Godparents:Maarten Biems
Overleden om 16.00 uur. Het opmaken van de overlijdensakte geschiedde op aangifte van Cornelis Vlaming, 43 jaar, landbouwer, zoon van de overledene, wonende in De Waal en Sakom Roosendaal, 35 jaar, zeeman, behuwd zoon van de overledene, wonende in Oosterend. Texelse Geslachten deel 1 vermeld als overlijdensdatum 4 december 1825 (pag.222). Dit is onjuist.
(1) He has/had a relationship with Tetje Cornelis Mossel.
Child(ren):
Event (Ondertrouw) on January 27, 1769 in Oosterend (Texel), Noord-Holland, Nederland .
(2) He had a relationship with Maartje Barts Bruijn.
Child(ren):
Event (Ondertrouw) on April 29, 1790 in Texel (NH) .
Biem Symonsz Vlaming was boer in de jaren 1814 -816. Tevens was hij oesterschipper en wordt hij in 1824 als landeigenaar vermeld. In 1780, 1784 en 1793 was hij burgemeester van Oosterend. Tevens vervulde hij de functie van weesmeester en trad hij op als voorman van de oestervissers op Texel.
"Oesterteelt aan de Texelse oostkust".
in 1754 zonden de Texelse oestervissers een rekest aan de Staten van Holland waarin verzocht werd een eind te maken aan de vrijheid van oesters vissen door buitenlanders. Niet alleen waren er te veel vissers, alleen de Texelaars hadden zo'n zestig oesterkagen, maar zij waren er bovendien toe overgegaan "te planten of aen te kweeken". De tijd van het wilde vissen was voorbij.
Elke oestervisser had gemiddeld een perceel van zo'n honderd vierkante el afgebakend door gemerkte stokken. Op dat perceel hadden de meeste vissers kleine, onvolgroeide oesters uitgezet, zodat er in feite sprake was van oesterteelt. De oogst begon na de winter. Bij eb liet de schipper zijn kaag droogvallen en ging dan met een sleepbak achter zich aan, het wad op. De knecht deed de bijeengeraapte of geharkte oesters in de bak. Raakte de bak vol dan werden de schelpdieren op een hoop geworpen, totdat er genoeg was om, bij vloed, de kaag te laden en naar de wal te gaan.
Korren.
De 18e eeuwse auteur Rutger Daladanus vertelt dat men in dieper water gebruik maakte van korren, ijzeren geraamtes met daaraan een net, waarmee de oesters van de wadbodem geschraapt werden. Daarbij bleef de schipper doorgaans in de kaag, twee knechts stapten over op de begeleidende haringschuit en haalden de korren op, om ze vervolgens in de kaag te legen. "Alle korrers beginnen boven stroom bij het door hun gemaekte of genomen teken (boei, stok, enz.) en dryven zoo voor de stroom af, totdat zij bij het tweede teken komen, als wanneer de korren worden opgehaald". Heeft men voldoende opgevist dan gaan de vissers weer naar de wal "om aldaer twee of drie dagen te vertoeven, nieuwen vooraed van water, brood, meel, gort, erweten of wat dies meer zij in te schepen en men legt het daer zoe op toe, dat men ook de statelijke Godsdienst kan bijwonen". Dat laatste was uiteraard zeer belangrijk want men wist: "aan Gods zegen is alles gelegen".
Oesters doodgevroren.
Het oesters vissen duurde meestal tot november. De oogst was wisselvallig: in 1773 en 1774 was die goed, in 1775 na een strenge winter waarin veel oesters doodvroren, slecht. In die jaren was acht gulden per duizend oesters een redelijke prijs. Als het meezat, oogstte een schipper 800 gulden per seizoen. De oudste knecht had meest 150 tot 160 gulden per jaar (en vrije kost), de jongen 50 tot 60 gulden. De schipper had dus zo'n 600 gulden maar daar moesten de kosten (eten, afschrijving visgerij en schip) nog af. Een volledig uitgerust schip kostte zo'n 750 gulden maar ging dan vaak ook wel twintig jaar mee. Biem Symonsz Vlaming, burgemeester van Oosterend in 1780, 1784 en 1793, was zo'n oesterschipper, evenals zijn broer Gerrit en zijn zwager Jacob Boon. Daarnaast trad hij als voorman voor de oestervissers op Texel op.
De armenvoogden van Oosterend hadden dankzij een in 1765 door de Staten van Holland verleend octrooi recht op een aandeel van de opbrengst van de in het gewest verkochte oesters. Uitgaande van dit "oestergeld" moeten er in die jaren één a drie miljoen oesters verhandeld zijn. Maar zelfs als er dire miljoen verhandeld werden, konden er slechts dertig schippers elk een jaargeld van 800 gulden toekomen bij prijzen van acht gulden per duizend oesters. Niet genoeg dus voor de zestig oesterkagen die er ook in de Franse tijd nog in bedrijf waren. Daar kwam nog bij dat de prijzen na 1800 kelderden. Wel staat er tegenover dat er soms gigantisch verdiend werd aan het smokkelen van met name koffie en tabak, producten waarvan de invoer door Napoleon streng verboden was om de Engelse handel te treffen, maar die de oestervissers ophaalden vanuit Helgoland en Duitsland, en van Engelse smokkelaars op zee. Totdat de op het eiland gestationeerde Franse douane ook daar een eind aan maakte (ontleend aan J.T. Bremer, Visserij in een ver verleden, Helderse Courant 1999).
Biem Symonsz Vlaming | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tetje Cornelis Mossel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maartje Barts Bruijn |
The data shown has no sources.