveren kraanvogel (Tedingh van Cranenburg) (1). Zoals het meestal gaat, bracht het hernieuwde
onderzoek allerlei nieuwe gegevens aan het licht, die wel niet alle verband hielden met de onderzochte afstamming, maar toch wel van belang waren voor andere problemen, zo b.v. de afstamming
van de familie Pauw, terwijl ook een min of meer duidelijk inzicht verkregen werd in de samenhang van de verschillende geslachten en takken de Grebber. Het kwam ons niet ondienstig voor om ook iets van deze vondsten vast te leggen.

Bij de samenstelling van deze bijdrage is tevens gebruik gemaakt van de aantekeningen door het Centraal Bureau voor Genealogie aan de eerstvermelde samensteller verstrekt. Zoals reeds gezegd, is het uitgangspunt van dit onderzoek geweest Cornelia Tedingh van Cranenburg Jansdr, overleden vóór 27 Maart 1567, gehuwd met Jan Berkhout, burgemeester van Monnikendam, van Hoorn 1572, afgevaardigde ter Staten-Generaal te Dordrecht 1572, overleden: Hoorn 5 Sept. 1587 (2).

De eerste vraag, die nu te beantwoorden viel, was: Wie waren de ouders, grootouders etc. van deze Cornelia Tedingh van Cranenburg Jansdochter? Het antwoord op deze vraag vindt men in de registers van de Hollandse leenkamer. In het repertorium hierop (3) vindt men de beleningen met ,,een huijs ende hofstadt mit een ,,weer lants daer die hofstede inne lecht, groot wesende 4 1/2 gaerde, deurgaende lants ende den werff die gelegen is aan de westzijde ,,van der hofstede streckende tusschen der Wijsende ende den Swaechdyck op te Woude etc.” ,,Item noch twee stucken landts

noten
1) Vgl. Ned. Adelsboek, jg. 1940, p. 244.
2) Zie genoemd Ned. Adelsboek 1940, p. 244 sub UI.
3) AR.A. Leenk. Holland, Inv. no. 249, fol. 237 e.v.

,,geheten die Hofvennen, ende gelegen sijn after Monickendamme ,,etc.“. Met dit leen werden volgens genoemd repertorium beleend:
1e In 1397 Jan van Crabbenburch ,,bij dode van jonge Gerbrandt die Grebberssoon, sijn vader”.
2e Jan Tedingh a” 1430 en 1439.
3e In 1476 Joost Jan Tedinxsoon ,,bij dode van Tedinck Crabbenssoon, sijn vader”.
4e In 1504 Jan Joost Tedincxssoon ,,bij dode van Joost Jan Tedinxsoon, sijn vader”,
5e In 1534 Cornelia Jan Tedincxsoonsdochter ,,bij dode van Jan voorz. haer vader”.

Dat wij hier inderdaad met de gezochte Cornelia te doen hebben blijkt wel uit het feit, dat in 1568 ,,Jan Jan Tedinxsoon, bij dode ende maeckinge van sijn moeder Cornelia Jan Tedincxsoonsdochter” met l/3 deel van dit leen beleend wordt. Deze Jan Jan Tedinxz. wordt bij een latere belening Jan Tedingh Berckhout genoemd.
Aan de hand van genoemd leenregister kunnen wij dus de volgende opstelling als bewezen aannemen:

I Jonge Gerbrand de Grebber.
II Zijn zoon: Jan van Crabbenburch, beleend 1397.
III Diens zoon: Jan Teding, beleend 1430 en 1439. Dat hij inderdaad een zoon van Jan van Crabbenburch was, blijkt niet direct uit het repertorium. Er is echter in de Leenkamer een akte aangetroffen waardoor dit bevestigd wordt: ,.Jan Tedinc is opten 9 Febr. 1422 secundum Cursum Curiae (9 Febr. 1423) verliet van mijn heer met sulke goede als Jan van Crabbenburch, sijn vader, te leen te houden plach” (4).
IV Diens zoon: Joost Jan Tedingszoon. Het repertorium voegt hieraan toe ,,bij dode van Tedinck Crabbenssoon, zijn vader”. Dit ,,Crabbenssoon” is kennelijk een verschrijving voor ,Crabbenburchssoon”.
V Diens dochter: Cornelia Jan Tedingsdochter, die gehuwd was met Jan Berkhout, vermeld in het Adelsboek (jrg. 1940) als generatie 111 in de stamreeks Teding van Berkhout.
VI Hun zoon: Jan Teding Berkhout (alsvoren, generatie IV).

Uit deze gegevens kunnen wij dus reeds zonder meer afleiden dat Cornelia niet ,,Teding van Cranenburg” geheten heeft. Zij komt steeds voor als Cornelia Jan Tedingsdochter, en de toevoeging
,,van Cranenburch” moet een verschrijving zijn voor ,,van Crabbenburch”, een verschrijving waaraan ook de leenregisters zich een enkele maal schuldig hebben gemaakt; vermoedelijk berust de verwarring op het veelvuldig voorkomen van de naam van Cranenburg in Zuidholland, een naam die dus bij de ambtenaren van de leenkamer beter bekend was dan de naam van Crabbenburch.

noten
4) Reg. in Begeren X, fol. 39 (Copieën Holl. Leenk. in Rijksarchief Haarlem Coll. Aanw. 56, fol. 76” ). In deze copie staat: ,,Crabbenbroeck”.

Van het geslacht Teding is wel bijzonder weinig bekend. Het is daarom wellicht van belang hier een overzicht te geven van het spaarzame materiaal waarover wij thans beschikken. Wij ontmoetten
reeds enige naamdragers onder de nos. 111, IV, V en VI van de zoëven gegeven stamreeks.
Wij zagen reeds, dat de onder 111 vermelde Jan Teding een zoon was van Jan van Crabbenburch jonge Gerbrand de Grebberszoon.

Aangezien de naam Teding dus niet afkomstig is uit de manlijke linie, moet deze wel afkomstig zijn van de echtgenote van Jan van Crabbenburch. Nu wordt op 13 Jan. 1400 (5) Trude Melisdochter genoemd als diens echtgenote. Op die datum maakt Jan haar de helft van zijn leenbezit tot lijftocht. Zij zou dus een Teding geweest moeten zijn. Inderdaad ontmoeten wij kort voor het jaar 1400 een Melis Jan Tedincszoon in de bronnen. Op 11 Dec. 1387 (6) verkoopt de hertog aan ,,alrehande luden” een deel van Waerderbroec.
Een van deze ,,luden” was Melis Jan Tedinxsoen, die voor zijn aandeel 27 schell. 6 penn. betaalde: op 2 Dec. 1389 (7) wordt hij genoemd onder de verwanten van moederszijde van Claes van Thorenburch, tezamen met Claes Jan Tedincsz. Deze Melis kan dus de vader zijn van Trude Melisdr., de vrouw van Jan van Crabbenburch. Melis zou op zijn beurt een zoon geweest kunnen zijn van Jan Teding die in 1342/43 (8) te Monnikendam beboet wordt met 15 sc. wegens ,,wantalen”, en in 1344 (9) opnieuw 10 SC. 9 d. als boete moet betalen ,,omdat hi onrechte pande nemen woude”. Deze Jan Teding is de oudste van die naam die door ons in de bronnen werd aangetroffen.

Een andere zoon van deze Jan Teding kan geweest zijn de zoeven genoemde Claes Jan Tedingszone, die met Melis Jan Tedingszone vermeld werd onder de verwanten van Claas van Thorenburg. Deze Claes Jan Tedingsz. was gehuwd met Catherijn, en liet kinderen na: immers worden op 12 Dec. 1398 ,,Catherijn Claes Jan Tedinxzoonswijf mit horen, kinderen” als belending op Catwoude genoemd, Een zoon van deze Claes kan geweest zijn Jan Teding Claesz., die op 24 Juli 1413 (11) genoemd wordt in verband met een kwestie over land te Purmerend. Met enige aarzeling Zouden wij hier als broeder van laatstgenoemde Jan Teding Claesz. willen plaatsen Symon Teding die met zijn kinderen op 6 Aug.
1393 (12) vermeld wordt als medegerechtigd tot ,,de voghelrije, visscherije, slusen ende wint in onsen lande van Waterland”, welke

noten
5) R.A.H. Coll. Aanw. 47, fol. 636.
6) R.A.H. Coll. Aanw. 47, fol. 636.
7) Rechtspraakk van de Graaf 45, v. Holland 458 v. III, p. 38 en p. 42.
8) Rek. Hen. Huis, door Hamaker, 1, p. 279.
9) idem, p. 328.
10) R.A.H. Coll. Aanw. 49, fol. 57v.
11) Gem. Arch. Amsterdam, Inv. B.W. no. 578, regest 175.
12) R.A.H. Coll. Aanw. 46, fol. 146 v.

rechten de grafelijkheid, blijkens eigen bekentenis, ten onrechte aan zich getrokken had. Laatstgenoemde Symon Teding liet een zoon na, Claes Symon Tedingszone, wiens vrouw Aechte op 5 Sept. 1443 (13) en 20 April 1445 (14) van haar schoonzoon enige renten en pachten te Amsterdam, Oostzaan en Westzaan ontvangt. Uit de genoemde akten blijkt, dat uit dit huwelijk een dochter Lysbeth
gesproten was, die vóór 5 April 1443 overleden was. na gehuwd geweest te zijn met Pieter Jansz., die na het overlijden van zijn vrouw geestelijke geworden was en dan als heer Pieter Jansz. voorkomt.

Voor een broeder van Melis Jan Tedingsz. en Claes Jan Tedingst. mogen we misschien ook houden jonge Jan Tedinc, die op 28 Aug. 1388 (15) en ook in 1390 vermeld wordt als belending te Oosthuizen,
en op 13 Dec. 1413 als zodanig te Barsingerhorn. Deze jonge Jan Tedinc zou een dochter gehad kunnen hebben, die gehuwd was met jonge Jan die Wale (zoon van Jan die Wale die op 11 Jan. 1404 (17) in de leenregisters van Polanen vermeld wordt als beleend met 10 maden op Niederoord te Katwoude). Uit dit huwelijk sproten minstens twee zoons: Jan Teding (vermeld 1412-1439) en Simon Teding (1402).

Tot slot nog dient melding gemaakt van Jan Teding Rukebierssone die voor ,,zijnre broke” te Catwoude 53 pond Holl. te betalen kreeg, 1360/61(I8), en van Jan Teding Dircsz., die op 6 Juli 1394 het schoutambacht en de tollen van Monikedamme verkrijgt (l9).

Ter verduidelijking van een ander moge hier een overzichtsstaatje volgen, dat de hypothese betreffende de onderlinge samenhang doet zien.

Het is moeilijk te zeggen welk wapen door de oudste Tedings gevoerd is.

In de wapens van de magistraten van Amsterdam, door van den Brandeler, wordt op pag. 73 aan Symon Jan Tedingh, schepen van Amsterdam, als wapen toegeschreven: Gedeeld a) in rood zes gouden kepers: b) in zilver een groene boom, om welke zich een gouden slang kronkelt.

Dit is echter evident onjuist. Er zijn drie zegels van Simon Teding bekend die thans nog aanwezig zijn aan charters d.d. 3, 9 en 13 Jan. 1492. Al deze zegels stellen een smal St. Andrieskruis voor, òf
twee gekruiste voorwerpen, òf een huismerk. In ieder geval komen deze zegels in het geheel niet overeen met de bovengenoemde beschrijving. Wij weten echter jammer genoeg niet of Symon in
manlijke dan wel in vrouwelijke lijn uit de oude Teding’s stamt, en of we hier dus al dan niet met het oorspronkelijke Tedingwapen te doen hebben.

noten
13) Gem. Arch. Amsterdam (Topogr. ColL ,,bij de Banier”).
14) idem, Weeskamer Lade 10.
15) R.A.H. ColL Aanw. 45, foL 464~.
16) idem, 91, fol. 6 (afd. Amstelland en Waterland).
17) Arch. Nass. Domeinraad, dl. 1. stuk 5, leen no. 160.
18) Rechtspraak van de Graáf v. Holland ‘III, p. 5.
19) Graf. Commissie en Beveelboeken, p. 12.
vervolg Teding van Cranenburg.

Wij zagen reeds, dat Jan Teding (1423-1439) een zoon was van Jan van Crabbenburch jonge Gerbrand de Grebberszoon. Deze Jan van Crabbenburch troffen wij voor de eerste maal aan op 29 April 1397 (20), op welke datum hij beleend werd met het huis en hofstede tussen de Wisende en Zwaagdijk, en met de Hofvennen achter Monnikendam. In de genoemde akte wordt hij ten onrechte Jan van Cranenburch genoemd, het opschrift boven de akte noemt hem terecht Jan van Crabbenburch. Op 13 Januari 1400 (21) maakt hij de helft van dit leen tot lijftocht voor zijn vrouw Trude Melis, die vermoedelijk een dochter was van Melis Tedincszone, en zo de naamscombinatie Jan Teding in het nageslacht van
Jan van Crabbenburch gebracht heeft. Jan van Crabbenburch nam deel aan de expedities van hertog Albrecht tegen de Friezen en werd door de heer van Kuijnre, die de zijde van de Friezen gekozen
had, gevangen genomen en naar Vollenhoven overgebracht. Slechts tegen betaling van een aanzienlijk losgeld kon hij zich uit deze krijgsgevangenschap vrijkopen. Aangezien de losprijs door hem
persoonlijk betaald moest worden, verkeerde hij in de noodzaak om leenbezit te gaan verkopen. Op 24 Sept. 1400 (22) staat hertog Albrecht hem toe 4 deimden land op Catwoude geheten ,,die Lancweren” te verkopen. Spoedig daarna moet hij inderdaad vrijgekomen zijn, want Herberen van IJselsteyn, ridder, Heer van den Bosch, bericht ons op 13 Dec. 1400 (23) dat Jan van Crabbenburch voor hem verscheen en tot lijftocht gemaakt heeft voor zijn moeder joncvrouwe Corstine de helft van een huis en hofstede binnen Monnikendam, benevens de helft van het Hemland, die hij van hem in leen hield.

In 1401 was hij betrokken bij de moord op Jacob Claes die Weligenz. en waarschijnlijk deswege voortvluchtig. De uitspraak liet vermoedelijk lang op zich wachten, Jan ontvangt althans tot driemaal toe vrijgeleide, nl. op 18 Nov. 1401, 18 Juli en 15 Sept. 1403 (24). Voor het laatst vinden wij hem vermeld in een akte, die zeer waarschijnlijk op 16 Dec. 1404 (25) gedateerd moet worden: Jan wordt op die datum opnieuw met zijn lenen beleend. Toch moet hij, hoewel wij hem in de akten niet meer aantroffen, nog
vrij lang geleefd hebben, want eerst op 9 Febr. 1423 wordt zijn zoon Jan Teding beleend, na de dood van zijn vader. Aangezien de akte uitdrukkelijk spreekt van een belening ,,na dode” zijns vaders, kan de zoëven besproken Jan van Crabbenburch dus niet dezelfde persoon zijn als de Jan van Crabbenborch aan wie tezamen met Henric de bastaard van Holland op 25 Juni 1427 door de hertog het kapiteinschap van Enkhuizen werd opgedragen (26).

noten
20) R.A.H. Coll. Aanw. 47, fol. 422 v.
21) R.A.H. Coll. Aanw. 47, fol 636.
22) R.A.H. Coll. Aanw. 47 no. 765.
23) R.A.H. Coll. Aanw. 47 no. 815.
24) Memoriale B.M. Cas 17 fol. 134.
Memoriale B.Y. Cas 17 fol. 44v en 134
25) R.A.H. Coll. Aanw. 96 fol. 119.
26) R.A.H. Coll. Aanw. 85, fol. 111.

Deze Jan was een ijverig aanhanger van hertog Philips van Bourgondië, en behoorde in 1426 tot de aanvoerders van de Kabeljauwen die onder leiding van heer Roeland van Uijtkerke binnen Haarlem
het verzet volhielden tegen de Kennemers, West-Friezen en Waterlanders, die, onder leiding van Willem van Brederode en Willem Nagel, een laatste poging waagden om Vrouwe Jacob in het bezit van haar Hollandse erfgoederen te brengen. Of zijn aandeel in de aan Grootebroeck opgelegde boete betaling is geweest voor bewezen krijgsdiensten of schadeloosstelling voor verloren gegane bezittingen of terugbetaling van voorgeschoten gelden, is niet gemakkelijk na te gaan. Op 5 Juli 1427 werd op de Nijenburch overeengekomen ten aanzien van de aan Grotebroeck opgelegde boete: ,,Item so hebben sij noch betaelt den prime van Oraengien 368 tronen. Item sullen sij betalen ende vernoegen Jan den bastaert van Beijeren, Henric den bastaert van Holland ende Jan van Crabbenborch die capitein, die op hem bewijst sijn 2172 stilden 15 cromstairten”. Op 12 Nov. 1429 (27) verkrijgt Jan van Crabbenborch
het schoutambacht van Grootebroeck. Daarna vonden wij hem niet meer vermeld. Was hij een zoon van Jan van Crabbenburch jonge Gerbrand de Grebberszoon? En was hij dan misschien identiek met Jan Teding, de zoon van Jan van Crabbenburch jonge Gerbrand de Grebberszoon? Wij kunnen deze vragen momenteel nog niet afdoende beantwoorden. Evenmin of het een dochter van laatstgenoemde Jan was, die huwde met Vrederic Jansz., leenman van Heemskerk te Schellinkhout (beleend 12 Aug. 1444 (28)), wiens zoon Jan van Crabbenburch het genoemde leen op 17 April 1477 (29) overdroeg aan zijn broeder Jan Vredericsx. (28).

Jan van Crabbenburch jonge Gerbrand de Grebberszoon, was een zoon van jonge Gerbrand de Grebber, vermeld van 1382-1395, en van jut. Corstine Claesdochter. Zijn vader was dus een de Grebber en het bleef lange tijd in het onzekere, hoe deze jonge Gerbrand met de oudere van Crabbenburchs verwant was.
In een register, aangelegd in 1390, vonden wij echter vermeld .,joncfrou Machtelf van Crabbenburch ontfinc 10 £ sjaers uter somerbede van Haerlem. Juravit filius ejus pro ea. Feria tertia post Pontianum, Garbrant die Grebber juravit pro ea.” Hieruit blijkt dus, dat jonge Garbrant die Grebber haar zoon was. Dan volgt hieruit weer, dat jvr. Machtelf gehuwd geweest moet zijn met Gerbrand de Grebber (vader van jonge Gerbrand), die van 1364-1381 vermeld wordt. Jvr. Machteld was op haar beurt
hoogstwaarschijnlijk een dochter van Jan van Crabbenburch, die in 1343 en 1344 10 £ van de grafelijkheid in leen houdt en op 10 Juli 1347 (29a) de helft hiervan tot lijftocht maakt voor zijn vrouw
Margriet.

Aannemelijk is, dat de zoëvengenoemde Jan van Crabbenburch een zoon was van Heer Jan van Crabbenburch, ridder, die

noten
27) R.A.H. Coll. Aanw. 86, fol. 16.
28) Huisarchief Maquette no. 584k.
29) idem.
29a) A.R.A. Leenk. 47, fol 23.

in 1337 van ,,de wintval in Haerlem” 3 stic voor 10 scell. ontving.Op 1 Juli 1342 (29b) droeg hij een huis en land gelegen binnen ,,onser vrijen Houven”, door hem in leen gehouden van de heer van Egmond, over aan Heyn van Oudendorp.

Een dochter van heer Jan is geweest jvr. Ada heer Jansdochfer van Crabbenburch, die op 1 Juli 1360 (29c) tot lijftocht ontvangt de helft van de tiende uter Schoete, voor haar leven.

Een andere dochter van heer jan was vermoedelijk Margaretha van Crabbenburch, die op 3 Sept. 1352 (29d) van de graaf een hofstede te Hoorn koopt. (Misschien ook was zij een dochter van Jan van Crabbenburch, de zoon van heer Jan, aangezien diens vrouw Margriet heette.)

Dat de van ,Crabbenburch’s uit de heren van Egmond stamden is zeer waarschijnlijk. Rietstap kent aan het geslacht van Crabbenburg als wapen toe: Gekeperd van goud en rood van twaalf stukken; en een blauwe schildhoek beladen met een achtpuntige zilveren ster. Rietstap voegt hieraan toe: [uit Egmond]. (Zie: De Wapens van den tegenwoordigen en den vroegeren Nederlandschen adel, p. 314). Rietstap ontleent zijn kennis blijkbaar aan de bekende 17de-eeuwse wapenkaart waarop het wapen voorkomt.

Dat heer Jan van Crabbenburch van aanzienlijke afkomst was wordt bewezen door het feit, dat hij ridder was. Dat hij nauw verwant was met de van Egmonds blijkt uit de akte van 1 Juli 1342; hij hield van de heer van Egmond in leen ,,een huis en land binnen onser Vrijer Houven” (het huis Crabbenburch?). Verder nog draagt zijn dochter de voornaam Ada, en wij weten dat Willem van Egmond, die in 1304 overleed, gehuwd was met Ada (over]. 1297). Of ,,Crabbenburch” inderdaad een kasteel geweest is, weten wij niet. Evenmin weten we waar wij dit Crabbenburch moeten zoeken, in geen enkele M.E. akte is de naam als een topografische plaatsaanduiding aangetroffen.

de Grebber,
Wij zagen reeds, dat Jan van Crabbenburch een zoon was van jonge Gerbrand de Grebber, en dienen ons dus voor het verder opvoeren van de stamreeks met dit geslacht bezig te houden. Zoals bekend stamt ook het tot de Nederlandse adel behorende geslacht Pauw in manlijke lijn uit de de Grebber’s, en daar het door ons onderzoek is komen vast te staan, dat de in Ned. Adelsboek gegeven filiatie niet juist is, zullen wij ons uitvoerig bezighouden met de familie de Grebber. Temeer daar men weinig of niets hierover in de bestaande genealogische litteratuur aantreft. Het onderzoek ging met buitengewoon grote moeilijkheden gepaard, want het bleek al spoedig dat de de Grebber’s in de 14de eeuw reeds wijd vertakt zijn, en dat gelijkluidendheid van voornamen ons voor soms bijna onontwarbare puzzles plaatste. De gegeven opstelling moet dan ook gezien worden als een eerste poging om tot een logische

noten
29b) R.A.H. Coll. Aanw. 516B, fol. 77v.
29c) R.A.H. Coll. Aanw. 44, fol. 103v.
29d) R.A.H. Coll. Aanw. 39, Caput Vriesltid, fol. Ei.

opzet te komen. Ongetwijfeld zullen er aanvullingen en verbeteringen te vinden zijn, schrijvers houden zich voor mededeling hiervan ten zeerste aanbevolen.

Over de afkomst van het geslacht is niets bekend. Het wapen, de zwaan, wijst in de richting van de oudste heren van Waterland, en het is dan ook niet uitgesloten, dat wij hier te doen hebben met een jongere tak van deze oudste heren, die ons zelfs niet bij name bekend zijn. Een aanwijzing voor deze hypothese levert ook het feit, dat de de Grebber’s in Waterland en vooral in de omgeving van Monnikendam gegoed waren. Een onoverkomelijke moeilijkheid voor het leveren van bewijs voor deze stelling vormt wel het feit, dat de naam de Grebber in geen enkele oorkonde vóór het jaar 1300 is aangetroffen. Wij vangen de genealogie aan met:

I. N.N. Of hij een de Grebber was, of misschien een andere geslachts- of bijnaam droeg, weten wij niet. Hij zal ca. 1235 geboren zijn, zijn voornaam zou Jacob of Willem geweest kunnen zijn.
Vermoedelijk liet hij drie zoons na:

1e Willem de Grebber, die reeds vóór 24 Febr. 1301 (30), waarschijnlijk kinderloos, overleden was. Hij hield leen van de abt van Egmond te Schipluiden. In het regest wordt hij ten onrechte als Grobber aangeduid.
2e Claes, volgt sub 11.
3e Jacob, volgt sub II bis.

II. CIaes de Grebber. In 1296 trok hij aan het hoofd van de Westfriezen op tot ontzet van graaf Floris V (31). In 1306 was hij tezamen met Claes de Wael baljuw in Waterland (32). Op 4 Juli 1313 koopt hij, tezamen met andere Waterlanders, waaronder ook zijn zoons Willem en Gerbrand, de helft van Warderbroek (33)

Zijn zoons waren:
1e Willem, volgt sub 111.
2e Gerbrand, volgt sub IIIbis.
3e Jonge Claes die Grebber, die slechts eenmaal, en wel in het jaar 1344 “) vermeld wordt. Als namelijk in dat jaar de goederen van de monniken op Marken verkocht worden koopt jonge Claes die Grebber één zware koe voor 46 SC. 8 d.
4e Pieter Claes Grebberszoon, in de zoëven genoemde rekening van 1344 als koper van 2 rode kalveren, van hooi en van een vat. Misschien is hij identiek met Pieter de Grebber die in 1306 te Weesp gewond werd. Hij kan de vader zijn van

noten
30 Inv. abdij Egmond.
31 De Ned. Leeuw, jg. 1910, p. 18.
32 Rek. Hen. Huis, Dr. Smit, 11, p. 413.
33 R.A.H. Coll. Aanw.
34 Rek. Hen. Huis 1, p. 359 e.v.
35 idem, 11, p, 402.

a) Claes Pieter Grebberszoon, die in dezelfde rekening van 1344 vermeld wordt;
b) Lanffaert, die men in Weesp vermeld vindt: ,,Grebber ende Lantfaert sijn broeder, van hore misdaet: boete 1 pond (36).

III. Willem de Grebber. Wij ontmoetten hem reeds op 4 Juli 1313 onder de kopers van Warderbroek. Uit een oorkonde van 11 Jan. 1316 blijkt dat hij toen baljuw van Waterland was, en tevoren 5 pond ‘s jaars in leen had gehouden van Jan Persijn, benevens nog 3 pond ‘s jaars van de graaf. Graaf Willem voegt hieraan nog 2 pond ‘s jaars toe en beleent hem dus met 10 pond ‘s jaars op Warderbroek (37). Op 21 Febr. 1323 oorkondt Justine, burggravin van Leiden, dat zij ontvangen heeft van Willaem den Grebber 25 pond Holl. ,,van minen renten in Waerderbroec die boven minen brieve waren van 1010 ponden die wij vercoft hebben (38). In het volgende jaar, op 24 Sept. 1324, koopt hij van de graaf 3 maden land te Volewijk (39). Op 6 Dec. 1339 ontvangt hij van de graaf het schoutambacht van Markerhoofd voor zijn leven (40). Op 18 Dec. 1344 leent hij den graaf 120 pond voor diens reis naar Pruisen (41). Ook hield hij leen van de Polanen’s, op 25 Jan. 1334 wordt hij althans beleend met 5 maden land in Middelierkoech geheten die Soichmade, te versterven op zijn zoon Gerbrand (42). Hij moet minstens 7 kinderen nagelaten hebben:

le Claes, volgt sub IV.
2e Jonge Willem, volgt sub IVbis.
3e Jan Melis, op 10 Aug. 1349 door de heer van Polanen beleend met í/s van 11 maden lands bij de Quade Leek bij Monnikendam. Op 18 Nov. 1352 beleent hertog Willem hem met 5 pond Holl. ‘s jaars uit Warderbroek, en met ,,het Zonderland” in de Zeevang (44). Bij laatstgenoemde belening staat: "mortuus est et frater suus habet”. Van hem kennen we een zoon en een dochter:

a) Hugef uter Weer Melys Grebberszoon, die toestemming ontvangt om zijn l/3 deel van 11 maden bij de Quade Leek te verkopen en op 21 Dec. 1394 beleend werd met 5 morgen te Zoeterwoude (45). Hij overlijdt vóór 15 Sept. 1403.
b) Agniese Melys Willemsz.dochter volgt haar broeder

noten
36 Rek. Hen. Huis 1, p. 272.
37 R.A.H. Coll. Aanw. 92. fol. 187.
38 G.A. Haarlem, Cartul.’ v. S 1, Jan. no. 652.
39 R.A.H. Coll. Aanw. 34, afl. ,,Waterland”, fol. 71.
40 R.A.H. Coll. Aanw. 36, fol. 443.
41 Rek. Hen. Huis 1, p. 333.
42 Arch. Nass. Domeinraad, le deel, 5e stuk, no. 260.
43 idem, no. 261.
44 R.A.H. Coll. Aanw. 42. fol. 65.
45 Arch. Nass. DomeinraAd, dl.. Ï, stuk 5, no. 261, 261a en 527.

op 15 Sept. 1403 in diens lenen op. Laatstgenoemd leen gaat van Agniese over op Gherijt Buser.

4e Jan Pauw, volgt IVter.
5e Jacob, volgt IVquater.
6e Gerbrand, volgt IVquinquies.
7e een dochfer?, volgt IVsexies.

Claes Willem Grebberszoon, ook wel Claes die Wilde Willem Grebberszoon genoemd, zo b.v. op 24 Sept. 1345 als hij, 29 runderen levert aan de graaf ten behoeve van diens expeditie tegen de Vriezen (46). Op 21 Dec. 1351 draagt hij uit eigen goed 5 maden land op Markerhoofd op aan de heer van Egmond, die hem er vervolgens mede beleent (47). Van de heer van Polanen heeft hij in leen 1/2 van 5 maden in Middelie, tevoren door zijn vader in leen gehouden, benevens nog 2 1/2 made te Zuiderwoude, geheten Dammasland (48). Ook wordt hij op 16 Dec. 1369 beleend met 3 deimden en een huis te Catwoude (leen van Bloys (49) ). Bovendien houdt hij nog van de graaf in leen 10 pond Holl. ‘s jaars op Warderbroek. Hij maakt verder nog 2 huizen en 3 hofsteden aan de sluis te Monnikendam tot leen van Polanen, te vererven op zijn oudste zoon Jacob of op diens zonen, Op 23 Aug. 1391 zien we dan ook Willem en Symon, zoons van laatstgenoemde, in het bezit van dit leen (50). Van de graaf van Bloys hield hij in leen 1/3 van 17 deimden op Catwoude, 29 Nov. 1360 (51). Voor de laatste maal troffen wij hem aan op 6 Dec. 1379 wanneer hij, na opdracht uit eigen goed, beleend wordt met ,,Heijnentamp”
op Merckerhoeft (52). Werd deze Claes op 1 Oct. 1372 ontslagen van keurmede? Wij zagen reeds dat hij meerdere kinderen had, daar Jacob zijn oudste zoon genoemd werd, toch kunnen wij niet met enige zekerheid de namen van deze kinderen opgeven, zodat wij slechts één kind hier zullen noemen en wel: Jacob, volgt sub V.

V. Jacob Claes die Grebberszone. Vermoedelijk-is hij wel identiek met Jacob Claes die Grebberssoen, Griete, sijn wijf, Willem, sijn soen, Aechte, sijn dochter, ende Katrijn, sijn dochter, die zich op 7 Sept. 1380 (53) vrijkochten van keurmede. De vrouw Griete zal dus vermoedelijk keurmedig geweest zijn. Op 30 Mei 1385 wordt hij beleend met ,,Heynentamp” en 10 pond op Warderbroek (54). De drie deimden die hij in leen hield van Guy van Chatillon droeg hij op 16 Juni

noten
46 Rek. Hen. Huis 1, p. 397; er staat abusievelijk Willem Gubberszoon.
47 R.A.H. 516, B, fol. 110v.
48 Arch. Nass. Domeinraad, dl. 1, stuk 5, no. 541.
49 R.A.H. Coll. Aanw. 42, fol. 64v.
50 Arch. Nass. Domeinen, dl. 1, stuk 5, no. 262.
51 R.A.H., Coll., Aanw., 50, 92, fol. fol. 47. 187.
53 R.A.H., Coll., Aanw., 45 301.
54 R.A.H., Coll., Aanw., 45 372 en 372v.

1389 over aan zijn zoon Willem (55), terwijl hij op 5 Juni 1393 eveneens ,,Heynencamp” aan Willem overdraagt (56).

Van hem kennen we de volgende kinderen:

1e Willem, volgt sub VI.
2e Aechte, op 7 Sept. 1380 vrij verklaard van keurmede.
3e Kathrijn, eveneens op 7 Sept. 1380 vrij verklaard.
4e Symon, volgt sub VIbis.

VI. Willem de Grebber Jacobsz. Zoals wij zagen werd hij op 7 Sept. 1380 ontslagen uit keurmede. Op 16 Juni 1389 droeg zijn vader hem drie deimden op Catwoude over. Op 7 Mei 1386 was hij door Guy van Chatillon reeds beleend met l/3 van 17 deimden op Catwoude. Op 23 Juni 1391 ontving hij
van Polanen 1/2 van 2 huizen en 3 hofsteden te Monnikendam en op 28 Dec. 1405 2 1/2 maden op Zuiderwoude. Op verschillende data vindt herhaling van de verschillende beleningen plaats, zo op 16 Dec. 1404 (58), 28 Febr. 1405 (v.h. Polanense leen), 18 Mei 1418 (59), 18 Juli 1424 (60), 1428 en 14 April 144(61).

Kinderen:

1e Jacob de Grebber Willemsz., die beleend wordt met 2 1/2 maden te Zuderwoude (zonder datum), doch vermoedelijk vóór zijn vader kinderloos overleed, waarna het leen terugkwam op zijn vader Willem de Grebber Jacobsz.
2e Wendelmoed Wille,m Grebbersdochter, vóór 10 April 1448 beleend met de 2 1/2 maden op Zuderwoude (62), welk leen zij op genoemde datum overdroeg aan haar zoon Gijsbrecht Aerntsz.

Uit haar huwelijk met een zekere Arend, de navolgende kinderen:

a Gijsbrecht Aerntst., op 10 April 1448 beleend met de 2 1/2 maden op Zuderwoude. Gijsbrecht liet wederom twee zoons na:

aa Aernt Gijsbrechtsz., beleend 29 Mei 1476.
bb Willem Gijsbrechtsz., overleden vóór 29 Mei 1518.

b Jacob Aerntsz., op 10 April 1448 beleend met de helft van 2 huizen en 3 hofsteden te Monnikendam (63). Hij liet na:

aa Aernt Jacobsz., beleend 21 Nov. 1483, overl. vóór 10 Juni 1517.

noten
55 R.A.H. Coll. Aanw. 51, fol. 122.
56 R.A.H. Coll. Aanw. 46, fol. 133v.
57 R.A.H. Coll. Aanw. 51, fol. 98v.
58 R.A.H. Coll. Aanw. 96, fol. 118.
59 R.A.H. Coll. Aanw. 97, fol. 11.
60 R.A.H. Coll. Aanw. 56, fol. 97v.
61 R.A.H. Coll. Aanw. 99, fol. 25v.
?? R.A.H. Coll. Aanw. 51, fol. 122.
62 Arch. Nass. Domeinraad, dl. 1, stuk idem, no. 261b. 5, no. 541.
63 Arch. Nass. Domeinraad, dl. 1, stuk idem, no. 261b. 5, no. 261b.

bb) Claes die Grebber, op 12 April 1448 beleend met de drie deimden op Catwoude. Op 26 Aug. 1454 draagt hij de helft van 1/2 van 17 deimden land te Catwoude over.

VIbis. Symon de Grebber. Wij zagen reeds, dat hij op 23 Aug. 1391 tesamen met zijn broer Willem beleend werd met twee huizen en drie hofsteden te Monnikendam (leen van Polanen). Op 5 Juni 1393 droeg zijn vader hem ,,de Heynencamp” op Markerhoofd op (64). De beleningen met deze lenen worden
in 1395, 1404, 1405, 1424, 1428 en 1430 herhaald. Op 10 April 1439 (65) draagt hij ,,Heynencamp” over aan zijn zoon.

Zijn kinderen:

1e Claes, volgt VII.
2e Ludolf, volgt VIIbis.

VII. Claes de Grebber, wordt op 10 April 1439 beleend met ,,Heynecamp” na opdracht door Symon de Grebber, zijn vader. Vermoedelijk is hij dezelfde Claes, die op 5 Jan. 1443 door de heer van Brederode beleend wordt met 3 deymden op Zuderwoude.

Zijn zoon: Claes, volgt VIII.

VIII. Claes Claes Sillent. de Grebber. Zijn belening met ,,Heynentamp” vindt plaats op 5 Oct. 1469 (66), na het overlijden van zijn vader Claes de Grebber.

Zijn zoon: Symon, volgt 1X.

IX. Symon Claesz., wordt na dode van zijn vader Claes de Grebber op 12 Febr. 1484 beleend met ,,Heynencamp”. Hij laat na een dochter: Lysbeth Symonsdochter, die in 1494 met ,,Heynencamp” beleend wordt en huwde met Jacob van Rijn.

Hun dochter Margriet Jacobsdr. van Rijn erft in 1518 ,,de Heynencamp”.

VII bis. Ludolf Symonst. Hij ontvangt op 22 Aug. 1443 de helft van 2 huizen en 3 hofsteden te Monnikendam in leen (68).

Zijn zoon: Jacob Ludolfsz. ontvangt dit leen op 28 Nov. 1453 (69).

IVbis. Jonge Willem Willem Grebberszoon. Op 10 Aug. 1349 wordt hij tesamen met zijn broeders Jan Pauw en Melys beleend met ieder l/3 deel van 11 maden bij de Quade Leek bij Monnikendam (69). Deze belening wordt, na de verbeurdver-

64) R.A.H. Coll. Aanw. 46, fol. 133v
65) R.A.H. Coll. Aanw. 100, fol. 119v
66) R.A.H. Coll. Aanw. 105, fol. 2
67) R.A.H. Coll. Aanw. 108, afd. Vriesland fol. 2
68) Arch. Nass. Domeinraad, dl. 1, stuk 5, no. 262a.
69) Arch. Nass. Domeinraad, dl. 1, stuk 5, no. 261

klaring van de Polanense goederen door hertog Willem herhaald op 18 Nov. 1352 (7O). Vermoedelijk is hij dezelfde als Willem de Grebber die op 7 Nov. 1373 als schout van Catwoude optreedt.

Kinderen:

1e Willem, volgt sub V.
2e Jacob, volgt sub Vbis.

V Willem Grebber jonge Willem Grebberszoon. Deze wordt wel bedoeld in een uit 1382 daterende aantekening (71). 11 Juni 1385 worden hem in leen gegeven 3 deimden op Zuiderwoude, die wijlen zijn vader uit eigen goed aan heer Wouter van Heemskerk opgedragen en wederom van hem in leen had ontvangen (72). Nogmaals anno 1390 (73) en 16 Dec. 1404 (74). De 18de Oct. 1406 draagt Pieter Tetenz. ,,die costerije, scole ende scrijfambacht binnen onsere stede van Yedam” op ten behoeve
van Willem die Grebber Willemsz., die deze vervolgens voor zijn leven van hertog Willem ontvangt (75). Op 12 April 1435 wordt hij opnieuw beleend met de 3 deimden te Zuiderwoude (76). Mogelijk is hij identiek met Willem de Grebber, gehuwd met Imme, dochter van Willem Eggert, de bekende thesaurier van hertog Willem.

Kinderen:

1e Symon Willem Grebberszone. Op 3 Mei 1442 beleend met de drie deimden te Zuiderwoude, en overleden vóór 23 April 1446 (77).
2e Elisabeth, die na de dood van haar broeder met de genoemde drie deimden beleend wordt op 11 April 1451 (78). Zij was gehuwd met Jan van der Mije, die een huis bezat aan de Plaetse in ‘s-Gravenhage.
3e Een dochter, gehuwd met Wouter Berenz., uit welk huwelijk een zoon Willem Grebber sproot, die op 27 Sept. 1449 vermeld wordt.

Vbis. Jacob Willemsz. Van hem weten wij, dat hij op 22 Juli 1395 beleend werd met l/3 van 11 maden bij de Quade Leek bij Monnikendam (leen van Polanen) en dat hij vóór 22 Aug. 1443 overleden moet zijn (79 ).

Hij liet na een zoon: Claes, volgt sub VI.

VI. Claes Jacobs, wordt op 22 Aug. 1443 beleend met 1/3 deel

noten
7O) R.A.H. Coll. Aanw. 42, fol. 65.
71) R.A.H. Coll. Aanw. 45, fol. 323v.
72) R.A.H. Coll. Aanw. 92, fol. 182v.
73) R.A.H. Coll. Aanw. 91, afd. Waterland no. 35
74) R.A.H. Coll. Aanw. 96, fol. 114.
75) R.A.H. Coll. Aanw. 52, fol. 55v.
76) R.A.H. Coll. Aanw. 100, fol 33v.
77) R.A.H. Coll. Aanw. 101, afd. Waterland, fol. 7v.
78) R.A.H. Coll. Aanw. 101, fol. 39v.
79) Arch. Nass. Domeihraad, deel 1, stuk 5, no. 261b

van het zoëven genoemde leen van Polanen, en overlijdt vóór 3 Nov. 1473.

Zijn zoon: Jacob, volgt sub VIL

VII. Jacob Grebber Claesz., ontvangt het genoemde leen op 3 Nov. 1473 en overlijdt vóór 11 Oct. 1524,
nalatende een zoon: Jacob Jacob Grebberszoon, die 11 Oct. 1524 beleend wordt.

IV ter. Jan Pauw, voorkomende als generatie V in de stamreeks Pauw in het Ned. Adelsboek jg. 1949, p. 398. Hem wordt aldaar tot vader gegeven Willem die Grebber Willemsz., vermeld 1352, overleden 1381. Dit is echter niet juist, want genoemde Willem was niet de vader, doch een broer van Jan Pauw. Jan Pauw en zijn broeder Willem de Grebber komen tezamen voor in een akte d.d. 10 Aug. 1349. Tezamen met hun broeder Melys worden zij beleend met 11 maden bij de Quade Leek bij Monnikendam (leen van Polanen).

De vader van de gebroeders, eveneens Willem de Grebber geheten, wordt in de oorkonden vermeld van 1313-1344. Dat deze laatste Willem die Grebber voor zou komen als zoon van Jacob die Grebber in een akte van 11 Jan, 1315, zoals het Adelsboek ter aangehaalde plaatse vermeldt, is beslist niet juist. Bij bedoelde akte, van 11 Jan. 1316 (niet 1315) wordt Willem de Grebber ,,onse baeliu van Waterland” beleend met 10 pond Holl. ‘s jaars op Warderbroek. Boven de akte staat als opschrift ,, Jacob die Grebberszoen”. De samensteller van de stamreeks (81) heeft blijkbaar gemeend, dat dit ,,Jacob die Grebberszoen” sloeg op de in de akte vermelde baljuw Willem de Grebber.

Deze opvatting is echter niet juist, want de opschriften boven de akten dateren uit veel later tijd en het opschrift moet dan ook betrekking hebben op Willem die Grebber Jacobsz., die van 1380-1442 in de akten vermeld wordt, en een achterkleinzoon was van de Willem de Grebber uit 1316. Uit een akte
van 1 Jan. 1388, die nog nader besproken zal worden, blijkt dat de baljuw van 1316 een zoon was van Claes de Grebber.

De beide eerste generaties dienen dus in het Adelsboek te vervallen, en de stamreeks dient ais volgt gelezen te worden:

I. Claes de Grebber, 1296 aanvoerder der West-Friezen, 1306 baljuw van Waterland, 1313 koper C.S. van Warderbroek.

II. Willem de Grebber, 1313 koper C.S. van Warderbroek. 1316 baljuw van Waterland, vermeld tot
18 Dec. 1344.

III. Jan Pauw Willem die Grebbersz. Laatstgenoemde Jan Pauw wordt op 10 Aug. 1349 met zijn

noten
80) R.A.H. Coll. Aanw. 92, fol. 187.
81) Ned. Leeuw jg. 1910, k. 8 e.v.

broeders Melis en Willem de Grebber beleend met 11 maden bij de Quade Leek bij Monnikendam (82). Op 8 Jan. 1381 wordt hij beleend met die Kerchem te Zuderwoude, die hij tevoren uit eigen goed aan heer Wouter van Heemskerk had opgedragen (83). In 1390 wordt hij vermeld onder de verwanten
van wijlen Willem Cuser. In hetzelfde jaar blijkt hij nog steeds in het bezit te ziin van de ,Kerchem”. Voor 3 Mei 1396 moet hij zijn overleden zijn, nalatende:

1e Gerbrand Jan Pauwensoon, die op 3 Mei 1396 met de Kerchem beleend wordt (84). Tevens wordt hij beleend met 1/3 van 11 maden bij de Quade Leek, welk leen hij echter op 11 Aug. 1406 aan zijn broeder Willem Grebber overdraagt.
Voor 21 Juli 1414 moet hij overleden zijn. Hij
was de vader van Jan Pauw, zie Ned. Adelsboek 1949,
generatie VII.
Willem Grebber Jan Pauwenz., wordt op 11 Aug. 1406, na
opdracht door zijn broeder beeend met l/s deel van de
genoemde 11 maden bij de Quade Leek, die hij echter op
23 Oct. 1409 van de hand doet.
melys, vermeld 1381,
Jazz, vermeld 1381.
Het ligt niet in onze bedoeling hier verder in te gaan op het
geslacht Pauw 85).
IVquater. Jacob Willem Grebbersz., van Zuiderwoude.
In de reeds meermalen vermelde verkoop van koeien etc. ,,in
der moncken huus op Markerhoefde” troffen wij hem enige
malen als koper aan, a” 1344. Op 5 Dec. 1366 wordt Jacob
Melysz. beleend met ,,het Zonderland”, en tevens met 5 pond
Holl. ‘s jaars uit Warderbroek bij Edam, die aan de hertog
waren teruggekomen van ,,Jan, sinen broeder”, Nu werd zoals
wij zagen op 18 Nov, 1352 ,,Jan Melys ‘s Gribberssone”
met het Zonderland beleend “). Aangezien Jacob Melysz. een
broeder was van laatstgenoemde Jan, kan het wel niet anders
dan dat Jacob Melysz. identiek is met Jacob Willem Grebberszone.
Kinderen:
1 O Jacob Melis, volgt sub V.
2’ vermoedelijk: Gerbrand Jacobsz., die beleend werd met 1/5
van 5 maden land te Middelie, dezelfde 5 maden waar-
8a)
999
89
8’)
Nass. Dom., dl. 1, stuk 5, no. 261.
R.A.H. Coll. Aanw. 92, fol. 182.
46, 364.
In een brief gedateerd 13 Dec. 1950 heeft Jhr. Mr. M. A. Beelaerts van
Blokland de redactie van het Adelsboek eveneens reeds gewezen op het
onhoudbare van de stamreeks Pauw in het Adelsboek, zonder echter
de juiste afstamming te zien.
R.A.H. Coll. Aanw. 44, fol. 149x,.
>> 1, >> 42, ,, 65.
30
mede in 1334 Willem de Grebber (zijn grootvader?) beleend
was “).
V. Jacob Melis Jacobsz. Wij troffen hem slechts eenmaal aan, en
wel in 1390, in een akte van genoemd jaar blijkt hij beleend
te zijn met ,,Zonderland” en met 5 pond uit Warderbroek “).
Kinderen:
l0
2O
Jan Jacob Melk., van Monnikendam, die op 22 April
1395 in geschil was over een hofstede en x weer te Zuderwoude
geheten ,,Jacob Grebbersweer” O”) met Jan Woutersz.
en diens vrouw Beatrijs. In 1428 blijkt hij nog in
leven te zijn, in deze akte wordt vermeld dat bij ontbreken
van wettige kinderen zijn lenen zullen overgaan op Pieter,
zijn jongere broeder gl).
Pieter Grebber Jacobsz., zoëven reeds genoemd. Op 6 Dec.
1430 blijkt hij inderdaad met deze lenen beleend te zijn,
na dode zijns broeders Jan Jacob Melisz. “).
IVquinquies: Gerbrand de Grebber. Toen zijn vader Willem de
Grebber op 25 Jan. 1334 beleend werd met 5 maden in Middelieërkoech,
werd daarbij bepaald, dat dit leen zou vererven
op zijn zoon Gerbrand. Op 21 Oct. 1352 beveelt hertog Willem
op hem het schoutambacht van Hoorn, Berkhout. Luttikedrecht,
Groot Oosthuizen en Scaderwoude “). In het volgende
jaar reeds is hij betrokken geraakt in een conflict met hertog
Willem, die hierover uitspraak doet te Hoorn. Er wordt
bepaald ,,dat hi (Gerbrand) niet meer wonen en sel in Vrieslant
en dair binnen niet meer scout wesen sel”. Bovendien
moet hij een boete van 300 schilden betalen, die, zoals de
hertog verklaart, in geen geval verminderd zal worden, daar
zij wel 600 schilden had moeten bedragen, maar op aandringen
van ‘s hertogen Raad en inzonderheid van de stad Haarlem
reeds laag gesteld was “). Op 18 Sept. 1353 ontvangt
hij een deel van zijn goederen terug e”).
Hij liet waarschijnlijk slechts één dochter na: Kersfijn, die volgt
sub V.
Meertens Instituut
Familienamenbank
Grebber, de
Grebbe
Greeber
http://www.meertens.knaw.nl/nfb/detail_naam.php?gba_naam=de%20Grebber&nfd_naam=Grebber,%20de&info=documentatie&operator=cn&taal=

naamsvermeldingen en literatuurreferenties:

• Graver van greppels [Schaar van der-1959, p 42].
• 1. Betreffende land in Katwoude, genaamd Willem Grebbersven, strekkend tot de Purmer: Nikolaas die Grebber Willemsz, 1360; vader van Jacob die Grebber Nikolaasz, 1386; vader van Willem die Grebber, 1398 (bij dode van Jacob, zijn vader); Willem die Grebber Jacobsz, 1418; grootvader van Nikolaas die Grebber Arnoutsz (bij dode van Willem, zijn grootvader), bevestigd door Gijsbert Arnoutsz, zijn broer, 1448. 2. Betreffende land in Katwoude met huizing: Nikolaas die Grebber zoals Gerbrand die Grebber, zijn broer, 1369; vader van Jacob die Grebber Nikolaasz, 1386; vader van Willem die Grebber, 1389 (bij overdracht door Jacob, zijn vader); Willem die Grebber Jacobsz, 1398; grootvader van Gijsbert Arnoutsz, 1448 (bij dode van Willem die Grebber, zijn grootvader), enz. - De familienaam lijkt hier te verdwijnen. 3. Betreffende land in Heemskerk: Gerard Albout, 1491; vader van Nikolaas die Grebber, 1521 (bij dode van Gerard Albout, zijn vader); Jan de Grebber bij dode van Nikolaas, zijn broer, 1530; vader van Gerard de Grebber, 1570 (bij dode van Jan, baljuw van Beverwijk, zijn vader); vader van Reinout de Grebber van Persijn, baljuw van Hoogwoud (enz.), schildknaap, bij dode van Gerard de Grebber van Persijn, baljuw van Beverwijk, 1604 [Leenkamers graven van Blois, p 235, 237, 243].
• Coppe Grebber, Amsterdam 1405 [B.R. de Melker, 'Middeleeuwse stegen in de stadsgeschiedenis. De Coppe Lanensteeg', in: Amstelodamum. Maandblad voor de kennis van Amsterdam 81 (1994), nr 5, p 139].
• Alijt Claes de Grebbers dochter, ivm. land te 's-Gravenzande, 1517 (archief van het klooster Bethanië in 's-Gravenzande); Adriaen Grebber Jacobs zoon, schepen van Den Haag 1561 (archief Sint Jacobs Kerk) [Sernee-1920, p 143, 210].
• Jan Grebbersz, geb. 1532, e.a. ['Bewoners van Volendam 1563-1574', in: Premiefoto Vereniging Oud Volendam (1994), p 27].
• Frans Pieterszn de Grebber (1573-1649), kunstschilder te Haarlem; vader van Pieter Franszn de Grebber (ca. 1600-1680), kunstschilder te Haarlem [S.A.C. Dudok van Heel, 'Vroege Amsterdamse priesterportretten ten tijde van de Republiek. Het post-obitum-portret van Jacob Hendrickszn van Swieten 1558-1626', in: Amstelodamum. Maandblad voor de kennis van Amsterdam 81 (1994), nr 1, p 10].
• Jan Dircksz Grebber, scheepsbouwmeester te Amsterdam, in 1605 te Monnickendam geboren (

Voorouders (en nakomelingen) van Jacob de Grebber

Jacob de Grebber
± 1235-????


Claes de Grebber
????-> 1313

Via Snelzoeken kunt u zoeken op naam, voornaam gevolgd door een achternaam. U typt enkele letters in (minimaal 3) en direct verschijnt er een lijst met persoonsnamen binnen deze publicatie. Hoe meer letters u intypt hoe specifieker de resultaten. Klik op een persoonsnaam om naar de pagina van die persoon te gaan.

  • Of u kleine letters of hoofdletters intypt maak niet uit.
  • Wanneer u niet zeker bent over de voornaam of exacte schrijfwijze dan kunt u een sterretje (*) gebruiken. Voorbeeld: "*ornelis de b*r" vindt zowel "cornelis de boer" als "kornelis de buur".
  • Het is niet mogelijk om tekens anders dan het alfabet in te voeren (dus ook geen diacritische tekens als ö en é).

Verwantschap Jacob de Grebber



Visualiseer een andere verwantschap

De getoonde gegevens hebben geen bronnen.

Over de familienaam De Grebber


De publicatie Paul Christiaan Smis. Oude namen. is opgesteld door Paul C. Smis (contact is niet mogelijk).
Wilt u bij het overnemen van gegevens uit deze stamboom alstublieft een verwijzing naar de herkomst opnemen:
Paul C. Smis, "Paul Christiaan Smis. Oude namen.", database, Genealogie Online (https://www.genealogieonline.nl/stamboom-boris-schubert-moonlight/R5614.php : benaderd 19 april 2024), "Jacob de Grebber (± 1235-????)".