Generaal Majoor, Goeveneur Sumatra West
(1) Er ist verheiratet mit Raden Adjeng Mina.
Sie haben geheiratet rund 1830.
Kind(er):
(2) Er ist verheiratet mit Jacoba Maria Elisabeth van Heemskerck van Beest.
Sie haben geheiratet am 1. November 1839 in Vianen, er war 29 Jahre alt.
Kind(er):
Loopbaan
De Brauw volgde vanaf 13-jarige leeftijd (12 september 1822) de Militaire School te Semarang en werd op 22 augustus 1826 benoemd tot tweede luitenant bij het Indische leger. Op 8 mei 1827 werd hij geplaatst bij de 18de afdeling infanterie en nam deel aan de krijgsverrichtingen op Java, waarvoor hij het Java-Kruis ontving. Op 4 december 1830 werd hij overgeplaatst bij het vierde bataljon infanterie en op 19 augustus 1833 geplaatst bij het korps sappeurs. Op 26 januari 1834 werd De Brauw bevorderd tot eerste luitenant bij de sappeurs en op 26 december 1836 bevorderd tot kapitein bij het achtste bataljon infanterie (overgeplaatst vanaf de sappeurs). In maart 1838 kreeg De Brauw een verlof naar Nederland, waarheen hij per Betsij en Sara vertrok. Op 28 april 1840 werd hij overgeplaatst bij het zevende bataljon en op 27 november 1841 bij het negende bataljon. De Brauw werd op 24 maart 1843 bevorderd tot majoor en overgeplaatst bij het zevende bataljon (6 augustus 1843); in september 1843 werd hij benoemd tot lid der directie van het militair Weduwen- en Wezenfonds.[2] Uit deze functie werd hij in december 1846 eervol ontslagen. Gedurende deze jaren commandeerde hij het zevende bataljon en in de jaren daarop volgend zou hij het tiende bataljon commanderen (vanaf 1846). Op 12 februari 1846 werd hem het Onderscheidingsteken voor langdurige dienst als officier toegekend. Tijdens het jaar 1846 nam De Brauw deel aan de eerste expeditie naar Bali.
Eerste expeditie naar Bali
Het zevende bataljon rukt ter aanval op tijdens de eerste expeditie naar Bali
De 28ste juni 1846 had de landing plaats, die plaats vond in drie linies van vaartuigen. De eerste linie was samengesteld uit 12 kruisprauwen, ieder voorzien van een stuk geschut onder commando van luitenant-ter-zee tweede klasse J.A. van Ommen; Van Ommen zelf had de tweede colonne der landtroepen aan boord. De tweede linie bestond uit de barkassen onder bevel van luitenant-ter-zee tweede klasse J.F. Sandifort, en bevatte de eerste colonne der troepen. Deze barkassen waren bedoeld om tussen de eerste linie door te varen en onder bescherming van het geschut het eerst de landing te doen. Achter deze linie volgde de artillerie met toebehoren op vlotten en daarna de derde linie, samengesteld uit alle beschikbare sloepen der vaartuigen onder luitenant-ter-zee tweede klasse W.C.A.B.P. Arriâ´us; deze linie moest de derde colonne aan troepen aan de wal zetten. Aan de wal gekomen schaarden de troepen zich in slagorde onder bescherming van het geschut der schepen. Omdat een grote hoeveelheid vijanden zich plotseling aan de rechterflank vertoonde werd een verandering van front regis nodig geacht. De troepen werden verdeeld in drie colonnes en rukten met veel moeite door de rijstvelden voorwaarts.
De eerste colonne, onder bevel van De Brauw, kreeg de last de aanval op Beliling te beginnen, terwijl de derde en tweede colonne, respectievelijk onder de bevelen van kapitein J.T. Loman en majoor L.A. Boers, de linkervleugel en de achterhoede zouden dekken. De eerste colonne rukte in stormmars op het dorp aan en had reeds de grote weg bereikt toen plotseling een hevig vuur op haar geopend werd uit een vijandelijke batterij, wier aanwezigheid eerder niet opgemerkt was. Er volgde een hevige aanval van met pieken gewapende Balinezen, die de troepen noodzaakte op de derde colonne terug te trekken. Eerste luitenant E.C.F. Happâ© dekte deze achterwaartse beweging door een goed onderhouden fusillade. Op dit tijdstip kreeg kapitein F. van Hautburg drie lanssteken en had zijn redding slechts te danken aan de moed en zelfopoffering van tweede luitenant Van Weerden en flankeur Stevens. Toen men tot aan de zuidkant van het dorp genaderd was vond men daar de derde colonne, alsmede de artillerie, onder bevel van kapitein W.K.H. Feuilletau de Bruyn, die het met grote moeite gelukt was om zich door een diep ravijn een weg te banen en een voordelig stelling in te nemen. Het gerichte vuur van deze artillerie bracht de vijand tot staan.[3]
Derde expeditie naar Bali
Omtrekking van Djaga Raga tijdens de derde expeditie naar Bali
De Brauw werd voor zijn verrichtingen tijdens deze expeditie bij Koninklijk Besluit van 6 december 1846 nummer 4 benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde vierde klasse. De uitreiking van de Militaire Willems-Ordes van dit besluit was ter beloning van diegenen die zich loffelijk hadden onderscheiden bij gelegenheid van de expeditie tegen de vorsten van Beliling en Karang Assem op het eiland Bali op de 28ste en 29ste juni 1846.[4] Datzelfde jaar (20 augustus 1846) werd hij bevorderd tot luitenant-kolonel bij het tiende bataljon en op 7 september 1848 overgeplaatst van het tiende naar het eerste bataljon infanterie. In 1849 nam hij als chef van de staf deel aan de derde expeditie naar Bali. De frontaanval tijdens deze expeditie diende om de aandacht van de tournerende colonne van De Brauw af te leiden. De Brauw marcheerde vijf uur lang door een ravijn met steile rotswanden van 50 tot 200 voet hoog, meerdere malen halverwege in het water (met 1 bataljon, 1 detachement sappeurs en artillerie voor handmortieren); in deze nauwe doorgang ontdekte hij sporen van mensen maar tegelijkertijd ook een trap die in de rots was uitgehouwen. Deze trap was slechts met â©â©n man tegelijkertijd op te gaan en was 160 voet hoog. De Brauw ging als eerste en de troep kwam man voor man achter hem aan. Toen hij het hoofd boven het ravijn uitstak zag hij door de struiken heen, op 400 pas afstand, een hoge en sterk bezette vesting.
De Brauw ging, door struiken en alang-alang gedekt, door met het bestijgen van de rotsen; toen vijf compagnieâ´n boven waren werden zij door de bezetting van een andere, verderop gelegen sterkte opgemerkt. Toen rukte De Brauw in de stormpas op een derde, aan de rechterzijde gelegen, sterkte op, en veroverde deze. Hierna had hij een goede positie; geflankeerd door twee redoutes stelde hij zijn troepen in slagorde op (het was nu tien uur). Tot zes uur duurde het gevecht; De Brauw werd driemaal hevig aangevallen maar wist dit gevecht te winnen. Intussen was majoor T.E. Roquâ© door generaal A.V. Michiels met drie compagnieâ´n gezonden om De Brauw te gaan zoeken; hij bereikte deze om half 4. Om 1 uur 's nachts vond er door officier der genie Egter van Wissekerke een verkenning plaats, die de ontdekking deed dat de vijand sliep. Daarop werden door de Nederlandse troepen nog enige versterkingen genomen en omstreeks vier uur werd de vijand ook weer actief. Majoor J. van Swieten rukte nu op en begon eveneens versterkingen te overvallen. Hoofdplaats Djaga Raga werd omstreeks vijf uur genomen.[5] De Brauw raakte gewond door een pijlschot in de rechtkant van zijn borst.
Bij Koninklijk Besluit besluit van 11 december 1849 vond Z.M. de Koning goed aan de tot de tweede en derde expeditie naar Bali behoord hebbende militairen en schepelingen van de land- en zeemacht in het algemeen zijn tevredenheid te betuigen over hun bij die gelegenheid betoonde moed en volharding met de bepaling dat daarvan bij afzonderlijke dagorders, zowel in Nederland als in Indiâ´, melding zou worden gemaakt en dat onder meer het vaandel van het zevende bataljon infanterie in Oost-Indiâ´ zou worden versierd met de Militaire Willems-Orde voor de uitstekende bijzondere diensten, door dat bataljon bewezen, bij het omtrekken en aanvallen van de versterkingen van Djaga Raga op 15 en 16 april 1849. De Brauw werd bij dit Koninklijk Besluit benoemd tot ridder derde klasse in de Militaire Willems-Orde. Hij verkreeg tevens een eresabel van gouverneur-generaal J.J. Rochussen.
Expeditie naar de Palembangse Bovenlanden
Gevecht bij Goenoeng Maraksa
De Brauw werd gelijktijdig met de bevordering tot ridder derde klasse benoemd tot buitengewoon adjudant van Zr. Ms. de Koning, als een eervolle onderscheiding voor zijn gedrag als aanvoerder van een colonne tijdens bovengenoemde manoeuvre.[6] Hij werd op 7 december 1850 aangesteld tot tijdelijk resident en militair commandant van Palembang; in 1850 nam hij deel aan een expeditie in het Batamse. De troepen, onder bevel van De Brauw, werden op 28 februari 1850 aan boord van Zr. Ms. stoomschepen Phoenix en Samarang ingescheept ter beteugeling van de muitelingen te Bantam; zij werden op de vroege morgen van de 3de ontscheept te Bodjong Negara, aan de westkant van de Baai van Bantam. Door het maanlicht begunstigd ging men vervolgens op mars naar Boedang Batoe, waarheen ook al een andere colonne vertrokken was. Beide afdelingen kwamen kort na elkaar op het kleine plateau van kampong Boeda Batoe aan; zij werden door de vijand niet verontrust, waardoor het leek alsof deze de streek verlaten had. Dat betekende dat alleen de moordenaar van het districtshoofd zich met zijn volgelingen in de bossen verschool. Met deze muitelingen vonden een aantal hevige gevechten plaats, die uiteindelijk ten gunste van de Nederlandse troepen beslecht werden.[7]
In 1851 vond de expeditie naar de Palembangse bovenlanden plaats, waarover De Brauw als waarnemend resident en militair commandant het commando voerde. Op 31 augustus 1851 ondernam hij aan het hoofd van drie compagnieâ´n infanterie een tocht naar Lahat; op de weg daarheen was de vijand overal al verdreven en werd een sterke stelling genomen. Hierop werd Doessan Tandjang Auer, het verenigingspunt van de opstand aldaar, en de verblijfplaats van de hoofdaanstichter, in brand gestoken. Van hieruit werd de tocht vervolgd naar Tebing Tingie, waar een ingesloten vesting lag. Op de weg daarheen waren verschillende punten door de vijand bezet en versterkt. Na diverse gevechten wist De Brauw op 24 september Tebing Tingie te bereiken. Op 22 september werd een ander brandpunt der opstand, Goening Karta, in brand gestoken, terwijl op de 26ste van diezelfde maand de sterkte Laboe Kloempang, nabij Tebing Tingie, genomen werd. Op de 28ste september werd weer een tocht ondernomen om de omgeving van vijanden te zuiveren. Hierop trokken de zwervende bendes zich grotendeels terug naar de Bovenlanden en keerde een groot deel van de gevluchte bevolking terug naar de doessons. In deze streken heerste nu weer rust.[8] Voor zijn verrichtingen in het Palembangse werd De Brauw buitengewoon bevorderd tot kolonel; dat was specifiek voor zijn verrichtingen als commandant der expeditionaire troepen in het Palembangse in 1851 en 1852, voor zijn betoonde moed, standvastigheid en goed beleid.
Latere loopbaan
Op 20 februari 1852 bevond De Brauw zich op een kotter die bij Palembang omsloeg, maar hij werd bijtijds van de verdrinkingsdood gered.[9] Datzelfde jaar leidde hij zijn troepen gedurende enige belangrijke krijgsverrichtingen tegen de opstandelingen in het Palembangse. Het resultaat was dat de troepen terug konden keren naar hun garnizoen.[10] De Brauw werd op 15 december 1852 tot kolonel bevorderd en op 10 juni 1855 benoemd tot militair en civiel bestuurder (gouverneur) van Celebes en Onderhorigheden.[9] In maart 1856 werd hij benoemd tot corresponderend lid van de Natuurkundige Vereniging in Nederlands-Indiâ´[11] en op 23 juni 1857 kreeg hij wegens ziekte een tweejarig verlof naar Nederland. De Brauw werd titulair bevorderd tot generaal-majoor buiten bezwaar van de schatkist op 16 juni 1857 (op 17 januari 1858 daadwerkelijk benoemd tot die rang). Op 19 februari 1859 (KB nummer 72) werd hij benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Hij vertrok in februari 1860 uit Nederland naar Indiâ´ waar hij op 7 mei aankwam. Op 23 mei werd hij benoemd tot commandant van de tweede militaire afdeling op Java.[12] Zijn eerste uitdaging was het beteugelen van het oproer van de vreemde, meest Zwitserse, militairen dat in januari 1860 in Djocjakarta was begonnen. Midden augustus brak er een gevaarlijke opstand uit in Semarang. Voor zijn adequate optreden bij het neerslaan van dit oproer werd hij beloond met een benoeming op 6 september 1861 tot grootofficier in de Orde van de Eikenkroon.[13]
In juni 1861 werd hij benoemd tot civiel en militair gouverneur van Sumatra's Westkust. Gedurende de laatste maanden van zijn leven was De Brauw bij voortduring ziekelijk en zelfs een verblijf in de Padangse Bovenlanden kon in zijn toestand geen verbetering brengen. Indien hij in februari 1862 op de leeftijd van 51 jaar niet was overleden dan was hij benoemd tot luitenant-generaal en commandant van het Indische leger; deze benoeming was rond in maart 1862, maar toen was De Brauw al overleden; als diens opvolger werd C.P. Schimpf benoemd.
Cornelis Albert de Brauw | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) ± 1830 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Raden Adjeng Mina | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(2) 1839 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die angezeigten Daten haben keine Quellen.