Uit: ÙSHier in dit schrift,
Heb ik mijn dicht gegrift.ÙT
Van: M. Houterman
(schoolschrift uit de nalatenschap, in bezit van Louw Verhage)
Aan D. Coppoolse Dz te Biggekerke bij het kopen zijner hofstede
Nu hij dan boeren gaat met Mei,
Neem me niet kwalijk dat ik zei
Dat U goed op uw land moet letten,
Wat of U zaaien moet of zetten
En 't onkruid dient er al geweerd,
Want weet, dat, dat de vrucht zoo deerd
Uw tarwe dan, op tijd gezaaid,
Kan denklijk ook op tijd gemaaid,
Zij groei er flink, doch niet te wild
Want al is dan het stroo wel mild
Zij heeft gevaar van vroeg te vallen
En dat kan zoo de vrucht vergallen
Zij geef dan stroo maar geef ook graan
Zoodat U zegt, heeft best gegaan
De tweede beurt, geeft gerst en haver
En zoo hij daarin zaait ook klaver
Die wassen bei, en geven dan
Al wat men er voor wachten kan
De klaver 't volgende seizoen
Hoop ik mag ook het hare doen,
Want 't is, wis moeilijk voor een boer
Als hij is arm, aan paardenvoer.
Uw paarde en uw platte boonen
Die mogen ook den arbeid lonen,
Doch meer nog dient er opgebracht
Zij helpen zorgen voor de pacht
Uw erwten worden nimmer geel
Want dan komt ook de vrucht niet veel
Zij blijven groen en groeien frisch
Weet dan, dat er verwachting is
De witte bonen , ja geducht
Je weet, dat is een teere vrucht
Doch hebben zij maar zonneschijn
Dan kunnen zij toch ook best zijn
Dan op een dure markt verkocht
Zoo hebben zij humme ook opgebrocht
Nu aardappels, die, die vergeet
Toont dat hij, niets van boeren weet
Zoo hij dan, daarin kunstmest strooit
Dan komt dan uit wanneer hij rooit
Hebt hij dan druk huur een paar knapen
Die kunnen ook best knollen rapen
Dat het dan groote mogen wazen
Waaruit geen kwade zijn te lezen,
En kunt U dan 3 gulden beuren
Wil ze maarniet naar huis toe sleuren
Want niemand noemt dit onverstand
Wanneer hij ze verkoopt van 't land
Uw mangels en peeën zijn ook mooi
En hebt hij daarbij lekker hooi
De koeien en de paarden zullen
Daar in de winter wel van smullen
Uw paarden, willen voor u werken,
Doch hij moet ze met voer dan sterken
Zij zijn er flink want een flink paard
Is voor den landman zeer veel waard
En wil u ook veulens kweeken
Ik hoop die hebben geen gebreken
Een mooie koe, die roemd(?) haast elk
Maar zeg dan ook geeft ze veel melk
Zij zijn dan mooi en goed daarbij,
Dan prijst haar ieder hij of zij
Uw vaarzen ook met kalf in,
Verkoop die altijd naar uw zin.
En voorst ook met uw kleinder vee
Hoop ik dat het mag loopen mee
Dan ook nog hebt u veel plezier
Van dat beest dat men noemt een stier
Ook van de schapen en de geit,
Daar dient toch ook wat van gezeid
Doch werklijk, ben daar verlegen mee
Wil maar in koffie en in thee,
Een drupje van haar melk schenken
En ook nog om een kaastje denken
De varkens houdt op den mest,
Want daar toch tiert het beest in het best ,
Zij houden flink de meelton leeg,
Want dan bekomen zij terdeeg.
Zij mogen spoedig vet dan zijn
Ziedaar mijn wensch, aangaande zwijn
Nu dan genoemd de karnhond
Dat beest zij altijd goed gezond,
Hij zij er ook niet al te plomp,
Want anders gaat dat zoo stomp stomp.
En als hij in 't geheel niet kan,
Dan moet jij of je vrouw er an.
Nu komt de beurt er aan de katten
Die vangen alle muizen, ratten,
Want anders maakt dat naar gespuis
Er zoo'n lawaai in schuur of huis.
Wat moet ik van de kippen zeggen?
Dat die veel eieren mogen leggen,
'k Weet zeker dat de vrouw die dan
Des Donderdags brengt aan den man
Zoo wel de witte als de blauwe
Want 'k denk je zult ook eenden houwe
Nu alles is genoemd dan, in hoofdzaak,
Zeg daarom niet dus alles is dan raak
Want 'k wensch dat maar, ik weet het niet
'k Hoop boeren brengt U geen verdriet
Mocht 't eerste jaar toch tegenloopen
Wil dan maar op het tweede hopen
Brengt tweede U nog slechts druk
Misschien brengt derde dan geluk.
Doch altijd zij U op U werk
Maak U in voor en onspoed sterk
Wil maaien, eggen en ook ploegen
Wil wieden, zaaien, spitten zwoegen
En in den winter in de schuur
Daar vind men U haast ieder uur
Ik denk dan wel want kan dat weten
Je zult van al dat werk wel zweten
Doch ook Uw vrouw heeft hare plicht
Want in het huis dient veel verricht
Das iederen morgen bedden schikken
En 'k denk je zou er van verschrikken,
Als zij het huis niet deedt aan kant
Dat moet ze doen ook met verstand.
En dan de tafel op te ruimen,
Kan zij geen makaltijd zelfs verzuimen
En ook de spijzen klaar te maken
Dat hoort toch ook bij hare zaken
Is 't wasschen, karnen(?) of bakken,
Dat is voor haar toch ook aanpakken
Wat komt daar ook een werk nog bij
Dan door die botermakerij.
En als is schoonmaakuur geslagen
Gaat ze alles door elkander dragen,
Want bij dat werk hoort ook het zoeken
Naar alle vuil in kleine hoeken
En dan weer alles recht te schikken
Dat gaat ook in geen oogenblikken
Ze moet ook zorgen voor de hoenders
En schuur mee bezems en mee boenders
En haal dan water uit die plas
Die reeds zoolang bij 't schuurkot was
Als zij nu eens geen meid kan huren
Dan is ze werklijk te verduren
Een ieder dan op zijn terein
Diendt ijvrig in de weer te zijn
U baas op 't land en zij in huis
Want daar hoort ieder 't beste thuis
En waar het komt voor groote zaken
Tracht die te zamen klaar te maken
Nu tot besluit dient diendt nog geschreven
Wil uit Uw boerderij dan leven
Maar wil dan daarbij ook gedenken
Aan Hem die U dit al wou schenken
Want zegeningen, groot of klein,
Z'ons al van Hem gegeven zijn
Hebt hij voor Uw bestaan gestreden
En bij het werk er ook gebeden
'k Geloof wis alles komt terecht,
Hiermede heb ik dan gezegd
Nog vraag ik wil geen fouten zoeken
Want 't is mijn werk niet rijm te boeken
Na groette teeken ik mij dan
Uw zwager
Maarten Houterman
Antwoord
Aan M. Houterman
Uw dicht ontvangen en gelezen
Heb ik er bij verbaasd gestaan
Ik had het nooit gedacht voordezen
Dat Gij aan rijmen zoo zou gaan.
Hebt hartlijk dank voor uwe wenschen
Kwamen die allen uit Uw brein?
Of waren ze van andre menschen
'k Vraag U wel eens van wie ze zijn?
Doch dit is nu voor ons onteven
Ik vond ze nu ook wonderschoon
Wij wenschen er ook naar te leven
En 'k hoop krijg voor mijn werk ook loon
Ik zie er niets op om te zweten
Al hebben wij het nog zo druk
'k Ben bang dat wil ik eerlijk weten
Als derde jaar eerst brengt geluk
Dat God alleen kan zegen schenken
Dat nemen wij van harte aan
Mocht Die maar steeds aan ons gedenken
Dan kunnen we wel veilig gaan
Zulke groote zaken
Mogen we immers zamen maken
Daarom deden we dit gauw
D Coppoolse met zijn vrouw
Hij is getrouwd met Cornelia Lena Geschiere.
Zij zijn getrouwd op 3 juni 1908 te Grijpskerke , hij was toen 31 jaar oud.
Op dit moment woont Margreet Kodde, dochter van oom Ariaan in hun huis te Biggekerke.
Cornelia Lena Geschiere
Bruid op woensdag 3 juni 1908 Grijpskerke
Aktenummer (documentnumber) : 6
Aktedatum (date) : 03-06-1908
Bruidegom (bridegroom) : Maarten Houterman
Leeftijd (age) : 31 jaar
Geboorteplaats (place of birth) : Biggekerke
Beroep (occupation) : Landbouwer
Bruid (bride) : Cornelia Lena Geschiere
Leeftijd (age) : 26 jaar
Geboorteplaats (place of birth) : Grijpskerke
Beroep (occupation) : Zonder
Vader bruidegom (father bridegroom) : Klaais Houterman
Beroep (occupation) : Zonder
Moeder bruidegom (mother bridegroom) : Jannetje Wisse
Vader bruid (father bride) : Jan Hendrik Geschiere
Beroep (occupation) : Landbouwer
Moeder bruid (mother bride) : Johanna Simonse
(Research):ISIS: Bij overlijden 75 jaar oud. Oom Wannes en tante Mientje hebben de boerderij aan de Molenweg overgenomen.
Oom Maarten schreef een gedicht toen Oom David Coppoolse de boerderij aan de Klaassesweg kocht. Dat staat: C:/legacy/data/Gedichten M.Houterman.doc
Maarten Houterman
Geborene op zondag 24 december 1876 Biggekerke
Aktedatum : 25-12-1876, aktenummer (documentnumber) : 26
Geboren te (born in) : Biggekerke, op (on) 24-12-1876
Maarten Houterman
Zoon van :
Vader (father) : Klaais Houterman
Moeder (mother) : Tannetje Wisse
Uit:ÙCtabÙD "Hier in dit schrift,
Heb ik mijn dicht gegrift."
Van:ÙCtabÙD M. Houterman
(schoolschrift uit de nalatenschap, in bezit van Louw Verhage)
Uitgewerkt door Margreet Stroo ÙCtabÙDÙCtabÙDÙCtabÙDÙCtabÙDÙCtabÙDÙCtabÙDEnschede, juli 2003
Alles is zo getrouw mogelijk overgenomen.
Bedenk bij het lezen dat in het Zeeuws de "g" vaak als een "h" wordt uitgesproken, in deze gedichten staat "hij" voor "gij".
Aan D. Coppoolse Dz te Biggekerke bij het kopen zijner hofstede
Nu hij dan boeren gaat met Mei,
Neem me niet kwalijk dat ik zei
Dat U goed op uw land moet letten,
Wat of U zaaien moet of zetten
En 't onkruid dient er al geweerd,
Want weet, dat, dat de vrucht zoo deerd
Uw tarwe dan, op tijd gezaaid,
Kan denklijk ook op tijd gemaaid,
Zij groei er flink, doch niet te wild
Want al is dan het stroo wel mild
Zij heeft gevaar van vroeg te vallen
En dat kan zoo de vrucht vergallen
Zij geef dan stroo maar geef ook graan
Zoodat U zegt, heeft best gegaan
De tweede beurt, geeft gerst en haver
En zoo hij daarin zaait ook klaver
Die wassen bei, en geven dan
Al wat men er voor wachten kan
De klaver 't volgende seizoen
Hoop ik mag ook het hare doen,
Want 't is, wis moeilijk voor een boer
Als hij is arm, aan paardenvoer.
Uw paarde en uw platte boonen
Die mogen ook den arbeid lonen,
Doch meer nog dient er opgebracht
Zij helpen zorgen voor de pacht
Uw erwten worden nimmer geel
Want dan komt ook de vrucht niet veel
Zij blijven groen en groeien frisch
Weet dan, dat er verwachting is
De witte bonen , ja geducht
Je weet, dat is een teere vrucht
Doch hebben zij maar zonneschijn
Dan kunnen zij toch ook best zijn
Dan op een dure markt verkocht
Zoo hebben zij humme ook opgebrocht
Nu aardappels, die, die vergeet
Toont dat hij, niets van boeren weet
Zoo hij dan, daarin kunstmest strooit
Dan komt dan uit wanneer hij rooit
Hebt hij dan druk huur een paar knapen
Die kunnen ook best knollen rapen
Dat het dan groote mogen wezen
Waaruit geen kwade zijn te lezen,
En kunt U dan 3 gulden beuren
Wil ze maar niet naar huis toe sleuren
Want niemand noemt dit onverstand
Wanneer hij ze verkoopt van 't land
Uw mangels en peeën zijn ook mooi
En hebt hij daarbij lekker hooi
De koeien en de paarden zullen
Daar in de winter wel van smullen
Uw paarden, willen voor u werken,
Doch hij moet ze met voer dan sterken
Zij zijn er flink want een flink paard
Is voor den landman zeer veel waard
En wil u ook veulens kweeken
Ik hoop die hebben geen gebreken
Een mooie koe, die roemd haast elk
Maar zeg dan ook geeft ze veel melk
Zij zijn dan mooi en goed daarbij,
Dan prijst haar ieder hij of zij
Uw vaarzen ook met kalf in,
Verkoop die altijd naar uw zin.
En voorst ook met uw kleinder vee
Hoop ik dat het mag loopen mee
Dan ook nog hebt u veel plezier
Van dat beest dat men noemt een stier
Ook van de schapen en de geit,
Daar dient toch ook wat van gezeid
Doch werklijk, ben daar verlegen mee
Wil maar in koffie en in thee,
Een drupje van haar melk schenken
En ook nog om een kaastje denken
De varkens houdt op den mest,
Want daar toch tiert het beest in het best ,
Zij houden flink de meelton leeg,
Want dan bekomen zij terdeeg.
Zij mogen spoedig vet dan zijn
Ziedaar mijn wensch, aangaande zwijn
Nu dan genoemd de karnhond
Dat beest zij altijd goed gezond,
Hij zij er ook niet al te plomp,
Want anders gaat dat zoo stomp - stomp.
En als hij in 't geheel niet kan,
Dan moet jij of je vrouw er an.
Nu komt de beurt er aan de katten
Die vangen alle muizen, ratten,
Want anders maakt dat naar gespuis
Er zoo'n lawaai in schuur of huis.
Wat moet ik van de kippen zeggen?
Dat die veel eieren mogen leggen,
'k Weet zeker dat de vrouw die dan
Des Donderdags brengt aan den man
Zoo wel de witte als de blauwe
Want 'k denk je zult ook eenden houwe
Nu alles is genoemd dan, in hoofdzaak,
Zeg daarom niet dus alles is dan raak
Want 'k wensch dat maar, ik weet het niet
'k Hoop boeren brengt U geen verdriet
Mocht 't eerste jaar toch tegenloopen
Wil dan maar op het tweede hopen
Brengt tweede U nog slechts druk
Misschien brengt derde dan geluk.
Doch altijd zij U op U werk
Maak U in voor en onspoed sterk
Wil maaien, eggen en ook ploegen
Wil wieden, zaaien, spitten zwoegen
En in den winter in de schuur
Daar vind men U haast ieder uur
Ik denk dan wel want kan dat weten
Je zult van al dat werk wel zweten
Doch ook Uw vrouw heeft hare plicht
Want in het huis dient veel verricht
Das iederen morgen bedden schikken
En 'k denk je zou er van verschrikken,
Als zij het huis niet deedt aan kant
Dat moet ze doen ook met verstand.
En dan de tafel op te ruimen,
Kan zij geen maaltijd zelfs verzuimen
En ook de spijzen klaar te maken
Dat hoort toch ook bij hare zaken
Is 't wasschen, karnen(?) of bakken,
Dat is voor haar toch ook aanpakken
Wat komt daar ook een werk nog bij
Dan door die botermakerij.
En als is schoonmaakuur geslagen
Gaat ze alles door elkander dragen,
Want bij dat werk hoort ook het zoeken
Naar alle vuil in kleine hoeken
En dan weer alles recht te schikken
Dat gaat ook in geen oogenblikken
Ze moet ook zorgen voor de hoenders
En schuur mee bezems en mee boenders
En haal dan water uit die plas
Die reeds zoolang bij 't schuurkot was
Als zij nu eens geen meid kan huren
Dan is ze werklijk te verduren
Een ieder dan op zijn terein
Diendt ijvrig in de weer te zijn
U baas op 't land en zij in huis
Want daar hoort ieder 't beste thuis
En waar het komt voor groote zaken
Tracht die te zamen klaar te maken
Nu tot besluit dient diendt nog geschreven
Wil uit Uw boerderij dan leven
Maar wil dan daarbij ook gedenken
Aan Hem die U dit al wou schenken
Want zegeningen, groot of klein,
Z'ons al van Hem gegeven zijn
Hebt hij voor Uw bestaan gestreden
En bij het werk er ook gebeden
'k Geloof wis alles komt terecht,
Hiermede heb ik dan gezegd
Nog vraag ik wil geen fouten zoeken
Want 't is mijn werk niet rijm te boeken
Na groette teeken ik mij dan
Uw zwager
ÙCtabÙDÙCtabÙDMaarten Houterman
Antwoord
Aan M. Houterman
Uw dicht ontvangen en gelezen
Heb ik er bij verbaasd gestaan
Ik had het nooit gedacht voordezen
Dat Gij aan rijmen zoo zou gaan.
Hebt hartlijk dank voor uwe wenschen
Kwamen die allen uit Uw brein?
Of waren ze van andre menschen
'k Vraag U wel eens van wie ze zijn?
Doch dit is nu voor ons omteven
Ik vond ze nu ook wonderschoon
Wij wenschen er ook naar te leven
En 'k hoop krijg voor mijn werk ook loon
Ik zie er niets op om te zweten
Al hebben wij het nog zo druk
'k Ben bang dat wil ik eerlijk weten
Als derde jaar eerst brengt geluk
Dat God alleen kan zegen schenken
Dat nemen wij van harte aan
Mocht Die maar steeds aan ons gedenken
Dan kunnen we wel veilig gaan
Zulke groote zaken
Mogen we immers zamen maken
Daarom deden we dit gauw
D Coppoolse met zijn vrouw
Rekening voor gedaan Paardenwerk ten laste van J. Wisse Mz
Door deze kom ik U verhalen,
Dat wie laat werken moet betalen,
IK deed het paardenwerk voor U
En vraag betaald U mij ook nu
'k Heb Uwe erwten eerst gehaald,
Als U drie kwartjes voer betaald
Ik hoorde dat is men gewoon
Voor vier is dus drie guleden 't loon
Ik mende daarna drie voer gerst,
U weet het oom dat ging ook best,
Daar negen kwartjes voor 't ontvangen
Meld ik U, dat is mijn verlangen
Voorst mende ik twee voer platte boonen
Wil met een daalder dat belonen
Uw tarwe oogst die twee voer was
Bracht ik ook binnen in Uw tas
'k Wil daar een, vijftig ook voor vragen
Daarmee schept U toch wel behagen
Uw erwtenland dat ploegde ik plat
U weet dat ik daar werk aan had
Wat moest ik draaien in die hoeken
Toch wil ik slechts vier veertig boeken
Een halve dag kwam 'k met de kar
Daarvoor een vijftig, 't is niet te bar
En van dat land daar, bij de schuur
Mende ik de witte in vier uur
Breng daar een gulden maar voor mee
Daarmee ben ik dan ook tevree,
Gevalte heb 'k twee honderd roen,
Dat wou ik voor twee gulden doen
Uw tarwe stoppels plat gewend
Dat kost U zessen zestig cent,
En twee gulden, neen het kost niets meer
Ik egde daarbij ook een keer
Op akkers bracht ik 't erwtenland
Het draaien was toen weer voor de hand
Want 't waren nog dezelfde geeren
'k Wil weer vier veertig dan begeeren
En toen Gij granen hebt verkocht
Heb ik ze naar de stad gebrocht
Dat voer was twee maal zes mud groot
Als 'k daar een tachtig voor genoot
Betaald dan maar niet, voor mijn part
Die halve mudde en dat kwart
Bracht toen ook brandstof voor U mee
Daarvoor een vijftig, is 't niet te vee?
Vijfhonderd-dertig roen geslecht,
'k Heb daarvoor op een-tachtig recht
Uw tarwe zaaien, kost u zuiver
Een daalder en dan nog drie stuiver
Daar komt 't opslechten ook nog bij
Daarvoor is weer een-tien voor mij
En daar U geen zaaigraan bezat
Vroeg U of Vader dat niet had
Hij gaf U vijfenzestig kop,
'k Noteer daarvoor vijf twintig op
Wil mij vijf gulden overlaten,
Voor 't mennen van Uwe petaten
Dan is U schuldig nog een gulde
Omdat Jakobus pakken vulde
En voorst, met paarden, ploeg en hand
Ploegde ik vier honderd roeden land
Gerekend wordt vijf gulden 't med
't Is dus zes en zessenzetig net
Nog twee gemeten met de zacks
Wanneer Gij komt betalen straks
Brengt mee twee gulden meer dan tiene
Want dat kon ik daarmee verdiene
Hierbij komt vijf cent nog voor 't zegel
Want dat is altijd wet en regel
Daarmee is alles dan gerekend,
'k Heb daarom d' eindsom opgeteekend
'k Tel vieren-zestig gulden op
En negen en vijftig cent oom Job
Het past mij nu ook nog te danken
Voor al de spijzen en de dranken
Die tante mij had toegedacht,
En die mij zijn door U gebracht
Want schoon ik 's middags buiten zat
'k Toch overvloedig eten had
Ik geef U dan deez'reekning maar
'k Vertrouw het geld dat ligt wel klaar
Komt U dan met de centen aan
Schijf op dit zegel dan Voldaan
ÙCtabÙDÙCtabÙDM. Houterman
Verjaringwensch aan Johanna Coppoolse - Houterman
Op 24 Juli 1905
Wanneer U zuster jarig zijt
Dan is het wel een drukke tijd.
'k Wil echter thans mijn wensch doch kort,
U bien, daar, hij thans dertig wordt
Wanneer een kind zijn jaardag viert
Ligt dat het dan van blijdschap tiert
Voor menig jongeling en maagd,
Is 't ook een dag waarnaar men vraagd
Doch als men weer wat ouder is
Past dankbaarheid, ook nog gewis
Maar 'k meen dat, dat verlangen dan
Er met de jaren wat gaat van
'k Zei dankbaarheid dat past ook U,
Dat gij nog zijt gespaard tot nu
Want ziet U zoo eens om U henen
Hoevelen zijn er reeds verdwenen
Hoevelen was het niet gegeven
Tot dertig jaar te mogen leven
Hoevelen die in leven zijn
Zijn er gekweld door ziekte' of pijn
Ik wensch dan dat U deze dag
Nog lang als jaardag vieren mag
En is een jaar weer heengevlogen
Dat, dat dan U niet heeft bedrogen
Dat 't aan de wenschen die U dacht
Voor meerendeel vervulling bracht
En dat 't steeds ernstiger U wou maken
Voor meer dan tijdelijke zaken
Mijn zuster wil haar wensch ook bien
Dat z'om U dachtkunt hij wel zien
Want zij toch heeft 't geschenk gekocht,
En heeft het voor U meegebrocht
Zij heeft er toen maar daad'lijk 't geld
De winkeljuffrouw voorgeteld
Dat heeft ze 's avonds mij verhaald
En toen heb ik de helft betaald.
Wij geven dat dan met ons beiden
Kan U dan ter herinnering leiden
Hij ziet daaruit dat w'U waarderen
En dat w'als zuster steeds U eeren.
'K Heb, thans voor David laatste woord
Want 'k meen, dat, dat toch ook behoord
Ik hoop en 'k wil dat hier betuige
Dat hij van alles zij getuige
'k Geloof 'k heb hiermede mijn plicht
Al is het dan maar kreupeldicht
ÙCtabÙDÙCtabÙDVerricht
Al is 't in haast maar opgesteld
't Is werk'lijk toch uit hart geweld
ÙCtabÙDÙCtabÙDM Houterman
Huwelijkswensch aan ..en .
Nu vandaag zoovele menschen.
Groot en klein U Zegenwenschen.
Hoop ik is 't niet ongepast.
Als 'k U met mijn wensch verrast.
Hierin zij dan vooreerst gezegd
Dat 'k U ook zegenwensch in d' Echt
Want dat is zeker aan dien zegen
Daar is toch alles aan gelegen
Vergeefs of men al werkt en slaaft
Van 's morgens vroeg tot 's avonds draaft
Oo God niet wil zijn zegen schenken
Gij hebt elkaar nu veel beloofd
'k Heb dat gehoord, dus ook geloofd
Want .. 't is toch zeker waar.
U zeidet, Ja, ik zorg voor haar
'k Werk voor haar spijzen en haar kleeren
En wil haar door mijn liefde eeren
En worden kinderen geboren.
Die onderhoud ik naar behooren
En .. U hebt beloofd,
Je man 't erkennen als het hoofd
Hem altijd liefde te betoonen
Hem volgen waar hij wil gaan wonen
Ook hoorde 'k dat men van U wacht.
Dat g'op U huishouding geeft acht.
Zoo staat U dan nu aan 't begin
Van 't leven dat U zaam' gaat in
En of dat loopt langs effen beken.
Dat is nu nog niet gebleken
Misschien zijn het ook holle baren
Die 't levensscheepje moet bevaren
Weest maar altijd in vreugd en smart
Blijmoedig zamen als een hart.
Dankbetuiging voor het krijgen van mijn scheerdoos aan D Coppoolse,
daar ik 5 dagen voor geploegd had.
Ofschoon 'k niet van te voren wist,
Dat ik zou krijgen een scheerkist,
Toch durf ik niet neer te schrijven
Dat 'k dacht ganschlijk niet te krijgen.
Want toen ik had mijn werk gedaan
Kwam U met deze vraag toch aan
Wat is hiervoor U verlangen
Wat wilt U nu wel ontvangen?
Ik zeide toen van niemendal,
'k Geloof dat viel U mee nogal,
Want daad'lijk zeid'U toch, nu dan
Misschien komt er wat achteran.
En daar ik nu een scheerdoos kreeg,
Bedank ik U, hiervoor ter deeg,
Met hetgeen ik heb gekregen,
Ben ik toch wel wat verlegen.
Want als de baard weer is gegroeid,
En 't is tijd dat er wordt gesnoeid
Haal ik mijn scheerdoos dan altijd
Ik denk dat zij dan zoo verslijt
De fraaiheid gaat er dan zoo uit,
Daarom nam ik het kort besluit,
Om tot pronk ze neer te zetten
Dan kan ieder er op letten
Denk dat menigeen zal vragen,
Is op 't scheel daar goud geslagen?
En zeggen wat blinkt toch die doos,
Wordt die nu niet geboend altoos.
Als ik die doos, dan daar zie staan
'k Herinner wat ik heb gedaan
Hoe ik des Maandags morgen nam
De ploeg en paarden en toen kwam
Ofschoon ik het wel wat ontzag
Want toen in nog ter neder lag
Hoord'ik de stormwind zoo blazen
Tegen onze venster glazen.
Toe 'k er was viel mij niet tegen
'k Heb toen hier stil weer gekregen
En 's avonds lag Jan Zoetersmeet
Tot dat het voorjaarswerk komt reed.
En als de Dinsdag was gegaan,
Was 't witte boonland ook gedaan
Hiermee was Pieters land dan klaar
'k Hoop dat het best mag groeien daar.
En daarom ben 'k gestuurd naar Aagje
Die droeg veel te groene kraagje
'k Heb haar kraagje zwart gemaakt
'k Ben daar toch ook mee klaar geraakt.
En recht voor 't hof op 't lange wend
Verbazend wat was dat een end
Ploegde' ik ook achttien ommekeer
Al was het toen zeer mistig weer.
Hiermee was alles dan geschied,
Kon Zaterdags 's morgens dan weg
Ik bleef nu dus ook langer niet
En 'k sluit ook dit wanneer ik zeg.
Dat als mijn wenschen komen uit
Met goede oogst dit jaar besluit
Dat dan op dit en 't andre land
Zeer Goede vruchten maai Uw hand
Aan Klaas Houterman
en
Leuntje Pieterse
bij hun huwelijk op Mei 1906
Geachte Vader. Nu hij dan weder hebt een vrouw gevonden,
Met wie hij U deez' dag tezamen hebt verbonden
Daar voel ik mij verplicht een woord van dank te uiten.
En tevens er dit woord met eene wensch te sluiten
Want daar er onze wegen nu lopen wat uit een.
Omdat U er gaat naar een andere woning heen,
Daar past het mij toch wel een woord van dank te spreken
Omdat het m' altijd duidlijk is gebleken
Dat U steeds deed Uw best om alles mij te leeren
Ik hoop dan 't geen hij deed steeds blijven te waarderen
Hij hebt mij opgevoed en deed ter school mij gaan
Hij leiddet mij ter kerk, waar 'k steeds mijn plaats hoop staan
Hij leerdet mij op't veld te werken met met hand,
Hij leerdet mij wat paste'in onze stand;
Wat er een boer zooal behoort te weten
Dat wildet hij voor mij zoo dikwijls ook uit meten
't Geen ik dan nog niet weet, dat ligt wis niet aan U.
'Verwijt dat maar aan mij zelf, maar vraag dan toch ook nu
Waar of ik U om raad of hulp zal komen vragen.
Geef mij die toch altijd met vaderlijk behagen?
Doch waar ik U nu dank zou 'k dan aan haar niet denken?
Die hierin U zoo langen tijd, haar hulpe wildet schenken,
Zij heeft dit er gedaan, zoolang zij moogde leven.
En toen werdt er opeens, U al de zorg gegeven.
Geachte Moeder'die ik thans zoo moet noemen,
'k Wil dit dan altijd doen en 'k hoop als moeder roemen.
Ik wil U dan altijd als moeder eeren.
En zal er steedss Uw raad en zorg waarderen
Misschien klinkt wel dat woord, U vreemd in d'ooren.
Omdat hij voor deez' tijd dit nimmer moogde hooren.
Ofschoon ik U vanzelf nog niet zooveel kan danken,
Toch wil en kan ik U reeds brengen dankbre klanken.
Want hij doet veel voor Louw die zuster Griet wil trouwen.
Door laten Hem Uw hofstee, om die voor zich te bouwen,
En daar nu zoo mijn zuster komt aan een flink bestaan,
Wat blijf ik nu gemakkelijk bij ons aan eindt der baan.
Geachte ouders, zoo kwaamt U dat te zamen
En 'k meen dat ons een wensch als kinders zal betamen
Ik wensch dan, dat deez keuze, U beiden strekken mag;
Tot lang en blij aandenken aan deez gewichtig dag.
Ziet hij wat eertijds was beneemt wel wat de vreugd,
Want trouwen doet U nu niet meer, gelijk in Uwe jeugd.
Want toen reeds gaaft U hand hun die U 't harte nam,
Doch scheidings uur dat sloeg, daar waar de dood eens kwam,
En liet als weduwnaar en weduw' U alleen.
En voort weer joeg de tijd, waar mee zoveel gaat geen.
ÙCtabÙDJa voort weer joeg de tijd;
ÙCtabÙDDie ook weer wonden slijt
ÙCtabÙDZoodat hij U deez' dag,
ÙCtabÙDAlweer verbinden mag,
ÙCtabÙDIk hoop 't zij U gegeven.
ÙCtabÙDLang nog te zaam te leven.
ÙCtabÙDWil lang dan rustig wonen
ÙCtabÙDWaar vrede slechts wil tronen
ÙCtabÙDAl meer en meer tevreden.
ÙCtabÙDDoch zoekt niet hier beneden.
ÙCtabÙDDe ware rust vindt hij hier niet,
Want weer na vreugde komt verdriet,
ÙCtabÙDWant eenmaal is 't weer scheiden,
ÙCtabÙDWil U dan voorbereiden
Aan Jezus voeten vindt hij rust.
In Zijnen dienst zij dan Uw lust.
Dat hij waar haar steeds meer gaat grijzen
Hij Gode meer en meer gaat prijzen
En als de dood U dan weer scheidt
'k Hoop dat hij beide vindt bereidt
Om in te gaan in heerlijkheid
Ontvang deze wensch van Uw Zoon
M Houterman
ÙCtabÙD
Maarten Houterman | ||||||||||||||||||
1908 | ||||||||||||||||||
Cornelia Lena Geschiere |
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.