Cornelis Carel Callenbach | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
1826 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Catharina Hendrika Meerburg |
He is married to Catharina Hendrika Meerburg.
They got married on March 2, 1826 at Leiden, Zuid-Holland, Nederland , he was 23 years old.
Child(ren):
De profeet van de Veluwe
Callenbach wilde in de Hervormde Kerk blijven, hoewel de "scepter van het ongeloof erin zwaait"
In de negentiende eeuw waren er diverse predikanten die niet meegingen met de Afscheiding. Zij wilden ondanks alle zorgen trouw blijven aan de Hervormde Kerk. Zij die de kerk verlieten, werden doorgaans bekender dan "zij die bleven", hoewel de laatste groep groter was. Een aantal van hen is bekend geworden door hun acties tegen de besturenorganisatie. Verschillende adressen richtte men aan de synode. Van de kant van de afgescheidenen werd nogal negatief gereageerd op degenen die de kerk trouw wilden blijven. Scheldwoorden als: "de Achitofels onzer dagen" en "halfgebakken Efraïmskoeken" gebruikte men om duidelijk te maken wat men van de blijvers vond. Een van die blijvers was C. C. Callenbach.
H. Boele
Callenbachs kracht lag niet zozeer in de kerkstrijd of in het schrijven van polemische geschriften, maar in een rustige, bijbelse prediking. Hij stond bekend als een geliefd prediker. Zijn "Kerkredenen" en losse preken zijn meermalen herdrukt.
De bekende kerkgeschiedenisschrijver J. C. Rullman noemt Callenbach in zijn boek "De Afscheiding" te vreesachtig om zich bij de voormannen van de Afscheiding aan te sluiten. Zijn wat hogere leeftijd zou daarbij een rol gespeeld hebben. Deze bewering doet Callenbach geen recht. Hij had er juist heel bewust voor gekozen in de Nederlands Hervormde Kerk te blijven. Er was geen sprake van vrees, maar juist van geloof dat God niet varen laat wat Zijn hand begon. Dit gaf hem moed om te blijven in een kerk, waarvan hij belijden moest dat de "scepter van het ongeloof erin zwaait."
Tegenover de afgescheidenen nam Callenbach een mild standpunt in. Hij ging zelfs wel eens voor in deze gemeenten. De bekende Réveil-man Capadose schreef eens aan Da Costa het volgende: "Callenbach, hoewel ook tegen het scheiden, en dus tegen onberadene stappen, ziet in De Cock en Scholte geliefde broederen die men lief moet hebben om hun ijver, hoewel met droefheid hun onverstandig en voortijlend werken erkennende: broeders dus, die men gedurig den Heere moet opdragen."
Theologische studie
Cornelis Carel Callenbach werd 200 jaar geleden, op 28 januari 1803, te Amsterdam geboren. Zijn vader, Cornelis, was kleermaker van beroep; zijn moeder heette Marie Theresia Dirks. Op maatschappelijk terrein waren het onrustige jaren waarin Cornelis opgroeide, de tijd na de Franse Revolutie. Napoleon had het voor het zeggen en Nederland werd bij Frankrijk ingelijfd. Na zijn definitieve nederlaag bij Leipzig moest Napoleon aftreden. Willem I, de zoon van stadhouder prins Willem V, keerde in november 1813 terug naar Holland en werd gekroond tot koning.
Cornelis bezocht het gymnasium en ging daarna theologie studeren, in eerste instantie aan de faculteit te Amsterdam en vanaf 1823 aan de Leidse universiteit. Op 3 augustus 1825 deed hij examen voor het provinciaal kerkbestuur van Noord-Holland. In diezelfde maand kreeg hij een beroep van de gemeente Kortenhoef. Op 13 november 1825 verbond hij zich aan deze gemeente.
Een maand voor zijn bevestiging was zijn moeder overleden; zij was degene die hem had aangespoord theologie te gaan studeren. Haar heengaan betekende voor Cornelis een groot gemis; hij sprak zijn gevoelens uit in het gedicht: "Bij het graf, mijner dierbare eeuwig onvergetelijke Moeder...".
Op 2 maart 1826 trad hij in het huwelijk met Catharina Hendrika Gezelle Meerburg. Zij was de zus van zijn studiegenoot George Frans Gezelle Meerburg, een van de voormannen van de Afscheiding. Zeventien kinderen werden uit hun huwelijk geboren, van wie er drie op jonge leeftijd zijn overleden. Een van hun kinderen, G. F. Callenbach, werd in Nijkerk boekhandelaar en uitgever.
Drie jaar diende Callenbach de gemeente Kortenhoef. In die tijd kreeg hij diverse beroepen. Eén daarvan was van Nijkerk. Het ging daarbij om een tweede predikantsplaats. In 1828 nam hij dit beroep aan. Ds. B. Moorrees verbond hem aan deze gemeente. Drieëndertig jaar heeft hij Nijkerk gediend, een periode waarin veel gebeurde. Een van de ingrijpendste gebeurtenissen was wel het overlijden van zijn geliefde vrouw, ze was nog maar 48 jaar. Callenbach is zelf ook ernstig ziek geweest. In 1856 kon hij zestien weken niet voorgegaan in zijn gemeente.
In 1861 nam hij afscheid van Nijkerk en vertrok naar Elburg. Dit werd zijn laatste gemeente. Op 30 juni 1867 nam hij om gezondheidsredenen van haar afscheid met de woorden uit Handelingen 15:29: "Vaart wel." Hij verhuisde vervolgens naar Valburg, een dorpje bij Elst. Regelmatig preekte hij nog en verder hield hij zich bezig met lezen, schrijven en het corrigeren van herdrukken van zijn preken.
Op 25 oktober 1873 overleed Callenbach. Over zijn heengaan is later een brochure verschenen, waarin onder andere te lezen is dat Callenbach op zijn sterfbed veel troost mocht putten uit de zondagen 1 en 23 van de Heidelberger Catechismus.
Bilderdijk
Willem Bilderdijk, de grote voorman van het Revéil, was een bijzondere vriend van Callenbach. In 1824 ontmoetten zij elkaar voor het eerst. Tussen hen ontstond al snel een hechte vriendschap, die duren zou tot aan Bilderdijks dood in 1831. De eerste keer dat Callenbach met Bilderdijk kennismaakte, was voor hem onvergetelijk. Hij verwoordde dit in een brief op deze wijze: "Ik mogt Zijn Vriend zijn en nederzitten aan Zijne voeten. 'k Leerde Hem, nu dertien jaar geleden, gedurende mijn studie-tijd te Leijden, kennen. Nooit zal uit mijn geheugen tijd, plaats, omstandigheid gewist worden."
Toen Callenbach het beroep naar Kortenhoef aannam, schreef Bilderdijk in een album "dierbare afscheidsregels." Ook maakte hij een gedicht ter gelegenheid van Callenbachs bevestiging als predikant. Nu de afstand tussen hen wat groter was geworden, werden deze huisvrienden correspondentievrienden. Brieven gingen over en weer. Ze geven een aardig beeld van onder andere het huiselijk wel en wee. Bilderdijk klaagde nogal eens over zijn slechte gezondheid: "Ik ben afgeleefd en tot een nuttelooze last der aarde geworden..."
Als Callenbach gebukt ging onder aanvechtingen en twijfels, beurde Bilderdijk zijn vriend op. De laatste brief dateerde uit 7 november 1831, ruim een maand voor Bilderdijks heengaan. Bilderdijk geschriften waren voor Callenbach van grote betekenis. Een van zijn kinderen is zelfs vernoemd naar deze vader van het Réveil.
Binnen de kring van het Réveil nam Callenbach een bescheiden plaats in. Hij bezocht regelmatig de vergaderingen van de Christelijke Vrienden. Ook leverde hij zijn bijdrage aan het blad van deze vereniging, Christelijke Stemmen. Later was hij enige tijd lid van de broederkring Ernst en Vrede. Dit illustere gezelschap bestond uit een groep hervormde predikanten, met Nicolaas Beets als voorzitter, en stelde als doel het "behartigen van Kerkelijke en Christelijk-nationale belangen."
Een aspect van het Réveil was het zich praktisch inzetten voor de behoeftige naaste. Ook in dat opzicht was Callenbach actief. Toen hij eens een bezoek bracht aan het gehucht Nijkerkerveen, kwam hij in aanraking met de armoede die daar heerste. De bewoners van 't Veen woonden in zeer primitieve huizen, eigenlijk waren het slechts hutten. Na deze mensen bezocht te hebben, kwam hij met het voorstel een school te bouwen voor de vele analfabeten die daar woonden. Samen met vrienden benaderde hij bemiddelende personen voor een financiële bijdrage. Van de vele giften die binnenkwamen, kon de school gerealiseerd worden. Ook stelde een jonkvrouw zich garant voor het salaris van de onderwijzer.
Prediking
De prediking van Callenbach was bediening van het Woord. Professor Doedes uit Utrecht noemde hem "de profeet van de Veluwe." Zijn verkondiging getuigde van een diepgaande schriftstudie. De exegese vormde een belangrijk onderdeel van zijn prediking en de toepassing moest vanuit de exegese naar voren komen. Zijn stelling was: "Schrift door Schrift verklaren, was een gulden regel onzer vaderen..." Toen er eens sprake was van een moeilijke passage zei hij heel nuchter: "Dit is niet te verklaren en moet ook in den volstrekste zin onverklaarbaar blijven, willen wij niet tot een allerongerijmdst zoogenoemd "vergeestelijken" onze toevlucht nemen."
Christus moest centraal staan in zijn prediking; wie Hem niet erkent als een volkomen Zaligmaker, kiest voor het eeuwig verderf. Callenbach liet na de prediking nogal eens zingen Psalm 2:6: "En kust de Zoon, van ouds u toegezeid, eer u Zijn toorn verdelg voor aller ogen." Als hij een jonge kandidaat bevestigde, zei hij nog wel eens: "Want dit staat bij de dienaar vast: die hij voor de Heere Christus wint, zijn zalig."
Verschillende malen heeft Callenbach in de prediking aandacht besteed aan het gebed en de verhoring daarvan. Hij sprak de reformator Calvijn na door te zeggen dat bidden is de Heere aan zijn belofte herinneren: "Zo menigmaal de christen gevaar ziet, voor zich, van kerk en land, heeft hij vrij beroep op de heerlijke belofte: "Ziet, Ik ben met u al de dagen tot de voleinding der wereld.""
Kohlbrugge heeft eens een keer gezegd te "wenschen dat hij zoo eenvoudig, kinderlijk, ootmoedig zou kunnen bidden als ds. Callenbach."
Toetsteen
De gereformeerde belijdenisgeschriften stonden bij hem in hoog aanzien: "De regte toetsteen, welke is hij? Zeker niet de uiteenlopende meeningen van menschen, die een bedorven verstand hebben, maar Gods Woord, waardoor wij verstaan den Bijbel, den geheele Bijbel; en waarom zouden we ons, als hervormden of gereformeerden, schamen er bij te voegen: onze belijdenis?"
Het kerkgebouw in Nijkerk was al snel te klein om het groeiend aantal hoorders te herbergen. Een uitbreiding met een gaanderij bleek noodzakelijk. Ook toen kwam het nog wel eens voor dat mensen met een standplaats tevreden moesten zijn. In een brief aan Groen van Prinsterer schreef Callenbach hierover het volgende: "De opkomst 's Zondags is gewoonlijk, ik mag zeggen, altijd, zeer talrijk. 's Morgens en 's avonds staan wij voor eene schaar van 2000 mensen. 's Middags voor een 1200-tal. De weekbeurten worden ook trouw bezocht."
De bekende president van de Nijmeegse rechtbank mr. J. J. L. van der Brugghen zei over de prediking van Callenbach dat deze had bijgedragen "om zijn nog duistere ziel op den rechte weg te helpen." De Réveil-man C. M. van der Kemp gaf in een brief aan zijn vriend H. J. Koenen zijn visie op de verkondiging van Callenbach: "Te Rheede heb ik Callenbach van Nijkerk gehoord over Hebr. XI:6a, eene preek die ik verneem dat sedert gedrukt is. De Kerk was opgepropt vol: velen waren van Arnhem gekomen. Ik kon mij met zijne leer zeer goed vereenigen, maar vond dat hij niet vrij was van triviale uitdrukkingen, die wel wat aan de deftigheid der heilige waarheid te kort doen ("de mensch, een wurm van vijf voeten lang")."
De theologie van de Groninger School en de Leidse universiteit konden Callenbachs goedkeurig niet wegdragen. "Of nu de Leijdsche en Groningsche wetenschap wat anders wil leeren, en Jezus Christus tot den rang der schepselen verlagen, wij willen daar het oor niet aan leenen, zelfs op het gevaar af, voor "weetnieten" verklaard te worden."
Callenbachs biograaf, W. G. J. Callenbach wijst erop dat Callenbach de laatste jaren dat hij in Nijkerk stond problemen kreeg met deze gemeente. Zij vonden dat hij na zijn ziekzijn anders was gaan preken. Voorheen legde hij meer de nadruk op de ernst van de zonde en de noodzaak van de wedergeboorte. Nu legde hij het accent op de oproep tot geloof en het aannemen van Christus en Zijn weldaden. Dit leidde helaas tot een conflict tussen gemeente en predikant.
De Cock
In het voorjaar van 1834 maakte Callenbach kennis met Hendrik de Cock, predikant te Ulrum. Deze was met enkele medebroeders op weg naar Den Haag om daar een verzoekschrift in te dienen bij koning Willem I. Hij verlangde van deze vorst dat zijn schorsing opgeheven zou worden. Onderweg deden ze de pastorie van Nijkerk aan. Ze werden door Callenbach gastvrij ontvangen en logeerden hier een paar dagen. Callenbach vergezelde dit gezelschap naar Utrecht, waar men een bezoek bracht aan Kohlbrugge.
De Cock had eens een keer tegen Callenbach gezegd: "Callenbach, wij zijn toch eens Geestes, sluit je toch bij ons aan", waarop deze antwoordde: "Ja, De Cock, wij zijn eens Geestes. Maar als je moeder hoereert, dan blijft zij toch je moeder! Daarom kan ik niet meedoen en haar verlaten." Hij bleef altijd zijn sympathie houden voor De Cock.
Hoewel Callenbach kritisch stond in de Hervormde Kerk, wilde hij haar trouw blijven. De Heere wees hem geen andere weg. Callenbach zag het herstel van de kerk gelegen in het gezamenlijk buigen voor het Woord en de belijdenisgeschriften. "Men sla, met het oog op den Heere, in afhanging van Zijnen zegen, de handen aan het werk, en het zal gewisselijk gedijen."
Tip: herlaad deze pagina voor een nieuwe selectie van gebeurtenissen vanuit Wikipedia.
Tip: herlaad deze pagina voor een nieuwe selectie van gebeurtenissen vanuit Wikipedia.
Tip: herlaad deze pagina voor een nieuwe selectie van gebeurtenissen vanuit Wikipedia.
Tip: herlaad deze pagina voor een nieuwe selectie van gebeurtenissen vanuit Wikipedia.
Source: Wikipedia
Source: Wikipedia