Genealogie Gomes » Pieter Klaasz Brouwer (-1857)

Persoonlijke gegevens Pieter Klaasz Brouwer 

• Hij is geboren in het jaar 1772 in Texel.
• Beroep: boer (1813, 1814, 1816, 1819, 1849); landbouwer (1822): veehouder (1851); veefokker (1852).
• Hij is overleden op 5 december 1857 in Everstekoog (Texel, NH), hij was toen 85 jaar oud.

  Bij zijn overlijden is hij 84 jaar; hij is overleden om 05.00u; aangifte overl op 5 dec 1857 door Klaas Brouwer, 43 jaar, boer, zoon van de overledene en Dirk de Boer, 47 jaar, boer, neef van de overledene; beiden wonende op Texel

• Een kind van Klaas Pietersz Brouwer en Jantje Jans Graaf
• Deze gegevens zijn voor het laatst bijgewerkt op 14 februari 2011.

Gezin van Pieter Klaasz Brouwer

(1) Hij is getrouwd met Dieuwertje Kors Bakker.

Zij zijn op 21 februari 1809 te Texel in ondertrouw gegaan.Bron 1

(2) Hij is getrouwd met Hendrikje Sijbrands Dijker.

Zij zijn getrouwd op 30 april 1813 te Texel, hij was toen 41 jaar oud.Bron 2

Kind(eren):

1. Klaas Brouwer  1814-1890 
2. Sijbrand Brouwer  1816-1822
3. Antje Brouwer  1819-1891

Notities over Pieter Klaasz Brouwer

Notaris Abraham Wentel 1771-1811
1163 16-3-1801 att Hendrik Maas, Pieter Brouwer, Cornelis Sluijsman, Gerrit Sluijsman, Pieter Bakker, Hendrik Kee en Hendrik Nielen, de 2 eerste in Everstekoog, en 5 laatste aan de Koog, ter requisitie van Martinus Langeveld-
Maas: dat hij op woensdag den 4-2 jongstleden, smorgens voor dag, agter zijne woning op de Koger Strand gekomen zijnde, een stuk ten zuiden van hem, op de Wester Strand, een schip met staande zeilen in de Branding voor 't Strand zag zitten, zonder door de duisterheid der morgen scheemering, het soort of maaksel te kunnen onderscheiden, waarop hij aanstonds huiswaarts keerden, en zijnen knegt met alle spoed naar den Burg zond om den aldaar wonende requirant, als Opperstrandvonder van Texel van dit geval kennisse te geeven, terwijl hij zelve, persoonlijk weder naar Strand te rug keerden, en het in de Branding zittende schip opzogt, 't geen hij toen voor een Brigschip erkende, en zag, dat hetzelve op een buiten bank van de vaste, of voet strand verwijderd, aan den grond zat, zoo dat het niet mooglijk was er bij te koomen, wijl de Vloed de Zee meer en meer opzette-
Dat intusschen de verdere deposanten successivelijk neffens meerder Volk, op Strand kwamen, gelijk ook een poos daar na, den Opperstrandvonder, met zijne bedienders zich aldaar bevonden, zonder dat er eenige mogelijkheid was, aan boord van t schip te kunnen komen, op het welke geen menschen bespeurd wierden, maar uit het hangen en slaan der zelve, hen deed opmaaken, dat het door de Equipagie verlaaten was-
Dat zij also genoodsaakt zijnde, de Ebbe aftewagten, welke eerst na den middag inviel, duidelijk van Strand gewaar wierden, dat het schip in de Branding vrij wat werkten, en teegens den grond stiet, tot het water met de Ebbe gedaald was, laatende den Requirant, zoo dra het water maar eenigsints gevallen was, alle pogingen aanwenden, om te paard, door de Zee te waaden, en alzo volk aan boord te krijgen, t geen wel met moed ondernoomen wierd, doch telkens, door de hooge Zee en zwaare Branding mislukten, tot eindelijk een der aanweezigen, het schip bereikten, en niet zonder gevaar, en met de grootste moeiten aan boord kwam, terwijl na eenig tijdsverloop, en meerdere daling van t water nog eenig volk op t schip raakten, door middel van wagens, waar meede ook den Requirant zelve, door de Branding heen reed en op de Brig overging, alwaar men toen ontdekten, dat het schip geheel en al onbeheerd, en zonder Volk, maar een Engelsch maaksel was, op t welk ook een Engelsche vlag gevonden wierd, en hen deposanten deed veronderstellen, een schip van die Natie te weezen.
Dat den requirant dadelijk een aantal bekwaame manschappen aan t werk stelden, om alle de zeilen afteslaan, en het verwarde Touw-werk uit te scheeren, en bij een te zaamelen, ten einde zoo veel moogelijk schip en lading te conserveeren, en voor het in den grond of stukken stooten te behoeden, al het welk met de meeste spoed verrigt, en met wagens, door de Branding naar Land gebragt wierd, waar na met de grootste Yver de Luiken wierden opengemaakt, waar onder men baalen met catoen zag leggen, van welke ook noch door onvermoeiden vlijt eenige geborgen en naar Strand gebracht wierden, gelijk ook een groote parthij oude en nieuwe Zeilen, en rollen zeildoek (welke met een parthij Touw-werk en kleinigheeden uit het Cabel gat gehaald en gered wierden) behouden aan land kwaamen, waar na de duisternis, en weder invallende vloed hen verpligtte, het werk te staaken, t geen geschieden, na al wat los op dek was, aan land gebragt en de Luiken vastgespijkerd en met praesenningen digt gemaakt te hebben, zijnde er vrij wat water in het schip ontdekt-
Dat wijders noch dien avond eer het aangenomen Werkvolk naar Huis ging, met last, om snagts ten 3 a 4 uuren weder op de post te zijn, een Tent aan Strand wierd opgeslagen, en goede wagt gesteld, on alle Roverijen te beletten, terwijl den Requirant eenige lieden op toezegging van goede belooning, om ten allerspoedigste een Haringschuit bij t schip op Strand te brengen, ten einde daar meede scoopmans goederen te spoediger te kunnen bergen-
Dat de aangenoomene Manschap op de bepaalde tijd aangekoomen zijnde, men snagts, of in den vroege morgen van den 5e februarij, geduurende de Eb aan t Bergen ging, en om de duisterheid in t ruim zich van Lantaarnen met brandende Lichten moest bedienen- welk werk zoo lang met vlijt wierd voortgezet, tot het wassend water zulks gebood te staaken, wanneer zij bevonden een vrij aanzienlijke parthij goedere, uit het schip aan Strand geborgen te hebben, en ontdekten dat het schip iets nader teegens de Strand gekomen was, doch (uitgenoomen bij heel laag water) noch geduurig in den Branding zat en dus bij opkomend stormweer niet zonder gevaar was aan stukken gestooten te werden, weshalven den Requirant de berging zoo veel mooglijk te bespoedigen, een nabij het schip op Strand gebrachte Haring schuit bij accord in zijnen dienst nam, wijl als dan de voortgang der Berging, door de vloed niet zou verhinderd werden-
Dat hierop gemelde schuit, met een aantal bekwaame Zeelieden bemand, te water gebragt wierd, en aan boord zogt te koomen, maar in weerwil van alle mogelijke vlijt en zeemanschap verscheidene maalen, door t geweld der Branding en heevige stroomen tegens Strand wierdt aangesmeeten, waar bij de manschappen door de overstortende Brandingen door nat raakten, doch echter de Moed niet opgaven, maar eindelijk het geluk hadden, na herhaalde vruchteloose pogingen met de schuit behouden aan boord te koomen-
Waarna ze een anker en touw aan den Wal bragtten, ten einde langs hetzelve af, en aan het schipnte vaaren-
Dat na dit verrigtte, een genoegsaam aantal Manschappen in der Requirants dienst, aan boord gebragt zijnde, de berging weder bevorderd wierdt, ofschoon zulks alle moeijelijkst was, wijl de Manschappen in de Haringschuit geduurig tot aan den middel door den Branding moesten, dan met het af en aan vaaren vol hielden, tot het oogenblik dat deselve met hoogwater door de Branding overstort volwaater raakten, en tegens Strand gesmeeten wierd, zonder dat alle aangewende moeiten in staat waaren, dezelve weder Leedig en van Strand te krijgen, waar door de Berging verhinderd, en de aan boord zijnde Manschappen de Communicatie met de Strand was afgesneeden, en daar door bij onverhoopt ontstaan van stormweer niet buiten Leevens gevaar waaren, dan welke zich dien tijd ten nutte maakende, al het loopend Touw-werk van de tuigagie uit schooren en gereed leiden, om bij de eerste gelegenheid geborgen te kunnen werden, waarbij zij ook zoo veel goederen als mooglijk was, uit de Lading op het dek haalden, en de stengen om laag streeken, ten einde het geweldig stooten van het schip te beletten-
Dat intusschen bij t vallen vant water, de Haringschuit weder vlot, en vant Zeewater ontruimd zijnde, de berging met dezelve zoo lang hervat wierd, tot men niet langer bij tschip konde koomen, waarmeede zulks wierd voortgezet, tot de donkerheid en invallende Vloed, het beletten, zijnde dien dag onder anderen veel nieuw scheeps touw-werk (waar in men toen zag, dat het grootste gedeelte der Lading bestond) geborgen, en aan land gebragt geworden- en bevonden veel water in het schip-
Dat zij op vrijdag den 6 dito, wederom des nagts of in den vroegen morgen met de berging begonnen, en met den dageraad reeds een aanzienlijke parthij zeildoek en goederen geborgen hadden, wanneer men bij t schip eenige Vreemdelingen gewaar wierd, waaronder (zoo men zeide) een fransche kaper capitein, welke dit schip van een Engelsche capitein, (meede zoo men verhaalde daar present) genoomen had- werdende de Berging dees dag tot laat in den Avond, met onvermoeiden Yver voortgezet, t geen den 7 dito (daar men smorgens door t onstuimige weer niet aan t schip kon koomen) eerst na den middag een aanvang nam, en tot diep in den avond vervolgd wierd, op welke dag de Burger Andries Korf, aan den Helder wonagtig, bij t schip op Strand kwam, om hetzelve (zoo gezegd wierd) te reclameeren, gelijk meede des namiddags de Burger Jan Pilander van de Helder daar insgelijks arriveerden-
Dat wijders de Berging van de resteerende goederen, onder Directie van den requirant, en desselfs gemachtigden, daaglijks van den vroegen morgen, tot in den laaten avond ongestoord, met een aanhoudende Yver rustig wierdt voortgezet tot op den 10e Februarij daaraanvolgende, wanneer het schip geheel ontleedigt, en de gantsche Lading geborgen, en aan land gebragt was, terwijl het geborgene intusschen zoo spoedig doenlijk, door een aantal wagens van Strand gereeden, en naar de Pakhuisen der Onder Strandvonder aan de Westen, in de beste order overgebragt en geplaatst is geworden-
Laastelijk verklaarden zij deposanten, tot de Berging der Lading van voorn gestrande Brigschip the Enterprise genaamd en wat verder gered kon werden, alle Vlijt aangewend, en volstrekt geen tijd verzuimd, of iets gedaan te hebben, om zulks te vertragen, of nadeel aan sCoopmans goederen toe te brengen, zijnde integendeel tot conservatie van dezelve, zoo veel het weer en de geleegenheid toeliet opgepast, met droogen als anders, terwijl er snagts altoos goede wagt gehouden is-
Hendrik Maas, Pieter Brouwer, Cornelis Sluijsman, Gerrit Sluijsman, Pieter Bakker, Hendrik Kee, merk + van Hendrik Nielen, getuigen Klaas Keesin en Jacob Schraag
Bron: Irene Maas

Notaris Jan Star 1813
95: testament 14-11-1813 Pieter Klaasz Brouwer, huisman, wonende in de polder Everstekoog alhier huis n 47

Notaris Beets 1819-1826
1950: 24-6-1826 Pieter Klaasz Brouwer [schuldig] aan het Algemeen Weeshuis van Texel 1500.- waarborg
1 eene huismanswoning met 18 b 37 r en 50 e lands in Evertskoog, belend ten z en n de Kinderen van Aris Jansz Eeleman
2 2 b land als voren belend ten z Hendrik Cornelis Zijm ten n Jacob Wuis
3 75 r boschland als voren belend ten z en n Hendrik Maas
4 2 b en 75 r als voren ten z de debiteur ten n Harmen de Boer
5 1 b 25 r land als voren ten z Hendrik Maas ten n de Mient
6 37 r 50 e land in de Polder den Hoorn ten z de Erven Jacob Schraag ten n de Erven Jan Ran
Welke goederen hem toebehoren
1 en 3 als verkregen hebbende uit de nalatenschap van zijn in 1804 overleden vader Klaas Brouwer
2 gekocht van Dirk Jacobsz List 4-7-1810
4 en 5 gekocht van Martje Cornelis Boon wed Kors Jacobsz Bakker 17-5-1821
6 gekocht van de kinderen van Kors Pietersz Bakker 3-10-1810
Bron: Irene Maas

Heeft u aanvullingen, correcties of vragen met betrekking tot Pieter Klaasz Brouwer?
De auteur van deze publicatie hoort het graag van u!

Tijdbalk Pieter Klaasz Brouwer

Klik op de namen voor meer informatie. Gebruikte symbolen:  grootouders    ouders    broers/zussen    kinderen