Fredericus Gockinga, student te Franeker 1598, te Leiden 1600, secretaris van de Ommelanden 1605—1625, overleden na 10 mei 1627, tr. in 1607 Lamina Wilhelmina van Rensen, dochter van Rotger van Rensen, secretaris van de provincie Stad en Lande, en Teteke Herens. Op 19 augustus 1598 eist Eppo Bauckens namens zijn zoon Fredericus Gockinga de huur van land van de St. Catharinaprebende te Uithuizen, verschenen sedert de Reductie van de stad Groningen (1594) en de reparatie „des huises"; hetop een straf van 20 goudgl. gestelde mandaat wordt gecasseerd; hij moet procederen op een gewoon mandaat met een strafdreiging van 5 goudgl. 121. Op 28 januari 1601 doen Gedeputeerde Staten de opbrengst van het St. Johannesleen te Appingedam toekomen aan Fredericus om zijn studie te Leiden te vervolgen (hij komt echter niet in het Leidse Album Studiosorum voor). Op 21 januari 1602 zegt de redger Eppo Bauckens namens zijn jongste zoon vijf grazen land te of bij Uithuizen op; of dit prebendeland is geweest, blijkt niet.
Later, nl. op 10 februari 1625, stelt Fredericus Gockinga eigenaar van het collatierecht van de St. Catharinaprebende te Uithuizen te zijn en wenst hij de prebende voor zijn twee zoons te genieten. Anderen betwisten hem het bezit van dit recht, waarvan hem bewijs wordt gevorderd 124. Op 10 mei 1627 eist hij namens „sijn soontiens" 1/3 van de opbrengsten dezer prebende; 1/6 deel wordt hem ten behoeve van zijn twee oudste zoons toegestaan. Fredericus was van 27 juni 1605 tot 4 augustus 1625 secretaris van de Ommelanden 126. Hij overleed na 10 mei 1627. Naar zijn nageslacht is geen uitvoerig onderzoek ingesteld.
Hij is getrouwd met Lamina Wilhelmina van Rensen.
Ze zijn in de kerk getrouwd in het jaar 1607 te Groningen.Bron 2
Fredericus Gockinga | ||||||||||
1607 | ||||||||||