Genealogie Verhagen - van Welsum » Verhalen » Bronnen tot de geschiedenis van de Leidsche Textielnijverheid

Mr. N.W. Posthumus heeft begin 20e eeuw veel literatuuronderzoek gedaan naar o.a. de Leidse textielindustrie. Het derde deel van deze serie bestrijkt de periode 1574-1610, d.w.z. vanaf Leidens Ontzet tot te uitleg van de stad in 1610.

In dit boek komt de familie Verhagen een aantal maal voor. De betreffende documenten zijn (in transcriptie) uit het boek van Posthumus overgenomen in dit document. Het originele boek (1912, uitgegeven door Martinus Nijhof, 789 blz; deel 18 van Rijks Geschiedkundige Publicatiën) is digitaal beschikbaar via Delpher: https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:028713000

In het boek komen de volgende verwijzingen voor:
•    Haege, Pauwels van der, 342,noot4
•    Hage, Antonis van der, 213§222, 601
•    Hage, Gillis van der, 213§223
•    Hage, Jan van der, droogscheerder, 121
•    Hage, Jan van der, zwartperser,129, saaiperser, 150, 213§604
•    Hage, Jasper van der, rasdrapier, 225,noot1
•    Hage, Willem van der, 213§224
•    Verhagen, Guillaume, 213 §608
•    Verhagen,Jasper, rasdrapier 231
•    Verhaghe, Ingel, legatuurwerker, 261, noot2
•    Verha(e)g(h)en, Jacob, drapier, 314, noot1; baairapier, 306, noot1
•    Verhage, Jacques, 213 §603
De genoemde nummers verwijzen naar de opgenomen documenten.

Relevant is ook de notitie (Nr. 086) waarin de voorwaarden tot werk in Leiden is vastgelegd.
In het boek zijn ook een aantal stukken (Nr. 314, 316 en 318) opgenomen die te maken hebben met het "wegkopen" van textiel know-how vanuit Leiden door de stad Kampen. De belangrijkste betrokkene was Nicolaes Fossaert. Hier was ook een lid van de familie Verhagen bij betrokken (Jacob).
Op een aantal plaatsen zijn lijsten opgenomen van inventarisaties van weefgetouwen. In het lijstje van Nr. 213 (saaigetouwen, 1602) komt de naam Verhagen een zevental keer voor. In de lijstjes (ook 1602) van Linnenweefgetouwen, baaigetouwen, fusteingetouwen komt de naam Verhagen niet voor. In het overzicht van 1608 van rasdrapiers komt ook geen Verhagen voor.
 


Nr 086: 28 December 1582
Voorwaarden, waarop de Vlamingen, die te Leiden de saaidraperie zullen komen uitoefenen, toegelaten worden.
Alle die van de  saeydraperye, comende binnen dezer stede omme dezelve neeringe hier te mogen doen ende wezende van eenige der verbrande of geruineerde dorpen uyt Vlaenderen, als Hontschoten, Poperinge ende gelycke, zullen voor 9 maenden eerstcomende opt getuych van den gouverneurs der neeringe mit tburgerrecht werden beschoncken, gehouden zijn borge te stellen voor de vijf jaren poorters te blyven of vijf guldens te betalen moeten.
Gerechtsdagboek, A1, fol 188
De Vlamingen uit Hondschote hebben de volgende voorwaarden gesteld: "Op t verzouc van de gemeente van Hontschote, innehoudende behalven tpoint van de publicatie der keuren, daerinne middeler tijt es voorzien, ten Ien omme tot vordernisse van heur draperie hem tot tstats costen bereyt te werden de vollerye op Cort Rapenburch mit vier commen, een forneis ende de vordere gereetschap totter volderye, vorder omme opte plaetse buyten de Rijnsburgerpoort gestelt te hebben acht ramen ende ten 2en omme alsnoch voor eenen tijt van 9 maenden hemluyden vergont ende toegelaten te werden de vryheyt, die de Vlamingen, uyt Engeland gecomen, eertijts toegelaten es geweest". Daarop is besloten naar de kosten hiervan onderzoek te doen. Uit Gerechtsdagboek A1, fol. 189, blijkt, dat 20 Jan. 1583 een huis op Kort Rapenburg werd aangekocht "omme aldaer de volrye van der saeydraperye te werden gestelt".


Nr 121: 13 Februari 1587
Op het verzoek van Jan van der Hage, droogscheerder, om als perser toegelaten te worden, beslist het gerecht: gehoort tadvis van de superintendenten ende gouverneurs van der neeringe ende zulx onderrecht zijnde de neeringe jegenwoordelicken zo groot niet te zijn, dat die meer perssers zoude connen voeden, mer dat degeene, die jegen woordelicken in denzelven dienst zijn, den coopman ende drapier genouchsaem connen ten dienste staen, ... dat de toonder zal hebben pacientie voor alsnoch, mer ten respecte de voorn. van de gerechte verstaen by den toonder alreets eenige oncosten gedaen te zijn, daermede hy de neeringe gesocht heeft te vorderen ende dienst te doen, hebben denzelven toegeseyt tverbeyt van 't 1° ampt van persserschap, dat zal comen ledich te staen, tzy mits tsterven of vertrecken van eenige perssers, jegenwoordich in dienst zijnde, of dat mit vermeerderinge van der neeringe meer perssers van doen zouden mogen zijn.
Gerechtsdagboek A1, fol. 517.
Noot: Reeds drie maanden later wordt Jan van der Hage, dan genoemd Jan Verhage, geboren van Poperingen, aangesteld "tot den dienst van tperssen in tzwarte ende coleuren “ (Gerechtsdagboek A1, fol. 562v). Vgl. verder no, 129. Denzelfden dag wordt Jacob Maerten toegelaten als witperser, (Ibid ., A1, fol. 563). Blijkens Gerechtsdagboek A2, fol. 14v, waren op 17 December 1587 vier personen als witperser toegelaten.


Nr. 129: 17 September 1587
Het gerecht slaat het verzoek af van Heinric Henneman en Jan van der Hage, zwartpersers, omme mits tverminderen van der neeringe alleen te blyven zwartperssers zonder hem een derde bygevoucht te werden.
Gerechtsdagboek A1, fol. 620v.
Noot: Uit Gerechtsdagboek A2, fol. 3 (3 November 1587), blijkt, dat er evenals vroeger 3 persers waren van zwarte saaien en greinen: behalve de genoemde ook Martijn Backer, die  verzochten, dat hun loon van ƒ4 tot ƒ5 per honderd verhoogd zou worden, hetgeen door het gerecht werd afgeslagen.


Nr. 150: 2 Februari 1589, Het gerecht verhoogt het loon der saaipersers
Upte requeste van Jan Verhage, Guilliame Henneman, Caerles Cardenael, gesworen saeyperssers, daerby zy versouckende waren vermeerderinge van heurluyder loon voor tperssen (van) allerley greynen, in aensieninge van de costelickheyt des tijts ende dat sy tot desen dach toe niet meer als vier guldens van thondert genoten en hebben, es geappostilleert: die van de gerechte .... hebben den supplianten toegevoucht. . . . vijff guldens voor tpacken van thondert, in desen geroert, vermits ende onder sulcke belastinge, dat hem de supplianten voortaen int bedienen heures ampts beter zullen quyten, als zy dus lange gedaen hebben, ten eynde die van de gerechte niet veroorzaekt en werden zoe daerinne te voorsien, als zy bevinden zullen te behoiren.
Gerechtsdagboek A2, fol 137.


Nr. 213: 18 Februari 1602
Beschrijving van de weefgetouwen der saainering en van hunne eigenaars, 1602, na 18 Februari.
Register van alle getouwen of gewannen, opgescreven in tjaer 1602, fol 5-65v. De getouwen met * gemerkt zijn greingetouwen – Het vraagteken boven de tweede kolom duidt aan, dat de breedte van de daarin opgenomen getouwen niet bekend zijn.

  smal ? Dubbel
222 Antonis van der Hage   2  
223 Gillis van der Hage   1  
224 Willem van der Hage     1
601 Anthuenes Verhage   1  
602 Guillame Verhage   1  
603 Jacques Verhage   1  
604 Jan Verhage   2  
Totaal 52 727+12 389

 


Nr 225: 5 Juli 5 1589
Op 11 Augustus 1588 vergunt het gerecht den rasdrapiers om hun inslaggaren te doen twijnen. Bepaalt, dat zij zich voortaan van het uitoefenen der saainering geheel moeten onthouden.
 In de periode 1588-1595 leggen de volgende personen den eed van rasdrapier af:
…..
Burgemeestersdagboek A, fol27v: Jasper van der Haghe,
……..


Nr 231: 10 October 1596
Op het verzoek van enige kooplieden, uitsnijders en drapiers van rassen aan het gerecht om te vergunnen, dat de rassen te Leiden zwart geverfd mogen worden zonder deze vooraf te blauwen, beslist dit in gunstigen zin.

Opte requeste hier innegelijft:
Aen mijn E. heeren, die van de gerechte deser stadt Leyden.
Geven met schuldige eerbiedinge te kennen Uwer E. geheel dienstwillige Jacob Cornelisz. de Haes, Gregorius Sir Jacobs, Philips Fournier, Joos Berten, Jasper Verhagen, Willem van Wingen ende Pieter des Bonnet, alle coopluyden, uytsnyders ende drapiers der rassen, hoe dat het Uwe E. belieft hebbende binnen zes off acht weecken te statueren, dat men binnen deser stede geen rassen en zal mogen zwert verwen dan die alvooren zijn geblaeut, bevinden zy, suppleanten, mitter daet, dat dezelve keure, onder reverentie, haer suppleanten dagelicx vergeeffse costen ende moeyten veroorzaect, overmits verscheyden coopluyden, zoe binnen als buyten deser stede wonende, de rassen nyet geblaeut, mer van wit zwert geverwet willen hebben, waerduer zy, suppleanten, ende meer andere genootsaect zijn de rassen wit uyt deser stede te zeynden ende dezelve, gelijc een yegelijc vrystaet, tot Amsterdam te doen zwerten, ende alzoe zulcx streckende es tot merkelic opgerijff, costen ende schade niet alleen van haer, suppleanten, mer ooc van de zwertverwers, die binnen deser stede wonen ende mits de voors. keure de winst van 't verwen moeten missen, zoe keeren zy, suppleanten, haer tot Uwer E., gedienstelijc versouckende, dat desselvens goede gelieven zy toe te willen laeten, dat het een yegelijc vry zal staen zyne rassen te mogen doen zwertverwen geblaeut off ongeblaeut, ter beliefte van den coopman, gelijc van te vooren altoos gebuyrlic es geweest. 't Welc doende etc.


In margine stond :
Die van de gerechte deser stadt Leyden .... hebben verclaert ende geresolveert, dat by provisie ende by manier van toelatinge ten geryve ende believen van den coopman alle rassen binnen deser stede zullen werden geverwet van wit zwert, mits dat die voor zulcx zullen werden geloyt ende gezegelt volgende de keuren ende gelijc dezelve op huyden zijn gedresseert ende verandert.
Aldus gedaen opt raedhuys desen 10en Octobris anno 1596.


Gerechtsdagboek D, fol 61v.


Nr. 261: 9 November 1610, Keur op het legatuurwerken “omme onbehoorlicke practycquen, voor zoeveel mogelicken is, te weren.”
Naar aanleiding van deze keur meldt Posthumus dat deze keur uitgevaardigd wordt mede naar aanleiding van een rekest van legatuurwerkers van omstreeks 9 september 1610:
"Aen mynen E. Heeren van den gerechte der stadt Leyden. Geven met behoorlicke eerbiedinge te kennen Uwer E. burgers ende innewoonders Geraerdt Rose, Pieter Boeyens, Inghel Verhaghe ende Hans van Hoorn, alle legatuerwerckers, hoe dat zy, supplianten, met noch eenige de neeringe van 't maecken ende wercken van alrehande legaturen alhier binnen Leyden gaerne tot voordeel, dienste ende welvaren deser stede mede planten, oprechten ende doen aenwassen zouden, twelc zonder behoorlicke ordre, beleyt ende opsicht nyet wel can geschieden, ten opsicht datter huydensdaechs, Godt beter 't, wel zijn, die om hun eygen gewin practiseren onbehoorlick goet te maecken, als geen behoorlicke breede noch verwe hebbende ende van quade stoffe gewrocht zijnde ende tzelve nochtans voor goet werck onder zeecker pretext pogen te vercopen. Ende omme alle zodanige onbehoorlicke practycken, voor zoveel mogelicken es, te weren ende consequentelicken de voors. neringe alhyer binnen dezer stede meer ende meer te doen aennemen, so zijn zy, supplianten, hen kerende tot Uwer E., versouckende ende biddende ten eynde dezelve believen by provisie te statueren ende ordonneren, dat alhyer binnen dezer stede geen stucken van de legaturen en zullen mogen werden gemaeckt dan die wel gewrocht ende van behoorlicke stoffe ende verwe zijn; mede dat dezelve breet zullen moeten wesen negen Brabantsche taeljens ende nyet corter als negentien ellen off langer als 21 ellen, stellende Uwer E. tot de judicature van dien zodanich een off twee personen, goede kennisse van ’t voors. werck hebbende, als U E. goet ende oorbaer vinden zullen, met authorisatie om aen de stucken, die zy oordelen zullen als vooren wel gewrocht te wesen, zeecker loden zegel te slaen, daerop 't wapen van Leyden aen d'een zyde ende de lengte van de stucken aen d'ander zyde staende es, volgende de ordre, die binnen de stadt Haerlem, daer 't legatuerwercken de principaelste neringe es, dien aengaende gehouden werdt; mede dat 't voors. zegel aen geene andere stucken van 't legatuer en zal mogen werden geslagen, dan die binnen dezer stede behoorlicken gewrocht zullen zijn, ende dit alles op zeeckere groten penen, by U E. te stellen tot laste van degeene, die bevonden zullen werden contrarie te doen, daervan U E. publicatie zal believen te laten doen, opdat nyemant daervan ignorantie en heeft te pretenderen. Dit doende etc."
(Los stuk in Portef. Oudere stukken omtrent laken- en saainering.)


Nr.306: 4 December 1592
Op 4 December 1592 kondigt het gerecht af dat de Leproosweide is bestemt voor het oprichten van ramen voor de baaidraperie. Daaropvolgend bepaalt het gerecht op 17 December 1592 (Gerechtsdagboek B, fol 265v) nog het volgende:
Dat de bayrarnen, lang zijnde 60 ellen, te weten 11 roeden 2 voeten 7 duymen, van der aerden hooch zullen wesen 6 voeten ende wijt van den anderen sullen staen 21 voeten ende den leproosmeesteren voor 't gebruyc van 't lant betalen zullen op elcken raem dertich stuvers jaerlicx. Dat de rolramen, lang als vooren, hooch zullen wesen van der aerden aff te meten zeven voeten, wijt van den anderen zullen staen 29 voeten vijff duymen ende den leproosmeesteren voor ' t gebruyc als voren op elcken raem jaerlicx zullen geven twee gulden. Ende dat de douc- off laeckcnramen, lang 66 ellen, te weten 12 roeden 4 voeten 7 duymen, van der aerden hooch zullen moegen zijn 6 voeten 8 duymen ende van den anderen zullen staen 28 voeten ende den leproosmeesteren voor 't gebruyc als vooren van elcken raem jaerlicx zullen geven twee guldens, . . . ende in 't vorder, dat de angeteyckende persoonen ten overstaen van Pieter Pieter Jorijsz. van Cortevelt ende van Foy van Brouchoven, schepenemeesteren, onderlinge om de plaetsen zullen loten.
Volgende dewelcke de voors. ramen zijn toegeloot den personen ende in vougen naevolgende, gaende uyten Zuyden noorwerts.
….
De 6e streec. Gillis van Rousse den 19en bayraem, Jacob Verhage den 20en bayraem, Joost Godschalc den 21en bayraam


Nr. 342: 5 Maart 1610
Het gerecht bepaalt, daar de rollen mette groete menichte wit buyten deser stede gevoert werden ende aldaer met quade verwe geveruet, tot groot nadeel der nering, dat voortaan alle rollen, die binnen Leiden zijn vervaardigd, aldaar ook moeten worden geverfd en ter looihal gebracht, zonder dat men deze ongeverfd zal mogen uitvoeren, op verbeurte van de rollen en arbitrale correctie, tenzij hoofdman, gouverneurs en mannen hiertoe vergunning verleenen.
Noot: Aanteekening in handschrift in een dubbel exemplaar van no. 113 van den Catalogus van de bibliotheek over Leiden e.O. (Zie ook no. 336 in het boek van Posthumus).
Hiertegen hebben zich de gemeene kooplieden en drapiers van rollen bij rekest gewend, “alsoo 'tselve soude strecken tot grondelicke verderve van deselve neeringe ….., mitsgaders van degene, die daeraen in grooten getale te werck comen, ten regarde dat deselve rollen in grooten menichtce buyten dezer stede geschict ende verhandelt ende by den copers elck daer hen best gevalt gedaen verwen werden, mits by verscheydene andere verwe dan Leytsche begeert (wert) ende veel van de voors. rollen mede allomme wit ende ongverwet gebruyct werden; ende soo mitsdien de supplianten heure rollen niet mede aen degene, die zulcx begeeren, wit souden mogen schicken ende uytseynden, gelijck sy tot noch toe gedaen hebben ende allomme elders eenpaerlick gedaen wert, dat sy deselve heure beste calanten zeeckerlick sullen verliesen; sonderlinge oock omdat gelycke rollen mede in verscheyden andere provincien ende steden hieromtrent in groote menichte gereet ende soowel wit als geverut ten gelieven ende welgevalle van de copers allomme geschiet ende gesonden werden, als namentlick tot Amsterdam, Utrecht, Campen ende van gelycken oock in verscheyden plaetsen van Brabant ende Vlaendcren, ende dat alles merkelick beter coop ende tot minderen pryse als hier, deurdien de wolle in alle deselve plaetsen beter ende tot minder pryse is te becomen ende den arbeyt ende de lijffteringe oock beter coop is, sulcx dat blyvende de voors. keure de voorgemelte neringe van rollen hier t'enemael te niete gaen ende in d'voors. andere plaetsen loopen ende aenwassen soude" enz. Verzoeken derhalve de rollen, binnen Leiden geverfd, met “Leytsche verwe", en de andere met "Buyten verwe" te stempelen, (W. g.) ,,By my Lieven van der Eeckc by my Pauwels van der Haege uut last, by laetste Joos van der Bulcke, by laeste Jan Oosterhout, by laetste Daniel Moyaerts, by laeste Lauwerens Berten, by my Gillis vaen den Ecchoute, by my Geleyn de Vlaminck, by mijn Pieter Priem, by mijn Jacob Royaert, by my Huberecht de Huysscher, by my Adriaen van Wademont, by last Remeus van der Ende, Antheunis Gyselinck, by my Pieter Moiaert, by my Remeus van Kersdale, Jan Heurluyt, by my Willem Ente, by my Carel de Hoorne de Jonge, by Mahieu Claessen, Karel Fasseur, by my Thomaes van Roeuveroy, Jan de Block, Gersom Baelde, Jaques Ouzeel, Abraham van Wyngen, Heynrijck Serjans Bertelmeus van Bost, Pieter Heindrix". Het gerecht geeft hierop 18 Maart 1640 eene ongunstige beschikking, onder verwijzing naar de uitzonderingen, die krachtens het slot van de nieuwe keur kunnen verleend worden, (Copie in no. 6113 van den Catalogus van de bibl. over Leiden e.O.; vgl. hierboven no. 336.)



Het conflict met Kampen
In 1594 heeft de stad Kampen geprobeerd een aantal drapiers weg te kopen uit Leiden. Een van deze drapiers was Jacob Verhaeghen.
Er zijn een aantal stukken die deze affaire beschrijven:
Nr. 314: 13 Oktober 1594, Overeenkomst tusschen gedeputeerden van den raad van Kampen ter eene en Nicolaes Fossaert, drapier van Leiden, en Jooris Jacobss., meester verver, ter andere zijde over het vestigen van een draperie en ververij van lakens aldaar. (vlg ook stuknr. 316 en 318; er is ook een stuk van 11 Februari 1597 (nr. 201 in het boek van Postumus) met het besluit van de vroedschap tot het benoemen van een commissie om het Haarlem te onderhandelen inzake haar pogingen om Leidse drapiers te bewegen zich aldaar te vestigen).
"Anno 1594, den 13en Octobris, sinnen die heeren gedeputeerde raedtsfrunden der stadt Campen, als nemptlick die erentfeste mr. Abel Hilbrants, Wolter van der Hoeve, Gheert Lose ende Reiner Gansneb, genant Tengnegel, uth bevel van den heeren burgermeysteren, scepenen, raedt ende gesworen gemeente derselver stede, mit den E. Niclaes Fossaert, meyster van draperie, veraccordeert ende mit malkanderen tot oprichtinge eener draperie van allerley sorten van wullen laeckenen binnen die voers. stadt Campen overkomen in manieren ende op vorwarden hierna bescreven.

  1. In den iersten sal die voers. Niclaes Fossaert sich mit syne familie tegens Mey in den naestcomenden jaere vijff ende tnegentich binnen dese stadt Campen mitter woene begeven ende nedersetten ende die draperie, als voers., den tijt van thien jaeren naestvolgende behoorlicken exerceren. Des sal dese stadt hem twaelff hondert Carels gulden, yder gulden van twintich stuvers, verstrecken, die eene helfte daer van op naestkomende Mey, als hy mitter woene binnen dese stadt angekomen sal sijn, ende die andere helfte dree maenden daernae, als in Augusto desselven jaers (15)95, welcke penningen by die voers. thien jaren lanck sall moegen anleggen ende gebruycken sonder eenige hantgelden daervan toe betalen, maer nae verloop der voers. thien jaeren sal hy, syne huysfrouwe ende hoer beyder erffgenamen, geholden wesen soedane verschotene twaelffhondert Carels gulden wederom an dese stadt Campen onverweygerlick uth toe richten ende toe betalen.
  2. Ende die voers. Fossaert sal voorts in syne ankompst alhier ende dienvolgende die vrye burgerschap gelijck een ander burger genyeten ende daerbeneffens bevryet blyven van belegginge der soldaten, van schattinge ende van leninge, mits dat by sijn wachte, gelijck een burger, selffs sal holden ofte durch een ander waernemen laten.
  3. Oick sall hy voer sich selffs een wooninge koopen ofte huyren, daervoer hem die stadt alle jaere toeleggen wert nae dat de huysen binnen die stadt alsnu gemeenlick ter huyre doen. Doch soeveele belanget die wooningen voer sijn arbeytsvolck, soe hy tot syner ankompst medebrengen sall, tot thien offte twintich familien toe, sal die stadt die versieonge doen, dat sie die ierste vyer jaeren wooningen sullen hebben sonder eenige huyre daervan toe betalen, rnaer daernae voer eenen redelicken penninck huyren moeten. Ende voer den bereyder sal men een wooninge, eetwes beqnamer wesende, uthversyen voer gelycken tijt ende maniere.
  4. Item die E. raedt sal den voers. meyster etlicke weeskynderen presentieren laten, uth denwelcken hy sal moegen kiesen totten getalle van ses kynderen, knechtkens ende maeghtskens, den hy alles, dat tot die draperie hoort, sal leeren ende toe wercke stellen geduyrende den tijt van vijff jaeren, gevende elck van hoer des jaers vyer ellen lakens tot cledinge.
  5. Item die stadt sal tegens Mey naestcomende doen stellen een vullmoele ende voirierst twee raemen, yder van 65 oft 66 ellen. Die laeckenen sullen alhier opgemaeckt ende opgedroecht worden in manieren als die Leydensche laeckenen.
  6. Item den drapenier sal vrystaen zijn guet in sijn huys te moegen bereyden.
  7. Item dese stadt sal van alles soeveele profyten trecken als die van Leyden trecken.
  8. Wyders is bevorwardt, indien die graefschap van Flanderen gereduceert worde ende die voers. Fossaert alsdan begeerde sich wederom in sijn vaderlandt mitter woone toe begeven, soe sal hy nyet langer dan die ierste vijff jaeren lanck alhier to blyven geholden wesen, mits wederom an dese stadt erleggende die penningen, soe hy ontfangen sal hebben.
  9. Weert oick sake, dat hy verstorve ende sijn weduwe in de neringe nyet en bleve sitten, soe sullen in gelycke die ontfangene penningen voorts wederomme an dese stadt utghekiert worden.
  10. Voorts hebben die voers. heeren gedeputeerde uth bevel als boven mit den E. Joeris Jacobs. als meyster van de verwerie alsoe veraccordeert, dat by sich ingelijcx mit sijn familie tegens Mey naestcomende mitter verwerie alhier begeven ende nedersetten sall, genyetende mede die vrye burgerschap ende die vrydom van soldaten, schattinge ende leninge, gelijck die voers. Niclaes Fossaert, ende dat voer den tijt van vijff jaeren naestcomende, mits dat dese stadt binnen dieselve vijff jaeren ghiene andere verwers sal admitteren.
  11. Ende die E. raedt sal den voers. Jooris Jacobss., soe wanneer hy sich alhier mitter woone ende mitter verwerye nedergesettet sal hebben, ontrichten dreehondert Carels gulden, den gulden tot twintich stuvers, voer sijn opbreecken ende toe vollenste syner onkosten.
  12. ltem die verwer sall in 't stalen deser stadts lakenen sich regulieren naer 't stalen der stadt Haerlem, soewel in die heele als in de anderhalve ende dubbelde staelen.
  13. Ende alsoe die E. raedt voers. hiertho bevorens eenige woorden gehadt hefft mit eenen Johan Henrickss., verwer, indien dan dieselve Johan Henrickss. quaeme sich alhier neder te setten ende te verwen, soe sal die voerben. Joeres Jacobs. an desen accorde nyet geholden wesen. Edoch soeverre bevonden worde, dat Johan Henrickss. voers. den drapeniers alhier mit het verwen soe van de wulle als van de laeckenen nyet bequamelick en konde gerieven, soe hefft Joeris Jacobss. voers. belooft, dat hy, van den E. raedt deser stadt angesocht sijnde, die verwerie alhier sal stellen ende laten bedienen durch hemselven ofte durch ymants anders van den synen, alsoe dat die drapeniers sich mit redenen nyet en sullen hebben toe beclagen, mits dat men den voers. Johan Henrickss. alsdan sall verloeven.
  14. Des toe oerkonde hefft die secretaris, hieronder benoempt, ten bevele der voors. heren gedeputeerden ende ingclijcks die voerben. Niclaes Fossaert ende Joeris Jacobss. dit ondertekent. Actum binnen Campen op dach ende datum als boven.

Ten bevele als voer verhaelt: (w. g.) Rei. Jacobi, secretaris Campensis. lck Joorijs Jacobs.; Claeys † Fossaert bekenne als boven.

Soortgelijke overeenkomsten ging Kampen ook aan een vijftal andere drapiers, o.a. met Anthoine Ie Queux en Peter Pawelaer op 10 Maart 1595. (Gildeboek enz. fol 36v.) Op 19 April 1596 verklaart Jacob Verhaeghen, dat hij in de plaats is getreden van Peter Pawelaer  (Gildeboek enz. fol 36v).


Nr 316: 30 December 1594
Anno 1594, den 30en Decembris, sinnen die heeren burgermeesteren, schepenen ende raeth der stadt Campen met Roelandt de Hane, Jacob Vonester, Michiel de Beuff, Lion de Nobel, Matheus Bellechiere tot oprichtinge der draperie valt allerley sorten van wullen lakenen binnen die voers. stadt Campen veraccordeert ende overkoemen, in manieren ende op vorwerden hiernae beschreven.

  1. In den eersten sullen sie sich met heure familien tegens May in den naestkomenden jaere vijff ende tnegentich binnen dese stadt mitter wone begeven ende nedersetten ende die draperie als voors. ende als meesteren derselver den tijt van thien jaeren naestvolgende behoorlycken excerceeren. Des sal de stadt een yder van hoer hondert daelers, die daeler van dertich stuvers, verstrecken, die eene helffte daervan op naestkomende May, als zy metter woene binnen dese stadt angekomen sullen zijn, ende die andere helffte dry maenden daernae, als in Angusto desselven jaers (15)95, welcke penningen sy die voers. thien jaeren lanck zullen moegen anleggen ende gebruyken sonder eenighe handtgelden daervan tho betaellen, maer nae verloop der voers. thien jaeren sullen sy, hoere huysfrouwen ende hoeren erffgenamen ende yder van hoer geholden wesen soedanighe verschotene hondert daelers wederom an dese stadt Campen onverweygerlijck uyth tho richten ende te betaellen.
  2. Ende die voers. persoonen sullen voorts in hoere ankompst alhier ende dienvolgende die vrye burgerschap gelijck een ander borger genyeten ende daerbeneffens bevryet blyven van belegginghe der soldaten, van schattinghe ende van leeninghe, mits dat sie hoer wachte, gelijck een burger, selffs sullen holden oft durch een ander waernemen laten.
  3. Oick sullen sie een yder van hoer geduerende dese thien jaeren jaerlix van der stadt tot huyshuyre genyeten vier ponden groote Vlaems.
  4. Die lakenen sullen alhier opgemaeckt ende opgedroocht wordden in manieren als die Leydensche lakenen.
  5. Item den drapenier sal vrystaen sijn guet in sijn huys te moghen bereyden.
  6. Item dese stadt sall van alles soeveele proffyten trecken, als die van Leyden trecken.
  7. Wyders is bevorwerdt, indien die graeffschap van Vlanderen gereduceert worde ende die voors. persoonen alsdan begeerden sich wederomme in hoer vaderlandt mitter woone toe begeven, soe sullen sy nyet langher dan die ierste vijff jaeren lanck alhier tho blyven geholden wesen, mits wederom an dese stadt erleggende die penninghen, soe sy ontfanghen sullen hebben.
  8. Weert oick saecke, dat sy verstorven ende hoere weduwen in die neringhe nyet en bleven sitten, soe sullen ingelijx die ontfangene penninghen voorts wederomme an dese stadt uytgekeert wordden.
  9. Des toe oirkonde heeft die secretaris, hieronder benoempt, ten bevele den voors. heeren burgermeysteren, schepenen ende raeth ende die voernoemde meesteren ingelijckx dit onderteeckent.

Actum binnen Campen op dach ende datum als boven, ten bevele als voer verhaelt. (W.g) Stercke, secretaris Campensis; by my Roelant de Hane; Jacob Vonester's merck mit sijn eygen handt getekent; Michiel de Beuffs merck met sijn eygen hant getekent; by my Lyoen de Nobel; Matheus Bellechieres merck rnit sijn eygen hant getekent.
Register verzamelde stukken I, bl 663-664, gemeentearchief Kampen.

Nadat de contracten met de verschillende drapiers gesloten waren en de gezworen gemeente op 2 Januari 1595 verklaard had goed te keuren hetgeen de raad aangaande de draperie verricht had, "mits dat men tot die penninghen raedt vonde buyten belastinge der gemeener burgerie", wordt de organisatie der draperie ter hand genomen. De volgende besluiten zijn genomen:

  1. Verklaring van burgem., schepenen en raad, dat de knape van de loye, de mr. voller en de bereider het vrije burgerschap zullen krijgen en de eerste 4 jaar vrije woning; (4 Januari 1595, Gildeboek van het Drapeniersgilde 1594-1690, blz. 35).
  2. "Anno 1595, den 26en May, hebben Michiel Hermanss., Anthoine le Coeur, Henrick van der Moelen, Michiel de Bueff, Jan Trioel ende Peter Wager by hoeren gedaenen eedt gelooft ende gesekert, loven ende sekeren vermits desen, dat sy by provisie die loyerie  sullen achtervolgen gelijck binnen Leyden op den laeckenen gedaen wort. Actum coram Johan Drenthe, Wulff Henrickss." (Gildeboek van het Drapeniersgilde 1594-1690., blz. 35).
  3. Benoeming van hoochloyers en gouverneurs van de neringhe;  (Gildeboek van het Drapeniersgilde 1594-1690, 26 Mei 1595, blz. 86).
  4. Benoeming van officieren van de draperie: gouverneurs, weerdeins uth de burgerie, rawe parsseners; 1596. (Gildeboek van het Drapeniersgilde 1594-1690, blz. 51).
  5. Uitvaardiging van eene ordonnantie op de draperie (3 artt.), (1 Februari 1597, Gildeboek van het Drapeniersgilde 1594-1690 blz. 54).


De volgende uitgaven, door Kampen zijn voor de nieuwe draperie gedaan:

An den drapeniers na luydt hoer accorden ende daerop gegevene recepissen uuytgerichtet als volcht: Nicolaes Fossaert 1200 Car. g., Guilliaem Rebaut 1200, Peter Berten 600, Michiel Herman 600, Pieter Pauwlier 150, Michiel de Beuff 150, Anthoine le Queus 150, Jacob Vonnester 150, Jacob Sanders 100, Peter de Quequere 15, Pasquir van den Bueke 15, den kaerdensetter 6, den voetvolder 6, den tweeden volder 3 Car.g. 4345 Car. g
Uuyt bevel des E. raedts geloont 2 mans, die nae 't landt van Luyck reyscn solden om noch meer drapenier herwerts te brengen 12 Car. g.
Item betaelt vier schuytluyden, die den drapeniers van Leyden hier brachten 60 Car. g.
Item betaelt die schipvracht van Fossaert 31 Car. g.
Item alsoe Joachim van Mulhem alhier ontboden was om etlicke yseren tot segelinghe der lakenen toe snyden, is hem daervoer vereeringhe gedaen van 4 Car. g.
Voor 2 ypen holten, tot die vullemoelen gebruyckt, betaelt 17 Car. g. 16 s
Voor kamholt ende staven betaelt 14 Car. g. 8 s
Gerrit Speltken betaclt voor een stucke esschenholts an de vulmoele 3 Car. g."
Symon Janss., wylmaker, betaelt voor 33 speken an de vulmoele 5 Car. g. 19 st.
Item betaelt voor bier, dat den drapeniers in hoer ierste ankompst alhier in Brigittenclooster gesonden is 6 Car. g. 16 st.

Register Resolutien 1587-1612.

Blijkens het onderstaande hebben de drapiers zich niet aan hun contracten gehouden:
"Alsoe die E. raedt deser stadt Campen bevindt, dat die drapiers, soe jaerlix etlicke penninge van dese stadt toe vollenste hoerer huyshuyre genyeten, het accordt mit hoer gemaeckt, nyet nae en komen, onangesyen dat sie desfals tot meermaelen wel ernstlick ermaent sinnen, dan dat hoer E. gheen beterschap en spoeren, soe is 't, dat haer E. denselven drapiers die huyshuyren gantzlick ontseggen, alsoe dat sie na desen dach ghene huyshuyren van dese stadt meer sull en hebben toe genyeten, mit wydere ernstlicke ermaninge sich nae hoer accordt beter te quyten offte dat die E raedt gedenckt die penningen, haer verstreckt, in dit anstaende jaer van hoer voll ende all wederomme te hebben, diewelcke hoer nu daetlick worden opgesecht, soeveer sie in gebreecke blyven. Actum 28 May, ao 1601."
"Ende op denselven dach hebben hoer E. ditselve voergeholden desen naebeschreven drapiers: nemptlick Claes Fossaert, Jacob Sanders, Jacob Vonnester, Michel de Beuff ende Jacob Verhaeghen" (Gildeboek van het Drapeniersgilde 1594-1690 blz. 119).
"(1 Juni 1606) is mede geresolveert ende guedtgevonden, dat men dese naebeschreven persoenen alsulcke penningen, als sie respectivelick hierbevoerens tot vorderinge der neeringe van de stadt ontfangen, opseggen sall om deselve daetlick wederom te entrichten: Peter Berthen 600 g, Jacob Vonnester 150 g, Michiel de Bueff 150 g., Jacob Sanders 50 g." (Gildeboek van het Drapeniersgilde 1594-1690 blz. 152).


Nr. 318: 27 Januari 1595
Verklaringen van Leidsche drapiers omtrent de pogingen, door die van Kampen aangewend om hen te bewegen zich binnen Kampen te vestigen.
Achtervolgende de commissie van Pieter Adriaensz. van der Werff, burgermeester, Claes Ghijsbrechtsz. van Dorp ende Foy van Brouchoven, schepenmeesteren, by die van de gerechte verleent opten 22en January, anno 1595, hebben syluyden voor hemluyden ontboden de naevolgende persoonen, dewelcke ende elck van hen verclaert hebben 't gunt hier volcht.

1. Michiel de Beuff, wonende in de Paradijssteech, douckdrapier, out 46 jaren. Verclaert d'oorsaecke te wesen, dat hy mit die van Campen es geaccordeert de duyrte van de huyshuyr alhier ende lijfftochte. Zeyt by niemant daertoe geinduceert te sijn om mit die van Campen te handelen.
Seyt daer gereyst te wesen mit Mahieu Belchier, Jacob Verest ende tot Amsterdam gevonden te hebben Niclaes Fossaert, noch de persoon, getrout hebbende Bollaerts wedue, ende Henrick Bommare, mitte welcke hy nae Campen gereyst es geweest.
Zeyt tot Campen gecomen sijnde, aldaer gevonden te hebben Michiel Harman, Guiljame Rebout, Willem van der Linden, Gillis Bocholjoen, Franchois Enten, Pieter Berte ende wel verstaen te hebben, dat deselve persoonen mit die van Campen alsdoen niet en waren verdraegen. Hem vermaent sijnde, waeromme by de handelinge mit die van Campen heeft aengegaen ende off hy niet wel en weet, dat hy dese stadt vereedplicht es, zeyde daerop, dat hy meent dese stadt voldaen te hebben van den tijt, die hy belooft heeft alhier te woonen.
Seyt voorts alhier wedergecomen sijnde, niemant anders geinduceert te hebben om mede tot Campen te gaen,
Seyt wel gehoort te hebben, dat Guiljame Rebant, Niclaes Fossaert ende Pieter Bert tot Campen elcx een huys gecoft hebben.
Seyt, dat Nyclaes Fossaert al voor date van sijn, getuges, compste tot Campen 't huys aldaer gecoft heeft, mer dat Guiljame Rebant ende Pieter Bert beurluyder huys zedert zijn vertreck gecoft hebben.
Seyt voorts van meninge te sijn Meidaege toecomende tot Campen te gaen woonen volgende 't contract, met hem gemaeckt.
Hem gevraecbt sijnde, wie beleyder van de saecke heurluyder vertreck van hier es geweest, antwoorde, dat al hoewel geseyt werde, dat die van Campen wel nering begeerden ende dattet aldaer bequam was, zonder daertoe alsvooren beweecht te sijn.
Seyt al voor zijn vertreck geweten te hebben, dat de persoonen, by hem tot Amsterdam ende tot Campen gevonden, aldaer waren ende dat hy de ander aldaer soude vinden. Seyt met niemant verbont gemaect te hebben sedert sijn wedercompste van daer.
Verclarende voorts generalicken van de zaecken niet te weten by sijn burgereedt.

2. Lyon de Nobele, deecken-, rol- ende baeydrapier, wonende in Marendorp over Mathijs Jansz., out omtrent 29 jaren. Seyt by hantastinge, hem by Niclaes Fossaert gedaen, aengenomen te hebben tot Campen te trecken mitter woon.
Seyt, dat deselve Fossaert hem aenseyde, dat hy volgende 't contract, mit die van Campen gemaect, vermocht tot hem te nemen twe off drie persoonen ende dat die van Campen deselve elck duysent guldens zouden verstrecken ende dat hem zoeveel wel meer waert soude sijn, indien hy mede ging.
Seyt voorts denselven Nyclaes Fossaert wel voor 't vertreck van hier geseyt te hebben, off 't gunt hy als vooren hem aengeseyt hadde zulcx warachtich was ende dat dezelve Fossaert hem alsdoen noch seyde, dat het zulcx bevonden zoude werden, als hy belooft hadde.
Seyt voorts, dat hy, getuige, tot Campen sijnde, van denzelven Fossaert verstaen te hebben, gaende denselven wandelende over de camer, dat hy mit sijn ander geselschap gegeten hadde, dat denselven seyde: "is 't niet een groote saecke, dat alhier tot Campen gepresenteert wert? ende ter contrarie moet men tot Leyden van een plaetse om een raem te stellen gelt geven, ende waer sult ghyluyden sulcke presentacie van eenige steden vinden?" ende in somma naer syne, getuyges, beduncken es deselve Nyclaes Fossaert beleyder van alle de zaecke ende heeft hy, getuyge, oock mede gesien, dat denzelven by de magistraet seer gecarasseert wert.
Seyt voorts staende op 't stadthuys gesien te hebben, dat den burgermeester Tengnagel uut de raetcamer quam by Fossaert ende Guiljame Rebaut ende dat de voors. Guiljame daernae by hem, getuyge, ende sijn ander geselschap quam, hemluyden aendienende off syluyden alsnu niet en begeerden eedt te doen, daerop by, getuge, ende sijn ander geselschap antwoorden, dat sy alsnoch geen eedt en wilden doen. Waenrnaer deselve Rebaut tegens hemluyden zeyde: "wy zullen nu eedt doen, want off wy die nu off te Mey doen, 't es alles eens".
Seyt voorts wel te weten, dat de voors. Fossaert aldaer al voor sijn, getuges, compste een huys gecoft hadde ende dat Guiljame ende Pieter Bert alsdoen aldaer elck een huys en coften.
Verclaert voorts van geen onderteyckenen te weten, die alhier binnen dese stede naer zyne compste van daer gedaen sonde sijn.
Seyt van hier gereyst te sijn naer Amsterdam mit Fossaert, Henrick Bonmaer, Michiel Harman ende aldaer sijnde ende nae de slede gaende om nae Campen te reysen mit den drost ende een burgermeester van Campen, es hem tegemoet gecomen Michiel de Beuff, Mahieu Belchier ende Jacob van Este, die mede gereyst sijn naer Campen.
Seyt mede van meeninge te sijn naer Campen niet te gaen.

3. Mahieu Belchier, volder, out omtrent 64 jaren, gevraecht sijnde mit wien hy eerst gesproken heeft gehadt om tot Campen te reysen, seyde, dat by verstaen hebbende, dat Nyclaes Fossaert naer Campen soude reysen, denselven eerst aengesproocken te hebben om 't gebruyck van de molen aldaer te crygen, mer dat hem deselve Fossaert deselve molen niet toe en seyde.
Seyt voorts, tot Amsterdam sijnde, van meeninge geweest te sijn weder harwaerts te comen, mer dat by deur inductie van Michiel de Beuff ende Jacob van Este mede nae Campen gereyst es geweest.
Seyt van geen onderteyckeninge anders te weten dan hy ende de ander tot Campen gedaen heeft.
Seyt tot Campen gevonden te hebben Guiljarne Rebaut.
Seyt voorts tot Campen sijnde wel voorgehouden te sijn om eedt te doen, dan dat by ende sijn geselschap deselve niet en hebben begeren te doen.
Seyt voorts wel te weten ende verstaen te hebben, dat Nyclaes Fossaert al voor sijn compste aldaer tot Campen een huys gecoft hadde ende dat Guiljame Rebant ende Pieter Bert aldaer elcx een huys cochten off daermede besich waren.
Seyt mede niet van meeninge te sijn te Campen te trecken mitter woon, deurdien sijn huysvrou daerinne swaricheyt maeckt.
Seyt mede van die van Campen ontfangen te hebben een pont Vlaems voor sijn reysgelt, gelijck andere mede ontfangen hebben.
Seyt voorts niet meer van de zaecke te weten.

4. Roelant de Haene, out omtrent 31 jaren, wonende upto Hoygraft in de huysinge van Cors Govertsz. van der Aer, wesende een roldrapier, gevraecht sijnde deur wiens by beweecht es geweest tot Campen te reysen, seyde deur niemant daertoe geinduceert te sijn, mer verstaen hebbende, dat Pieter Bart, zijn swaeger, daer was ende dat hy binnen deser stede wel hoorde mompelen, dat binnen Campen eenige neringe soude geplant werden, is hy mit eenen Jacob Sette van hier gereyst tot binnen Campen by sijn voors. swaeger, thuys leggende aldaer in de herberge van den Witten Arent.
Seyt, dat sijn naem buyten sijn weten aen de magistraet overgegeven es geweest.
Seyt, aldaer up 't raethuys gegaen te sijn mit Mahieu Belchier, Leon de Nobel, Michiel de Beuff ende Jacob van Este ende dat hemluyden by de magistraet voorgehouden werde off sy niet welgesint en waren om de neringe aldaer te helpen opbouwen, die Nyclaes Fossaert aldaer soude invoeren, daerop by hemluyden ter antwoort gegeven es, dat sy sulcx wel wilden doen, mits hebbende gelycke beloninge als Nyclaes Fossaert ende Pieter Berte, waerop by den magistraet geseyt werde, dat het te veel was, mer presenteerde henluyden 100 gulden eerst ende eyntelick deur tusschenspreecken van Nyclaes Fossaert ende Guiljaeme veraccordeert als inhout 't contract, daervan sijnde, welck contract sullicx gemaeckt zijnde, werde hen, getuyge, voorgehouden, dat hy ende syne voors. geselschap eedt souden doen, gelijck hy oock by Guiljame mede daertoe geinduceert werde, mer was hy, getuyge, ende syne geselschap niet willich om denselven eedt te doen.
Seyt voorts, dat sijn huysvrou niet van meeninge es derwaerts mitter woon te gaen, gelijck hy, getuge, mede in dien gevalle niet van meeninge en es.
Seyt voorts, dat hy noyt van yemant mit eenich dreygement es aengegaen, mer dat up gister by hem gecomen es Guiljame Rebout, hem vraegende off by, getuge, van meeninge was te Campen te comen off niet ende dat hy daerop ter antwoort gaff, dat by dier saecke noch onseecker was.
Seyt voorts niet te weten, dat yemant anders naer Campen gaet dan die contract gemaect hebben, mer dat hy wel heeft verstaen ende de faem gaet, dat Nyclaes Fossaert wel meer volcx gaern aldaer hadde.

5. Jacob van Este, out omtrent 50 jaren, wonende in de Hogelantsche Kercstege, deekendrapier, gevraecht sijnde deur wiens by beweecht es geweest tot Campen te trecken, seyt, eerst verstaen hebbende uut monde van Jan Lespiere, verwer alhier binnen deser stede, dat Nyclaes Fossaert derwaerts gaen soude, dat hy uut hemselven by de voors. Fossaert es gegaen, hem vraegende off het sulcx was ende ingevalle jae, dat hy om de duyrte van de huyshuyr ende cost mede wel willich was ende dat Niclaes Fossaert hem alsdoen seyde, dat hy eerstdaechs verwachte de burgermeester van Campen binnen deser stede ende die alhier comende, zoude hy, Fossaert, hem, getuge, alsdan wel weder aenspreecken, gelijck hy naderhant gedaen heeft, ende deur zyne, Fossaerts, bybrenginge by den burgermeester es by, getuge, by denselven burgermeester gegaen in 't Schilt van Vranckrijck upten Nieuwen Rijn binnen deser stede ende es eyntelick by Nyclaes Fossaert ende den burgermeester goet gevonden, dat hy, getuge, eerst tot Campen eens, soude reysen om de gelegentheyt te syen. Ende dat deselve burgermeester daernae reysde nae den Hage, ende van den Haege wederomrne comende ende verstaende, dat de burgermeester naer Amsterdam gereyst was, es hy, getuyge, mit Mahieu Belchier ende Michiel de Bueff gevolcht over Haerlem op Amsterdam ende aldaer comende, heeft hy aldaer gevonden de voors. Niclaes Fossaert mit sijn huysvrou, Michiel Harmen, Henrick Bommare ende Lyoen de Nobel, mitte welck by mitte slede naer Campen gereyst es geweest. Seyt voorts, dat de voors. Fossaert hem gebracht heeft ter herberge binnen Campen in den Witten Arent, overleverende aen de magistraet zijn, getuyges, naem beneffens andere. Seyt voorts beneffens de andere de magistraet geëyscht te hebben 600 gl., mer dat hem ende de andere gebodeu werde 100 gl., doch eyntelick es de saecke deur tusschenspreecken van Nyclaes Fossaert ende Guiljame Rebaut zoe verre gebracht, dat syluyden 't contract hebben aengegaen, vougende de voors. Guiljame ende Fossaert daerby de 150 gl., hunluyden belooft, sulcx geschiede deur heurluyden, ende dat syluyden aen 't contract, by heurluyden mit de magistraet gemaeckt, elcx hondert guldens souden moeten missen. Seyt mede, als 't contract in vougen voors. aengegaen was, dat heurluyden voorgehouden werde eedt te doen, die hy, getuge, ende sijn geselschap weygerden, mer seyt wel verstaen te hebben, dat Guiljame ende Fossaert seyden: "wy sullen nu eed doen, eer wy vertrecken, want 't es all eens".
Seyt mede wel te weten, dat Niclaes Fossaert, Guiljame Rebaut ende Pieter Berte binnen Campen elcx een huys gecoft te hebben.
Seyt mede noch by den magistraet noch by Rebaut ende Fossaert niet versocht te wesen om eenige andere te bewegen om tot Campen te gaen.
Seyt mede genoten te hebben zes gulden tot vervallinge van syne reyscosten.

Aldus gedaen op 't raethuys der stadt Leyden ende t'eenen oorconden desen geteyckent opten 27en January, anno 1595.
Pieter Adriaensz., Claes Ghijsbrechtsz. van Dorp, Brouchoven

Stuk van 4 fol. (Portef. Lakenhal Ill.) - In dorso: "Informatie, genomen nopende de zaecke van 't vertrecken van eenige laeckendrapiers naer Campen".

Dit stuk is opgemaakt naar aanleiding van een verzoek van Nicolaes Fossaert:
Alzo tot kennisse van burgermeesteren dezer stede gecomen es, dat Niclaes Fossaert mit de stede van Campen soude zijn verdragen ende gecontracteert om aldaer over te brengen, planten ende queecken eenige draperyeneeringe, die binnen dezer stede wert geouffent, ende dat oock by toedoen van dezelve verscheyden poorteren ende innewoonderen alhyer hen tot gelycke contracten ende verbonden souden hebben laeten bewegen, een saecke dezer stede ten hoochsten hinderlic ende schadelic, ende het zulcx zy, dat dien nietjegenstaende de voors. Fossaert op gisteren voor burgermeesteren verschcnen es omme een tollebrieff te hebben ende zulcx op zijn poorterrecht de vrydom deser stede te genieten, mits welc burgermeesteren, hem 't geen zy als vooren verstaen hebben, aengeseyt, oock vermaentl ende belast hadden te openen 't gunt dienaengaende mocht zijn, op welc de voorn. Fossaert ter antwoorde gegeven ende bekent hadde, dat hy mit die van Campen wel geaccordcert, mer alsnoch niet vereedtplicht en was; dat tselve accordt onder andere medebracht, dat hy mit 't burgerrecht aldaer soude werden vereert, zo ras ende induien hy daer mitter woon quaem, achtende dat men hem dien nietjegenstaende den tollebrieff niet en behoorden te weygeren ten opsicht 't recht van poorterye de personen volchde tot binnen tsjaers naer haer vertrecken, ende hoewel 't verstant van burgermeesteren was, dat mit een ander stadt in vougen voors. te handelen, zo lange men mit den burgereedt aen dezer stede verplicht waer, qualick excusabel es van meynedicheyt, ten opsicht den burgereedt medebrengt nyet alleen stadts gerechticheydt te houden ende stercken, maer ooc burgermeesteren te verwittigen, vernemende by yemande mit woorden off mit wercken yet gedaen,
geattenteert of beraetslaecht te werden, 't welc tot naerdeel dezer stede soude mogen strecken, ende dat, hoewel het in eens yegelijcx vryheyt staet ten gelieven te mogen vertrecken, 't welc zy tot noch toe niemant en hadden verhindert, dezelve vryheyt hem niet en strecte tot 't maecken van zodanige contracten, zo lange men aen de stadt mit eede verbonden es, achtende, dat die zukx yet voorhadde, zijn poorterye eerst behoorde te comen weerseggen omme, van den bant ende plicht ontslagen zijnde, daernaer te mogen doen gelijck hy te raede vondt; gesamentlicken hoewel 't verstant van burgermeesteren was, dat die yet verneemt tot naedeel van de stadt hem geensins mit de rechten off vryheyden van dien en behoorde te behelpen, soe hadden zy nochtans die saecke in naerder advis ende bedencken gehouden omme dezelve mit 't collegie van schepenen aff te bespreecken ende daerinne mit gemeenen advyse te doen als naer behoren.
So es 't, dat de voors. saecken op huyden in vergaderinge van die van de gerechte op 't raedthuys geopent zijnde, naer onderlinge t' samenspraecke ende beradinge eyntelicken besloten es den voorn. Fossaert geen tollebrieff te verlenen, mer dezelve hem te weigeren", en besluiten verder aan genoemde commissie een onderzoek in deze aangelegenheid op te dragen.
Portef. Lakenhal III, 22 Januari 1595
 


Andere verhalen