Hij is getrouwd met Trijntje Jacobs Graaf.
Zij zijn op 31 december 1756 te Texel in ondertrouw gegaan.Bron 1
Zij zijn getrouwd in het jaar 1757 te Texel, hij was toen 24 jaar oud.Kind(eren):
Hij woonde op Harkebuurt.
---
Notaris Abraham Wentel 1771-1811
917: 14-10-1793 verkl Jan Wilkes (59) woonende aan de Waal, en Kooiman van de Zuider Vogelkooij, in de Polder de Waal
Ter requisitie van Cornelis Theodorus Elout, Bailliuw van t Eierland, Schout en Dijkgraaf van Texel RO-
Dat hij op Sondag den 15-9-1793 in opgemelde Vogelkooij zijnde, des namiddags om 2 uuren, in het Kooij Huisje, of Hut, beezig zijnde, desselfs middagmaal te houden, eensklaps een dommelend gedruis, even als van de donder hoorde, waar op hij aanstonds buiten liep, en tot zijne verbaazing gewaar wird
Dat alle de Vogelen uit de kom of Plas der Kooij, op de wieken waaren, en te gelijk in de Lugt steigerde, om de Kooij te ontvlugten
Dat hij hier over ten uitterste verwonderd, daadelijk 2 Honden ontmoeten, en oogenblikkelijk daar op, noch 2 a 3 Honden gewaar wierd, die al te saamen in de Voogelkooij waaren, en rondsom al zoekende met veel drift, de geheele Kooij doorliepen
Dat hij hier uit aanstonds opmaakende, dat er Jaagers, of Volk bij, of omtrent de Kooij moesten zijn, aan de noordzijde der Kooij op het daar aan naast geleegen Land, buiten de Kooij ging, en omtrent ter halver weg, van dat Land gekoomen zijnde, de Heer Hendrik van der Merct, Commissaris Extra ordinair van de Admiraliteit te Amsterdam alhier, in t gezigt kreeg, welke aan de westzijde van de Kooij, op een ander Land, langs de kant der sloot liep, die land en Kooij van een scheid, t geen met de toen ter tijd waaiende Zuid Westenwind, boven wind der Kooij was
Dat hij de voornoemde Heer Van der Merct te gemoet ging, en een sloot tusschen beiden hebbende, op deeze wijze aansprak: Dat is de allerrslegtste behandeling mijn Heer, die gij mij aandoet, met de Voogelen uit mijn Kooij te jaagen!
Waar op den heer vd Merct hem ten antwoord gaf: Ik kan, en mag jaagen, waar ik wil.
Dat hij zulks teegenspreekende daar uit meer en meer woorden voortkwamen, die ter weederzijden vrij vuurig aangevoerd wierden
Terwijl hij al gaande weg, zich van den Kooij verwijderde, en langs den Dwars sloot van t land gaande, door de Heer vd Merct, aan de overzijde al scheldende en vloekende gevolgd wierd, tot bij het Hek, t geen tusschen die beide landen in staat, als wanneer de Heer vd Merct, zijne snaphaan teegens dat Hek zette, en over het zelve klimmende, bij hem kwam, en hem op t alleronverwagtste, een zwaare slag, teegens de Linker wang, bij de slaap van t Hoofd gaf, zonder dat hij kan zeggen, of zulks alleen met de geslooten vuist, Tabaksdoos, dan wel met een kruid Hoorn geschied is.
Wijl die salg, zoo spoedig, en geweldig aankwam, dat hij in een genoegsaame bedwelming ter Aarde storte, doch aanstonds weer bij kwam, en den Heer vd Merct, boven op hem bevond, die hem, noch 4 of 5 geweldige vuist slagen in t aangezigt gaf, en toen in drift opstaande uitriep Morgen zal ik weer komen jaagen!
Zonder dat hij zich op eenigen opzicht teegens gemelde Heer vd Merct te weer gesteld, of eenige hoe ook genaamde bedreigingen teegens dezelve geuit heeft.
Verklaarende hij wijders
Dat door dit geval, de toen schuw gemaakte Voogelen, niet zijn weeder gekeerd, maar tot heeden toe zijn Voogelkooij, tot desselfs aanmerkelijke schaaden blijven vermijden.
944: 5-4-1794 proc Jan Wilkes [machtigde] Willem Romans
Specialijk omme tegens H vd Merct als eisscher in regten te ageeren, tot vergoeding van schaaden door dezelve op den 15-9-1793 (in t Jaagen met Honden aan de vogelkooij van JW toe gebragt) en desweegens zodanige actie te institueeren als den geconstitueerde nodig zal oordeelen
954: 2-6-1794 att Jacob Drosthagen, Burg, en Pieter de Vaan, onder Hoogenberg-
Dat zij op Sondag den 15-9-1793, met H vd Merct en desselfs Honden op de lange Jagt zijnde, omtrent op den Middag in de Polder de Waal eenige stukken lands ten z van de Zuider Vogel kooij waaren, wanneer er een Haas rees, welke de loop naar de kooij opnam en door de Honden tot bij of in dezelve vervolgd werd- zonder dat er eenig geschreeuw en geraas, of door de Honden eenig geblaf gemaakt wierd-
Dat de Honden een poos daar na, van t Haas afgeraakt zijnde, bij hunlieden te rug kwamen, waarna zij met elkander naar de Zeedijk afzakten, om het Haas te zoeken, zonder de kooiman gehoord of gezien, veel min eenig gevogelte uit de kooij opgejaagd, of op de wieken gebragt te hebben, waarop zij voor, gedurende en na gemelde Jagt wel hebben opgelet-
Circa 1 uur na gemelde voorval, met H vd M te rug gekeerd, gaande met de lange Honden aan den lijst, zonder eenig geraas te maaken, op een goede distantie ten westen van de kooij langs, wanneer zij iemand aan den Noordkant, uit denzelven zagen komen, die bij herhaaling geweldig riep en schreeuwden-
Dat zij merkende, dat het de kooijman Jan Wilkes was, en met zijn geschreeuw hun bedoelde, naar hem toegingen, en tot op een of twee stukken lands van de Vogelkooij genaderd zijnde, verstonden, dat hij onder anderen riep- Wie ben je? Wie hooren de Honden? En Gij moogt daar niet jagen-
Dat H vd Merct hier op Jan Wilkes bedaard zeide, wie hij was, dat het zijne Jagt waar, en daar meede niemand zogt te benadeelen, en t ook niet gedaan had, of deed, dan op welk bezadigd antwoord Jan Wilkes in vloeken en schelden uitborst, en in zijn houding en gedrag zich als een dronken mensch aanstelden-
Dat H vd Merct de gemelde Wilkes daar op toevoegde Gij zijt dronken, doch op welk gezegde meergemelde kooijman, alle geweldigst in drift opstoof, in zijn handen spuwde, en met dezelve, als naar een Mes zoekende, in de zakken tastende, op H vd Merct aanliep, en denzelven tot lijfs verdeediging noodsaakten, zich met den Jagtzweep te verweeren-
955: 4-6-1794 att Arien Koger, oud Burgemeester, en diens zoon Jan Ariensz Kooger, Waal, nabij de Zuider Vogelkooij woonagtig ter requisitie van H vd Merct-
[Dat bovenstaand waar is]- en wel te weeten, dat door deze Jagt geen vlugt vogelen uit de kooij opgejaagd en verdreeven of den kooijman eenige schaaden toegebragt is-
Dat zij, bij t passeeren der Vogelkooij, den kooiman Jan Wilkes, te meermaalen, een groot gerugt van binnen te hebben hooren maaken, en zelf verscheidene reisen snaphaan schooten doen, waar uit zij dan opmaakten, dat Wilkes dronken moest zijn, om dat zij hem in dien staat bij de kooij wel ontmoet was, zelf zo vreeselijk beschonken zijnde, dat hij over 't land tuimelde
Bron: Irene Maas